ECLI:NL:TAHVD:2018:174 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 180095

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2018:174
Datum uitspraak: 03-09-2018
Datum publicatie: 04-09-2018
Zaaknummer(s): 180095
Onderwerp: Maatregelen, subonderwerp: Schorsing
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Het hof bepaalt de aanvangsdatum van de schorsing, nu verweerder zijn beroep heeft ingetrokken en de raad de tenuitvoerlegging heeft gelast van een aan verweerder opgelegde schorsing (artikel 56 lid 5 Advocatenwet).    

van 3 september 2018

in de zaak 180095

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad) van 12 maart 2018, onder nummer 18-139/DH/DH (TUL), aan verweerder toegezonden op 13 maart 2018. De raad heeft ingevolge artikel 48e van de Advocatenwet de tenuitvoerlegging van de door de raad bij beslissing van 13 februari 2017 aan verweerder opgelegde schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van vier weken gelast. De raad heeft bepaald dat de schorsing ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van de beslissing.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2018:50.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 12 april 2018 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Bij e-mail van 5 juli 2018 heeft verweerder zijn hoger beroep ingetrokken. Bij e-mail van diezelfde dag heeft de griffier van het hof verweerder medegedeeld dat het hof de aanvangsdatum van de door de raad gelaste tenuitvoerlegging van de opgelegde schorsing dient vast te stellen en dat verweerder in de gelegenheid wordt gesteld hierover te worden gehoord. Verweerder heeft diezelfde dag nog bij e-mail laten weten dat hij geen standpunt heeft met betrekking tot de aanvangsdatum aangezien hij geen advocaat meer is en dat hij niet zal verschijnen bij de geplande mondelinge behandeling op 9 juli 2018.

3    BEOORDELING

3.1    Nu verweerder zijn ingestelde beroep heeft ingetrokken en de raad de tenuitvoerlegging heeft gelast van een aan verweerder opgelegde schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van vier weken, dient het hof ingevolge artikel 56 lid 5 van de Advocatenwet de aanvangsdatum van de schorsing te bepalen.

3.2    Daarbij is van belang dat de raad bij beslissing van 12 maart 2018, onder nummer 17-927/DH/DH, aan verweerder de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van vier weken heeft opgelegd. Verweerder is van deze beslissing in hoger beroep gekomen, maar heeft ook dit beroep ingetrokken in zijn e-mail van 5 juli 2018. Bij beslissing van 12 maart 2018, onder nummer 17-805/DH/DH, heeft de raad aan verweerder de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee weken opgelegd. Verweerder is van deze beslissing in hoger beroep gekomen, maar heeft ook dit beroep ingetrokken in zijn e-mail van 5 juli 2018, zodat ook die laatste beslissing inmiddels onherroepelijk is geworden.

3.3    Gelet op het feit dat verweerder zich heeft laten uitschrijven als advocaat zal het hof bepalen dat de schorsing aanvangt op het moment dat verweerder zich opnieuw op het tableau als advocaat laat inschrijven.

3.4    Het hof zal tevens de volgorde van de door de raad bij de onderhavige beslissing en bij beslissingen met nummer 17-927/DH/DH en 17-805/DH/DH van gelijke datum opgelegde onvoorwaardelijke schorsingen bepalen. Het hof verwijst in dit verband naar de gelijktijdig met deze zaak gegeven beslissingen onder de zaak nummers 180098 en 180099.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bepaalt dat de door de Raad van Discipline in het ressort Den Haag opgelegde respectievelijk tenuitvoergelegde schorsingen bij beslissingen van 12 maart 2018 in de zaken met nummers 18-139/DH/DH (vier weken), 17-805/DH/DH (twee weken) en 17-927/DH/DH (vier weken) achtereenvolgens zullen aanvangen zodra verweerder weer op het tableau wordt ingeschreven.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. A.R. Sturhoofd, H. van Loo, I.P.A. van Heijst en J.M. Atema, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 september 2018.

griffier    voorzitter          

De beslissing is verzonden op 3 september 2018.