ECLI:NL:TDIVTC:2023:39 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2022-26

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2023:39
Datum uitspraak: 31-08-2023
Datum publicatie: 27-03-2024
Zaaknummer(s): 2022-26
Onderwerp: Honden, subonderwerp: Onderzoek
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten, in hoofdzaak, tijdens een consult tekort te zijn geschoten in het onderzoek van een hond en dat zij die hond niet tijdig heeft verwezen naar een andere kliniek voor nader (echografisch) onderzoek. Klacht ongegrond.

X ,                                                                              klaagster,

tegen

dierenarts Y,                                                             beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. Partijen zijn uitgenodigd voor een hoorzitting op 26 mei 2023. Beide partijen hebben met voorafgaande kennisgeving afgezien van de mogelijkheid om mondeling te worden gehoord. De zaak is door het college in raadkamer besproken en er is uitspraak bepaald. 

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, in hoofdzaak, tijdens een consult tekort te zijn geschoten in het onderzoek van de hond van klaagster en dat zij de hond niet tijdig heeft verwezen naar een andere kliniek voor nader (echografisch) onderzoek.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster, een windhond, die ten tijde van de  gebeurtenissen die tot de onderhavige procedure hebben geleid ruim 8 jaar oud was.

3.2. Op vrijdagmiddag 14 januari 2022 is klaagster met de hond op consult geweest bij beklaagde, niet zijnde haar eigen dierenarts. Klaagster had zich tot de praktijk van beklaagde gewend, die dichterbij gelegen was dan de praktijk van haar eigen dierenarts. De hond at sinds anderhalve week slecht en had op die dag nog niets gegeten. Beklaagde heeft een algemeen lichamelijk onderzoek uitgevoerd en blijkens de patiëntenkaart geconstateerd dat de pols krachtig aanvoelde, dat de slijmvliezen roze waren, dat de CRT minder dan 1 seconde bedroeg en dat de lichaamstemperatuur normaal was. De ademhaling was iets te abdominaal, de hond had een doffe vacht en palpatie van de buik bleek (voorin) pijnlijk voor de hond.

3.3. Met de eigen dierenarts bestond reeds de afspraak dat de hond op korte termijn zou worden geopereerd aan de prostaat. Beklaagde heeft tijdens het consult een bloedonderzoek uitgevoerd, zij het beperkt (biochemisch), omdat er onvoldoende bloed bij de hond kon worden afgenomen. Uit dat bloedonderzoek kwamen geen bijzonderheden naar voren. Beklaagde heeft geadviseerd elders een echo van het abdomen te laten maken en aan klaagster is speciaal voer meegegeven om de hond te laten aansterken. 

3.4. Klaagster heeft na het consult telefonisch contact opgenomen met haar eigen dierenarts, bij wie de volgende dag, op zaterdag 15 januari 2022, een consult heeft plaatsgevonden. De eigen dierenarts constateerde toen dat de hartslag van de hond hoog was (124 BPM), dat de slijmvliezen droog en plakkerig waren en dat de CRT 1,5 seconde bedroeg. Uit bloedonderzoek bleek het hematocrietgehalte afwijkend te zijn. De eigen dierenarts heeft de hond diezelfde dag doorverwezen naar een spoedkliniek.

3.5. Uit onderzoek op de spoedkliniek bleek de gezondheidstoestand van de hond verslechterd, in die zin dat de hartslag verder was verhoogd  (180 BPM), dat de slijmvliezen droog waren en de CRT 2 seconde bedroeg. De hond is aldaar aan een infuus gelegd en heeft pijnstillende medicatie toegediend gekregen. Er zijn röntgenfoto’s van de borstholte gemaakt, op basis waarvan is vastgesteld dat de hond longkanker had. Gelet op de slechte prognose is de hond de volgende dag, op zondag 16 januari 2022, geëuthanaseerd.

3.6. Hierna heeft klaagster haar onvrede geuit over het veterinair handelen van beklaagde tijdens het consult op 14 januari 2022. De contacten tussen partijen hierover hebben niet tot een vergelijk geleid. Op enig moment hierna is klaagster de onderhavige tuchtprocedure gestart.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren. Bij de beoordeling van de klacht geldt als uitgangspunt dat de in het veterinair tuchtrecht te toetsen zorgvuldigheidsnorm niet zo streng is dat alleen de meest optimale diergeneeskundige zorg voldoet. De maatstaf is dus niet of het handelen van de dierenarts beter had gekund, maar of zij in de specifieke omstandigheden van het geval en in retrospectief bezien, als redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot is opgetreden.

5.2. Beklaagde wordt onder meer verweten dat zij tijdens het consult op 14 januari 2022 geen verhoogde hartslag bij de hond heeft geconstateerd. Niet in geschil is dat beklaagde tijdens het consult het hart en de longen met een stethoscoop heeft beluisterd. Het college heeft geen aanwijzingen om in twijfel te trekken dat beklaagde, zoals zij in verweer en dupliek heeft toegelicht, bij het beluisteren van het hart geen onregelmatigheden, souffle of een verhoogde hartslag heeft waargenomen. Het enkele feit dat de hartslag de volgende dag, 15 januari 2022, verhoogd bleek te zijn, hoeft ook nog niet te betekenen dat de hartslag ook op 14 januari 2022 reeds verhoogd was en dat beklaagde dit ten onrechte heeft gemist. Bij gebrek aan bewijs wordt dit klachtonderdeel ongegrond verklaard.

5.3. Voor zover beklaagde wordt verweten dat zij geen uitgebreider bloedonderzoek heeft verricht, stelt het college voorop dat zich de situatie kan voordoen dat er bij een dier niet voldoende bloed kan worden afgenomen. Het college trekt niet in twijfel dat dit hier het geval was. De keuze van beklaagde om toch een beperkt (biochemisch) bloedonderzoek uit te voeren kan het college volgen. Niet in geschil is dat de hond niet of slecht at, een afwijkende ademhaling en een doffe vacht had en dat palpatie van de buik voor de hond pijnlijk was, reden waarom ook het door beklaagde vervolgens gegeven advies tot nader (echografisch) onderzoek naar het oordeel van het college begrijpelijk en correct is geweest. Dit nader onderzoek diende bij een andere dierenartsenpraktijk plaats te vinden, omdat de praktijk van beklaagde niet beschikt over de daarvoor benodigde apparatuur. Dat het niet mogelijk was om voldoende bloed bij de hond af te nemen voor een uitgebreider bloedbeeld en dat beklaagde niet de beschikking had over echo apparatuur, kan haar naar het oordeel van het college haar niet worden aangerekend en is tuchtrechtelijk niet verwijtbaar geweest, temeer niet nu zij heeft voorgesteld om elders nader onderzoek te doen uitvoeren.

5.4. Beklaagde wordt voorts verweten dat zij weliswaar heeft geadviseerd om elders nader (echografisch) onderzoek te laten verrichten, maar dat zij zou hebben aangegeven dat daarmee kon worden gewacht tot maandag 17 januari 2022. Beklaagde heeft hierover een andere lezing gegeven. Beklaagde stelt dat zij de hond voor een echografisch onderzoek naar een specifiek door haar genoemde spoedkliniek wilde verwijzen en dat zij tijdens het consult op 14 januari 2022 aan klaagster ook heeft aangeboden om telefonisch bij deze kliniek te informeren of de hond daar direct terecht kon. Dit voorstel heeft klaagster volgens beklaagde afgewezen met als reden dat zij de volgende dag naar haar eigen dierenarts wilde gaan. Terzijde geldt dat niet in geschil is dat beklaagde tijdens het consult heeft aangeboden om telefonisch contact op te nemen met de eigen dierenarts voor een nader onderzoek. Naar vaste tuchtrechtspraak geldt dat, wanneer partijen elkaar tegenspreken over bepaalde feiten en op grond van de beschikbare gegevens door het college niet kan worden vastgesteld van welke lezing moet worden uitgegaan, de klacht met betrekking tot het desbetreffende onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit berust niet op de opvatting dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van beklaagde, maar op het uitgangspunt dat het oordeel omtrent de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van het veterinair handelen of nalaten waarover is geklaagd, zijn grondslag behoort te vinden in feiten en omstandigheden die als vaststaand kunnen worden aangenomen. Een tuchtrechtelijke maatregel kan slechts op zodanige feiten en omstandigheden worden gebaseerd. Aangezien klaagster haar door beklaagde betwiste stelling niet nader heeft onderbouwd, kan niet worden geconcludeerd dat beklaagde het verwijt treft dat zij van mening was dat met nader onderzoek tot maandag 17 januari 2022 kon worden gewacht.

5.5. Voor zover nog over andere kwesties is geklaagd, vallen deze verwijten ofwel buiten de reikwijdte van het tuchtrecht, ofwel zijn deze niet komen vast te staan, dan wel van onvoldoende gewicht om er tuchtrechtelijke consequenties aan te moeten verbinden.

5.6. Op grond van het vorenstaande is niet vast komen te staan dat beklaagde tijdens het bewuste consult op 14 januari 2022 tekort is geschoten in de aan de hond verleende veterinaire zorg. De klacht wordt aldus ongegrond verklaard.

6. DE BESLISSING

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs. A. van der Bas, drs. A.C.M. van Heuven-Kats en drs. J.A.M. van Gils en uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2023.