ECLI:NL:TGZRAMS:2019:99 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2018/509

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2019:99
Datum uitspraak: 14-06-2019
Datum publicatie: 14-06-2019
Zaaknummer(s): 2018/509
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Verweerder, kaakchirurg, wordt verweten een medisch advies te hebben gegeven over een patient (klager) die hij zelf behandeld heeft. Tevens wordt verweerder verweten dat hij daarna nooit contact hierover heeft opgenomen met klager. Gegrond, waarschuwing

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 4 december 2018 binnengekomen klacht van:

A ,

wonende te B,

k l a g e r,

gemachtigde: mr. E.W. Bosch, advocaat te Honselersdijk,

tegen

C ,

kaakchirurg,

werkzaam te D,                                              

v e r w e e r d e r,

gemachtigde: mr. M.J. de Groot, advocaat te Hilversum.

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-                      het klaagschrift met de bijlagen;

-                      het verweerschrift met de bijlagen;

-                      de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

-                      het proces-verbaal van het op 19 maart 2019 gehouden vooronderzoek.

De klacht is op een openbare zitting van 3 mei 2019 behandeld.

Partijen waren aanwezig.

Klager werd bijgestaan door mr. Bosch, en verweerder door mr. De Groot.

Mr. Bosch heeft een toelichting gegeven aan de hand van pleitaantekeningen die aan het college zijn overgelegd.

2.         De feiten

2.1.      Klager, geboren in juni 1965, is in de periode december 2013 tot en met april 2016 meermaals door verweerder behandeld.

2.2.      Verweerder heeft op 10 april 2015, 15 september 2015 en 29 februari 2016 op verzoek van E advies uitgebracht omtrent het handelen van kaakchirurg F jegens klager.           

3.         De klacht en het standpunt van klager

3.1.      Klager heeft uitdrukkelijk voorop gesteld dat zijn klacht niet is gericht tegen verweerder als zijn destijds behandelend arts. Hij is hem voor de behandeling en steun zeer dankbaar. Zijn klacht is gericht tegen het handelen van verweerder als adviserend kaakchirurg aan E omtrent het handelen van kaakchirurg F. Naar de opvatting van klager had verweerder het advies niet mogen uitbrengen. Klager heeft er in dit verband op gewezen dat hij de werkgever van F aansprakelijk heeft gesteld voor het onjuist handelen jegens hem door F. Verweerder had zich als behandelaar van klager dienen te onthouden van het uitbrengen van een advies over het handelen van F omtrent klager. Door dit niet te doen is de band die hij had met verweerder als behandelend kaakchirurg ernstig verstoord geraakt. Hij heeft hier - gelet op de goede band die hij had met en het vertrouwen dat hij had in verweerder - nog steeds zeer veel last van.

3.2.      Klager heeft voorts naar voren gebracht dat hij verweerder verwijt onvoldoende nazorg te hebben verleend. Klager had het op prijs gesteld indien verweerder contact had opgenomen om een en ander uit te praten.

4.         Het standpunt van verweerder

4.1.      Verweerder heeft naar voren gebracht dat hij zeer geschrokken is van hetgeen is gebeurd. Hij deelt zonder meer de opvatting van klager dat hij geen advies in deze zaak had mogen uitbrengen. Verweerder heeft uiteengezet – uitdrukkelijk niet om zijn fout goed te praten, maar om uit te leggen hoe het is gelopen – hoe een en ander heeft kunnen gebeuren. E controleert vooraf of een arts niet betrokken is. Hij heeft het advies voorgelegd gekregen omdat één van de collegae die dit soort adviezen uitbrengt niet vrij stond ten opzichte van deze zaak. Hij heeft zonder expliciete controle vooraf of hij inderdaad vrijstond de voorgelegde vraag te bezien de voor de beantwoording van de voorgelegde vraag relevante stukken geselecteerd. Voor deze beantwoording waren van de stukken van het G – in die stukken zaten ook de brieven van hem omtrent klager – slechts de pathologieverslagen van belang. Dit in verband met de controle of de diagnosestelling klopte. Slechts die stukken heeft hij bestudeerd. Hij heeft niet gekeken naar de naam van de patiënt, omdat bij het uitbrengen van dit soort adviezen de voorgelegde problematiek centraal staat. Hij heeft het zeer tot zijn spijt mede door de focus op de inhoud gewoon niet gezien dat zijn patiënt betrokken was in de hem voorgelegde zaak. Hetgeen klager hem tijdens de behandeling heeft toevertrouwd, heeft dan ook geen enkele rol gespeeld bij het uitbrengen van het advies. Dit neemt echter geenszins weg dat hij het gebeurde zeer betreurt en zichzelf aanrekent.

4.2.      Verweerder heeft voorts aangevoerd dat nadat de fout gebleken was door E aan klager is meegedeeld dat het advies natuurlijk geen rol kan spelen in de door klager aangespannen procedure. Tevens heeft E een zogenoemde gezamenlijke expertise aangeboden.

4.3.      Verweerder heeft voorts naar voren gebracht dat dit in de vele jaren dat hij het advieswerk verricht nog nimmer is voorgekomen. Het heeft laten zien dat de gebruikte procedures niet waterdicht zijn en heeft geleid tot aanscherping van de procedures om te voorkomen dat dit zich nogmaals kan voordoen.

4.4.      Verweerder heeft ten slotte nog opgemerkt dat hem pas in juni 2016 duidelijk is geworden wat er was geschied. Toen begreep hij ook waarom klager de controleafspraak die stond in mei 2016 had geannuleerd. Hij had toen het gevoel dat het contact tussen klager en hem verbroken was. Daarom heeft hij E gevraagd klager zijn excuses aan te bieden. Nu hij tijdens het vooronderzoek heeft gezien welke impact het gebeurde op klager heeft gehad en nog steeds heeft, spijt het hem dat hij geen contact heeft opgenomen. Hij heeft zich niet gerealiseerd dat de impact op klager zo groot was. Hij zou dit graag buiten deze procedure met klager uitpraten.

5.         De beoordeling

5.1.      De klacht van klager – de onderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling -richt zich op het handelen van verweerder in zijn rol als adviseur aan E als deskundig kaakchirurg. Het college is met partijen van oordeel dat de rol van medisch adviseur en behandelaar elkaar niet verdragen. Het college wijst op artikel 4.4 van de Richtlijn Medisch Specialistische Rapportage in Bestuurs- en Civielrechtelijk verband. In dit artikel is opgenomen dat de medisch adviseur – in dat artikel geduid als expert – niet de behandelend arts kan zijn. Het college wijst voorts op artikel 4.11 van deze Richtlijn dat bepaalt dat de medisch adviseur zich tevens houdt aan de Gedragscode Gerechtelijk Deskundigen van het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen. In die Gedragscode is in artikel II.2 opgenomen dat indien de (schijn van) belangenverstrengeling verondersteld kan worden dit aan de opdrachtgever gemeld dient te worden.

5.2.      Uit hetgeen is overwogen in 5.1 volgt – hetgeen tussen partijen ook niet in geschil is – dat verweerder een advies aan E heeft uitgebracht dat hij als behandelaar van klager niet had mogen uitbrengen.

Verweerder heeft door dit te doen gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klager had behoren te betrachten.

5.3.      Ten aanzien van de op te leggen maatregel overweegt het college als volgt.

5.3.1.   Verweerder heeft ruiterlijk toegegeven dat wat is geschied niet had mogen gebeuren. Verweerder rekent zich dit – terecht – ook aan. Hetgeen verweerder over het ontstaan van de onjuiste handeling uiteen heeft gezet, verklaart enigszins hoe het zover heeft kunnen komen. Verweerder heeft vertrouwd op de controle verricht door E en heeft zich verder gefocust op de aan hem voorgelegde vraag. Dit neemt echter niet weg – zoals ook door verweerder is erkend – dat het zijn verantwoordelijkheid blijft zich ervan te vergewissen dat hij vrij staat het gevraagde advies uit te brengen. Dit heeft hij in onvoldoende mate gedaan en moet hem worden aangerekend. Niet alleen heeft hij niet onderzocht of degene die feitelijk over de behandeling door F had geklaagd niet ook zijn patiënt was, maar hij heeft ook niet opgemerkt dat brieven afkomstig van hemzelf in het dossier aanwezig waren. Dat verweerder uit het dossier, bezien in samenhang met de vraag, niet onmiddellijk duidelijk was dat het om een patiënt ging die hij behandelde begrijpt het college, gelet op het zeer grote aantal patiënten dat verweerder naar eigen zeggen per jaar ziet. Dit had echter juist een extra reden moeten zijn voor controle.

5.3.2.   Verweerder heeft nadat hem bekend was geworden wat was geschied maatregelen genomen en laten nemen om te voorkomen dat een situatie als hier aan de orde zich nogmaals voor zou kunnen doen.

5.3.3. Verweerder heeft toen het hem in juni 2016 duidelijk werd wat was geschied via

E zijn excuses laten aanbieden. Het zou beter geweest zijn als hij klager persoonlijk had benaderd. Niet uit het oog kan echter worden verloren dat de inschatting van verweerder dat - als gevolg van zijn onjuiste handeling - klager geen persoonlijk contact meer met hem wilde weliswaar onjuist, maar niet onbegrijpelijk was.

5.3.4. Verweerder heeft zowel tijdens het vooronderzoek als ter zitting klager aangeboden om tot een gesprek te komen op het moment dat klager hieraan toe is. Het college heeft geen enkele twijfel aan de intentie van verweerder om een bijdrage te leveren aan het wegnemen van de bij klager tot op de dag van vandaag levende gevoelens als bedoeld onder 3.1.

5.3.5. Hetgeen hiervoor is overwogen brengt het college tot het oordeel dat het uitbrengen van een advies in een zaak waarin verweerder ook behandelaar is, in beginsel op zijn minst de maatregel van berisping rechtvaardigt. Nu zeker geen sprake is van opzet, verweerder geenszins heeft gepoogd een en ander te verdoezelen, maar ruiterlijk uitkomt voor de door hem gemaakte fout, maatregelen heeft genomen om herhaling te voorkomen en zich nu hij heeft bemerkt wat de impact op klager is geweest, openstelt om alsnog met klager in gesprek te gaan – het college gaat er zonder meer van uit dat verweerder hiervoor ruim voldoende tijd voor inruimt – ziet het college aanleiding te volstaan met een waarschuwing.        

6. De beslissing

Het college:

-          verklaart de klacht in al haar onderdelen gegrond;

-          legt op de maatregel van waarschuwing.

Aldus beslist door:

J. Brand, voorzitter,

H.C. van Renswoude, E.C.L. Fritschij en F.S. Kroon, leden-beroepsgenoten,

M. P. Sombroek-van Doorm, lid-jurist,

bijgestaan door G.H. Felix, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2019 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

secretaris                                                                                          voorzitter

WG                                                                                                     WG