ECLI:NL:TADRSGR:2019:117 Raad van Discipline 's-Gravenhage 19-021/DH/RO/D

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2019:117
Datum uitspraak: 03-06-2019
Datum publicatie: 17-06-2019
Zaaknummer(s): 19-021/DH/RO/D
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: De advocaat privé
Beslissingen:
  • Berisping
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Raadbeslissing. Verweerder heeft meegewerkt aan een constructie met de kennelijke bedoeling om stukken te creëren voor de IND, waarvan hij in zijn hoedanigheid van (vreemdelingen)advocaat wist dat die vereist waren voor een positieve beslissing. Daarmee heeft hij een van de kernwaarden van de advocatuur – integriteit – geschonden. De aard en de ernst van zijn tuchtrechtelijk verwijtbare gedragingen van verweerder rechtvaardigen op zich de maatregel van (voorwaardelijke) schorsing. Verweerder is echter niet eerder tuchtrechtelijk veroordeeld, staat nog aan het begin van zijn carrière en heeft ter zitting blijk ervan gegeven de ernst van zijn handelen in te zien en spijt betuigd. De raad volstaat in dit specifieke geval met een berisping.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 3 juni 2019

in de zaak 19-021/DH/RO/D

naar aanleiding van de ambtshalve klacht van:

klager

over:

verweerder

gemachtigde mr. (…)

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 9 januari 2019 met kenmerk R 2019/03 edl, door de raad ontvangen op 10 januari 2019, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam een ambtshalve klacht ingediend over verweerder.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 8 april 2019 in aanwezigheid van klager en verweerder, vergezeld van zijn gemachtigde mr. M.F. Wijngaarden.

1.3    De raad heeft kennisgenomen van de processtukken, bedoeld in artikel 49 lid 2 Advocatenwet.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Verweerder heeft in 2011 zijn rechtenstudie afgerond. Na zijn studie is hij als jurist en coördinator werkzaam geweest bij de [naam stichting].

2.2    Verweerder is op 29 augustus 2014 ingeschreven als advocaat in het arrondissement Midden-Nederland, waar hij werkzaam was bij F. Advocaten.

2.3    Op 29 augustus 2017 heeft verweerder zijn stageverklaring gekregen en op 1 september 2017 heeft hij zijn praktijk verhuisd naar het arrondissement Rotterdam.

2.4    Verweerder is gespecialiseerd in migratierecht (vreemdelingenrecht en vluchtelingenrecht).

2.5    Op 1 mei 2016 heeft de zus van verweerder, mevrouw A., een aanvraag MVV voor verblijfsdoel “gezin en familie” bij de IND ingediend voor de heer H. Bij die aanvraag is een bijlage Verklaring referent gevoegd waarin mevrouw A. de referent is voor de heer H.

2.6    In het IND-dossier van de heer H. bevinden zich blijkens een proces-verbaal van bevindingen dat in het kader een strafrechtelijk onderzoek van de FIOD naar onder andere [naam stichting] en haar bestuurders is opgemaakt, voor zover van belang, de volgende stukken:

- een arbeidsovereenkomst (voltijd) van de [naam stichting], waarin deze als werkgever wordt genoemd en mevrouw A. als werknemer. De arbeidstijd per week is volgens de arbeidsovereenkomst 32 uur, het brutosalaris € 1.550 per maand. De arbeidsovereenkomst is door de heer D. namens de werkgever en mevrouw A. als werknemer ondertekend op 9 mei 2016.

- een brief, gedateerd 17 mei 2016, op briefpapier van F. Advocaten waarin verweerder aan de IND laat weten aan die dienst een aantal bescheiden te doen toekomen;

- een brief d.d. 20 juni 2016 van de IND aan F. Advocaten, t.a.v. verweerder, waarin melding wordt gemaakt van ontbrekende stukken en tevens wordt opgemerkt dat verweerder een familieband heeft met de referent en er mogelijk sprake kan zijn van belangenverstrengeling;

- een brief d.d. 24 juni 2016 op briefpapier van F. Advocaten, waarin verweerder op de brief van de IND van 20 juni 2016 reageert, onder toezending van een Bijlage werkgeversverklaring van [naam stichting] met betrekking tot mevrouw A. en de salarisstrook van de [naam stichting] op naam van mevrouw A. voor de maand juni 2016;

- een brief d.d. 28 juni 2016 op briefpapier van F. Advocaten, waarbij verweerder aan de IND nog enkele ontbrekende stukken stuurt;

- een brief d.d. 4 juli 2016 op briefpapier van F. Advocaten, waarbij verweerder aan de IND een bankafschrift doet toekomen waaruit blijkt dat het salaris over de maand juni (€ 1.397,30) aan mevrouw A. is voldaan

2.7    Uit hetzelfde strafrechtelijk onderzoek van de FIOD is gebleken dat in de periode tussen 20 april en 26 augustus 2016 sprake is geweest van een berichtenwisseling via WhatsApp tussen een van de bestuurders van [naam stichting], de heer D., en verweerder, op basis waarvan bij de FIOD het vermoeden is gerezen dat er valselijk een arbeidsovereenkomst is opgemaakt op naam van mevrouw A.

2.8    De Nederlandse vertaling van (het relevante gedeelte van) deze berichtenwisseling is opgenomen in het door de FIOD opgemaakte proces-verbaal:

“[verweerder]: Ik heb vandaag aan de telefoon gesproken met mijn hoca [noot vertaler: voorganger in de moskee/meester]

[verweerder]: het gaat over mijn zusje A. Over het arbeidscontract.

[verweerder]: ik weet niet of mijn hoca het heeft laten weten. Ik zou de details graag met jou willen bespreken.

D: Maar natuurlijk. De hoca heeft het er over gehad maar we hebben nog geen beslissing genomen. Ik zal de details nog met hem bespreken.

[verweerder]: (…) De procedure bij de IND moet zsm worden opgestart. En het contract is onmisbaar voor de procedure.

[verweerder]: kun je wat meer duidelijkheid geven ajb? Anders kom ik langs. Ik neem de kosten wel op me

D: Ik heb de hoca gesproken, hij zegt dat het gewoon kan.

D: Dus stuur mij een e-mail met de volgende gegevens

D: Naam achternaam

D: Adres

D: Bsn

D: Geb datum

D: Bankrekeningnr

D: Hoeveel ze maandelijks moet verdienen

D: Per wanneer het moet ingaan

D: Wat voor soort contract en hoe lang

D: En graag ook scan legitimatie naar me mailen

[verweerder: Dankjewel, broeder.

[verweerder]: Ik heb de mail verstuurd

D: Ik heb het ontvangen, broer. Bedankt.

[verweerder]: Kort verzoekje: is het mogelijk om het contract op [naam stichting VA] te zetten in plaats van de [naam stichting]

[verweerder]: ?

D: Broeeeer.

D: Goed, dank aan Allah. Met jou?

D: Ja dat kan ook, voor ons maakt het niet uit

D: Maar [naam stichting VA] heeft wel een heel klein budget en begroting

D: Een mini stichting eigenlijk, ze kunnen dat miss. niet echt vertrouwen

[verweerder]: Hmmm oké

[verweerder]: dan de [naam stichting]

D: Ik ga het contract morgen naar je toe mailen hopelijk.

D: Ondertekend

D: De rest is al geregeld.

[verweerder]: Is goed!

[verweerder]: Ik hoor van jou per wanneer ik moet beginnen met betalen broer

[verweerder]: Ik heb je gemaild

D: Ik heb het nu gezien, ik ga zo naar werk. Ik kijk daar wel.

D: Gisteren was ik vrij, ik heb niet kunnen kijken

[verweerder]: En vertel wanneer ik mijn verplichtingen moet nakomen

[verweerder]: Hallo broer. Hoe gaat het? Broer, de IND vroeg om enkele bijlagen. Wat ik zelf kon sturen heb ik gedaan. Wat overblijft is de werkgeversverklaring die ik je gemaild heb en het salarisstrook

[verweerder]: Zodra ik die van jou heb, hebben wij op zich voldaan aan hun eis.

D: Is goed, broer ik heb het straks voor je klaar hopelijk.

[verweerder]: Dankjewel. Het salaris is ontvangen.

[verweerder]: Het proces van terugbetalen begint.

D: Broer, graag gedaan man. Ik stuur je nog een berekening van de kosten

D: Hopelijk : )

[verweerder]: Broer ben je morgen op werk?

[verweerder]: A. zal jouw het geld dat je hebt overgemaakt teruggeven, contant. Op een dag waarop je werkt.

[verweerder]: Ze zal 500 500 betalen

D: Ja ik ben er morgen broer

D: Hopelijk kan/lukt het.

[verweerder]: Broer, morgen zal ze het bedrag dat je hebt overgemaakt (terug)betalen.

[verweerder]: En de kosten: die ga jij mij zeggen, en ik ga betalen.

D: Ik heb je net gemail broer, kijk maar even.

D: 555 euro

[verweerder]: Zal ik dat overmaken?

D: Kan wel broer, jij moet het weten.”

2.9    In het proces-verbaal van de FIOD wordt voorts melding gemaakt van het feit dat bij onderzoek van de bankrekening van [naam stichting] is vastgesteld dat vanaf deze bankrekening in de periode van 29 juni tot en met 1 december 2016 zeven betalingen zijn verricht naar twee verschillende bankrekeningnummers op naam van mevrouw A. Zes van deze betalingen hebben als omschrijving loon en één betaling heeft als omschrijving reiskosten.

2.10    Verder wordt in het proces-verbaal van de FIOD vermeld dat bij onderzoek van het kasboek van [naam stichting] is vastgesteld dat op 1 juli 2016 een kasontvangst van € 1.300 is geboekt met als omschrijving “teruggaaf loon A. (+ € 10 pin)” en dat op dezelfde dag ook een boeking van € 0,00 staat met daarbij de omschrijving “[verweerder] kosten voor A. (€ 565 pin)”. Verweerder is in het kader van het strafrechtelijk onderzoek van de FIOD op 18 augustus 2017 als verdachte gehoord. Blijkens het van dat verhoor opgemaakte proces-verbaal heeft verweerder zich beroepen op zijn zwijgrecht en verschoningsrecht.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    zich niet integer heeft getoond door mee te werken aan de totstandkoming van een – ten minste deels – gefingeerd dienstverband ten behoeve van de echtgenoot van zijn zus en door de aldus verkregen arbeidsovereenkomst in te brengen in een procedure bij de IND;

b)    zich onvoldoende onafhankelijk heeft opgesteld ten opzichte van zijn cliënte, zijn zus, door voor haar als advocaat op te treden in de correspondentie met IND.

4    VERWEER

Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna zo nodig zal ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    De beide klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.

5.2    Uit het onderzoek van de FIOD blijkt naar het oordeel van de raad genoegzaam dat verweerder heeft meegewerkt aan een constructie met de kennelijke bedoeling om stukken te creëren voor de IND, waarvan hij in zijn hoedanigheid van (vreemdelingen)advocaat wist dat die vereist waren voor een positieve beslissing. Daarmee heeft hij een van de kernwaarden van de advocatuur – integriteit – geschonden. Of het dienstverband tussen [naam stichting] al dan niet volledig gefingeerd was, acht de raad daarbij niet doorslaggevend. Vaststaat dat verweerder een actieve (en zelfs initiërende) rol heeft vervuld bij de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst en dat hij deze en de overige benodigde stukken met begeleidende brieven op briefpapier van zijn kantoor heeft ingediend. De door hem gegeven verklaring voor het gebruik van dat briefpapier, inhoudende dat hij de werkzaamheden voor zijn zus om praktische redenen vanaf zijn kantoor verrichte, acht de raad niet afdoende. Hij had ook vanaf zijn kantoor immers gebruik kunnen maken van blanco papier en had een verwijzing naar zijn advocaat-zijn achterwege kunnen laten. Door dat niet te doen heeft verweerder naar het oordeel van de raad wel degelijk (ook) misbruik gemaakt van zijn hoedanigheid van advocaat. Dat hij dit alles naar zijn zeggen deed vanuit zijn (te) grote betrokkenheid bij zijn zus, disculpeert hem niet. Integendeel. Juist die betrokkenheid had reden moeten zijn anders te handelen, aangezien daarmee zijn onafhankelijkheid, een andere kernwaarde, in het gedrang is gekomen. Dat heeft verweerder ook erkend.

5.3    Naar het oordeel van de raad is de klacht dan ook gegrond.

6    MAATREGEL

Door zijn handelwijze heeft verweerder naar het oordeel van de raad de kernwaarden van de advocatuur en met name de integriteit veronachtzaamd en daarmee tast hij het aanzien van de advocatuur aan. De aard en de ernst van zijn tuchtrechtelijk verwijtbare gedragingen van verweerder rechtvaardigen op zich de maatregel van (voorwaardelijke) schorsing. Gelet echter op het feit dat verweerder niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld, nog aan het begin van zijn carrière staat en er ter zitting blijk van heeft gegeven de ernst van zijn handelen in te zien en ten aanzien daarvan ook spijt heeft betuigd, ziet de raad in dit specifieke geval aanleiding om te volstaan met een berisping.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 750 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b)    € 500  kosten van de Staat.

7.2     Verweerder moet het bedrag van € 750 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 500 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 750 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2 ;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 500 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs.  P. Rijpstra, P.S. Kamminga, C.A. de Weerdt en M. Laning, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2019.