ECLI:NL:TADRARL:2024:109 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-821/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2024:109
Datum uitspraak: 29-04-2024
Datum publicatie: 30-04-2024
Zaaknummer(s): 23-821/AL/MN
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Vast staat dat verweerster het arrest op 22 maart 2021 aan klager heeft gestuurd waarop klager de dag erna teleurgesteld heeft gereageerd. Weliswaar heeft klager in die e-mail niet aangegeven of hij nog behoefte had aan de door verweerster voorgestelde overleg over het arrest, maar dat ontsloeg verweerster niet van haar verplichting om klager tijdig vóór het verstrijken van de cassatietermijn - op 9 juni 2021 - nog te wijzen op de mogelijkheid om tegen het arrest cassatie in te stellen. Dat verweerster klager op die keuze nog tijdig voor 9 juni 2021 heeft gewezen, is de raad uit de stukken niet gebleken. Naar het oordeel van de raad is verweerster op dat punt tuchtrechtelijk tekortgeschoten in haar zorgplicht richting klager omdat zij heeft verzaakt om klager op zijn rechtsmiddelen te wijzen. Daarom wordt dit klachtonderdeel gegrond verklaard. Door omstandigheden, omschreven in de uitspraak, wordt aan verweerster geen maatregel opgelegd.


Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden
van 29 april 2024
in de zaak 23-821/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 21 februari 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een - op 5 oktober 2021 gedateerde - klacht ingediend over verweerster.
1.2    Op 24 november 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2213256 van de deken ontvangen. 
1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 4 maart 2024. Daarbij was verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaring, uit van de volgende feiten.
2.1    Verweerster heeft klager sinds 2017 bijgestaan bij zijn echtscheiding. Klager woont op de Filipijnen.
2.2    Bij vonnis van 13 juni 2018 heeft de rechtbank onder meer beslist: 

5.1 stelt vast dat aan de man geen vordering (meer) toekomt uit hoofde van de verdeling van de overwaarde van de voormalige echtelijke woning; (. .. )
5.3 veroordeelt de vrouw tot betaling aan de man van een bedrag van € 3.284,46 betreffende de helft van de waarde van de tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behorende verzameling stripboeken en stripbeelden; 
5.4 veroordeelt de man tot betaling aan de vrouw van een bedrag van€ 5.650,00 ter zake van een vergoeding voor de door de vrouw tijdens het huwelijk aangegane leningen;
5.5 stelt vast dat de tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap behorende uniformen, munten, onderscheidingen, inboedel (...) alsmede de verkoopopbrengst van de scooter en de auto reeds tussen partijen genoegzaam is verdeeld; 
5.6 bepaalt dat het opgebouwde kapitaal van de verzekeringen aangehouden bij (...) gelijkelijk tussen partijen dient te worden verdeeld op de datum van de feitelijke verdeling; ( ... ).

2.3    Op 11 maart 2019 heeft in hoger beroep een comparitie van partijen (na aanbrengen) plaatsgevonden. Verweerster was daarbij namens klager aanwezig. 
2.4    In de memorie van grieven van 21 mei 2019 heeft verweerster namens klager vier grieven geformuleerd. In punt 5 is het volgende omschreven: 
[Klager] is in hoger beroep van het vonnis gekomen omdat hij zich niet kan vinden in de beslissingen van de rechtbank onder de punten 5.3., 5.4. en 5.5. van het vonnis. Het hoger beroep van [klager] richt zich dus niet tegen de beslissingen van de rechtbank onder de punten 5.1., 5.2. en 5.6. van het vonnis.
2.5    Bij arrest van 9 maart 2021 heeft het gerechtshof het vonnis bekrachtigd.
2.6    Op 22 maart 2021 heeft verweerster het arrest bijgevoegd bij haar e-mail aan klager en daarin aan klager geschreven:
(…) Hiermee is de procedure bij het gerechtshof tot een einde gekomen. Als je wil kunnen we voor einde volgende week of die week erna een afspraak maken, bijvoorbeeld via Zoom, om de inhoud van het arrest nog even te bespreken. Ik hoor graag of je dat wil en dan moeten we vervolgens even kijken wat een handig tijdstip is om af te spreken.
2.7    In zijn e-mail van 23 maart 2021 heeft klager aan verweerster geschreven: 
I denk dat je trots kan zijn op het resultaat. Ik.krijg.niks, helemaal niks.
2.8    Op 13 juni 2021 heeft klager in zijn e-mail aan verweerster geschreven:
ik heb eindelijk tijd gevonden te reageren op het arrest. (. .. ) 
Ik snap niet dat ik geen vordering heb vaan de overwaarde van de woning. Ben ik onteigend? (…).
Sorry voor mijn late reactie. Ik denk niet dat er nog mogelijkheden zijn. Ik heb al contact gehad met de nieuwsbladen, die zijn zeer geinteresseerd in deze zaak. 
2.9    In zijn e-mail van 11 juli 2021 heeft klager aan verweerster geschreven: 
Je kan helemaal niets uitleggen. De overwaarde van de woning gewoon weg. Geen uitleg of motivering, gewoon gestolen. Moet je jezelf niet afvragen of je geschikt bent als advocaat voor echtscheiding. Ik krijg niets, helemaal niets, niets voor de duikuitrusting, motor, inboedel. Ik ga aangifte doen van diefstal, 35000 euro is weg, dank zij jou.

3    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a)    ongeïnteresseerd, ongemotiveerd en onprofessioneel op te treden en daardoor de belangen van klager te schaden;
b)    geen uitleg en/of advies te geven naar aanleiding van de uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 9 maart 2021, waardoor zij klager het recht om in cassatie te gaan heeft ontnomen;
c)    ondanks haar toezegging op 12 juli 2021 dat zij snel zal reageren, dat na te laten. 

4    VERWEER 

4.1    Verweerster betwist dat zij de belangen van klager heeft geschaad. Vanaf de overname van zijn zaak in 2017 heeft zij zich enorm ingezet voor zijn belangen. In overleg met klager heeft zij processtukken bij de beide instanties ingediend, daarin de door klager ingenomen standpunten verwoord en die standpunten waar mogelijk met bewijsstukken onderbouwd.
4.2    Ook tijdens de comparitie bij het gerechtshof op 11 maart 2019 heeft zij de belangen van klager, die er niet bij kon zijn, goed behartigd door zijn standpunten duidelijk naar voren te brengen. Een schikking bleek niet mogelijk, wat werd veroorzaakt door het tijdsverschil en de slechte verbinding met klager in het buitenland. Daarna heeft zij in nauw overleg met klager in mei 2019 de memorie van grieven opgesteld en bij het gerechtshof ingediend.
4.3    Het arrest van 9 maart 2021 heeft zij op 22 maart 2021 aan klager gemaild en kort toegelicht. In die e-mail heeft zij klager gevraagd of hij een afspraak wilde maken om de uitspraak nog te bespreken. Klager reageerde daarop met zijn korte e-mail van 23 maart 2021, waarna zij hem even heeft gelaten. Daarna ontving zij in juni 2021 een aantal boze grievende e-mails van klager. Zij heeft daarop niet meer gereageerd.

5    BEOORDELING

Maatstaf 
5.1    De klacht gaat over de dienstverlening door de eigen advocaat van klager. Gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening moet rekening worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. 
5.2    Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De raad toetst of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Deze toets geldt omdat er binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden.
5.3    De raad zal hierna de klacht aan de hand van deze maatstaf beoordelen. 
Klachtonderdeel a); belangen klager
5.4    Dat verweerster de belangen van klager heeft geschaad, door ongeïnteresseerd, ongemotiveerd en onprofessioneel voor hem op te treden, is tegenover het gemotiveerde verweer van verweerster niet komen vast te staan. De raad is gebleken dat verweerster in de twee instanties de vereiste processtukken voor klager heeft ingediend en namens klager naar de comparitie bij het gerechtshof is gegaan. Verweerster heeft in de stukken en tijdens de comparitie de standpunten van klager verwoord en waar mogelijk zijn standpunten met de voorhanden bewijsstukken onderbouwd. Dat klager het hiermee niet eens was en dat ook zo kenbaar heeft gemaakt aan verweerster is de raad uit de stukken niet gebleken. Verweerster heeft de belangen van klager dan ook op zorgvuldige wijze behartigd zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat wordt verwacht. Dat klager teleurgesteld is over de uitkomst van de echtscheidingsprocedure kan verweerster niet worden verweten. 
5.5    De raad zal klachtonderdeel a) ongegrond verklaren. 
Klachtonderdelen b) en c); informatieplicht na het arrest van 9 maart 2021
5.6    Uitgangspunt is dat een advocaat gehouden is om een cliënt na ontvangst van een uitspraak te informeren over de inhoud daarvan en te adviseren over mogelijke rechtsmiddelen die daartegen open staan.
5.7    Vast staat dat verweerster het arrest op 22 maart 2021 aan klager heeft gestuurd waarop klager de dag erna teleurgesteld heeft gereageerd. Weliswaar heeft klager in die e-mail niet aangegeven of hij nog behoefte had aan de door verweerster voorgestelde overleg over het arrest, maar dat ontsloeg verweerster niet van haar verplichting om klager tijdig vóór het verstrijken van de cassatietermijn - op 9 juni 2021 - nog te wijzen op de mogelijkheid om tegen het arrest cassatie in te stellen. Dat verweerster klager op die keuze nog tijdig voor 9 juni 2021 heeft gewezen, is de raad uit de stukken niet gebleken. Naar het oordeel van de raad is verweerster op dat punt tuchtrechtelijk tekortgeschoten in haar zorgplicht richting klager omdat zij heeft verzaakt om klager op zijn rechtsmiddelen te wijzen. Daarom wordt klachtonderdeel b) gegrond verklaard. 
5.8    Klager verwijt verweerster ook dat zij haar toezegging in een e-mail van 12 juli 2021 om op korte termijn te reageren niet is nagekomen. Het is de raad uit de stukken niet duidelijk geworden of verweerster die toezegging op 11 of op 12 juli 2021 aan klager heeft gedaan. Tijdens de zitting van de raad heeft verweerster verklaard dat zij mogelijk door de start van de vakantieperiode niet meer op de e-mail van klager van 11 juli 2021 heeft gereageerd ondanks de door haar gedane toezegging om dat nog te zullen doen. Ook heeft zij tijdens de zitting verklaard dat klager in de weken daarna ook niet meer op zijn e-mail van 11 juli 2021 is teruggekomen, terwijl zij daarna nog contact met elkaar hebben gehad over een andere kwestie. Dat verweerster de door haar aan klager gedane toezegging niet meer is nagekomen is naar het oordeel van de raad niet dusdanig ernstig dat haar daarvan een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Gelet op de omstandigheid dat op 9 juni 2021 de cassatietermijn was verlopen en mede gelet op de onnodig grievende bewoordingen van klager in zijn e-mails daarna van 13 juni 2021 en 11 juli 2021, waarin hij verweerster zelfs van diefstal beschuldigde, kan de raad begrijpen dat verweerster daarop toen niet meer heeft gereageerd. Klager heeft dat kennelijk toen ook laten lopen door daarop later ook niet meer terug te komen. Klachtonderdeel c) wordt dan ook ongegrond verklaard.

6    MAATREGEL

6.1    De raad zal één klachtonderdeel gegrond verklaren. Voor oplegging van een maatregel ziet de raad geen aanleiding om de volgende redenen. 
6.2    Klager heeft op 22 augustus 2018 eerder over verweerster geklaagd over vrijwel hetzelfde feitencomplex en met grotendeels dezelfde verwijten, namelijk dat verweerster hem niet voldoende had bijgestaan en onvoldoende voortvarend op de hoogte had gehouden. Bij beslissing van de raad van 11 november 2021 is aan verweerster in die klachtzaak 19 472/AL/MN een berisping opgelegd. Nog voor die uitspraak heeft klager op 5 oktober 2021 per webformulier de onderhavige klacht over verweerster ingediend maar na een ontvangen foutmelding heeft hij het daar toen bij gelaten. Pas 1,5 jaar later heeft klager diezelfde klacht alsnog bij de deken ingediend. Volgens klager in zijn correspondentie met de deken werd die vertraging veroorzaakt door buiten hem gelegen omstandigheden. Dat kan zo zijn, verweerster heeft tijdens de zitting duidelijk gemaakt dat het haar heeft geraakt dat klager achter haar rug om al op 5 oktober 2021 een tweede klacht wilde indienen terwijl zij na juli 2021 nog contact met elkaar hebben gehad over een andere kwestie. Alhoewel het een klager vrij staat om tweemaal te klagen over een advocaat, begrijpt de raad dat het voor verweerster in de hiervoor geschetste situatie niet goed moet zijn gevallen, zeker ook omdat klager pas 1,5 jaar na de e-mail van juli 2021 opnieuw over haar is gaan klagen. Deze omstandigheid in combinatie met de eigen opstelling van klager met zijn onnodig harde en kwetsende uitlatingen in zijn e-mails aan verweerster, leiden daartoe dat de raad een maatregel niet nodig acht. 

7    GRIFFIERECHT

7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft daartoe binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
7.2    Omdat raad geen maatregel oplegt, zal de raad aan verweerster geen proceskostenveroordeling opleggen. 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdeel b) gegrond;
-    verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond;
-    bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;
-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1.

Aldus beslist door mr. G.F. van den Berg, voorzitter, mrs. E.J.C. de Jong en M. Lont, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op  29 april 2024.
  


Griffier    Voorzitter

Verzonden op : 29 april 2024