ECLI:NL:TADRSGR:2018:50 Raad van Discipline 's-Gravenhage 18-139/DH/DH/TUL

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2018:50
Datum uitspraak: 12-03-2018
Datum publicatie: 15-03-2018
Zaaknummer(s): 18-139/DH/DH/TUL
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Tul
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: overtreding algemene voorwaarde, zie zaken 17-805/DH/DH en 17-972/DH/DH/D

Ambtshalve beslissing van 12 maart 2018

van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

in de zaak 18-139/DH/DH (TUL)

strekkende tot tenuitvoerlegging van de in de zaak 16-824/DH/DH

bij beslissing van 23 januari 2017 aan

advocaat

opgelegde voorwaardelijke maatregel van schorsing.

1    FEITEN

1.1    Bij beslissing van 23 januari 2017 heeft de raad de door klager tegen verweerder ingediende klacht gegrond verklaard en aan verweerder een voorwaardelijke schorsing voor de duur van vier weken opgelegd met daarbij de volgende voorwaarde:

-    stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging.

1.2    De proeftijd is door de raad in deze beslissing op twee jaar gesteld, ingaande op de dag dat de beslissing onherroepelijk wordt.

1.3    Tegen de beslissing van 23 januari 2017 heeft verweerder geen beroep ingesteld. De beslissing is op 23 januari 2017 aan verweerder verzonden, zodat deze op 23 februari 2017 onherroepelijk is geworden.

1.4    Op 12 juni 2017 heeft een voormalig cliënte van verweerder, mevrouw M. een klacht tegen verweerder ingediend (zaaknummer 17-805/DH/DH). Deze klacht is ter zitting van de raad van 15 januari 2018 behandeld. Bij beslissing van de raad 12 maart 2018 is de klacht gegrond verklaard en aan verweerder is daarvoor – onder meer – een schorsing voor de duur van twee weken opgelegd.

1.5    Op 7 november 2017 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag bij de raad een ambtshalve klacht tegen verweerder ingediend (zaaknummer 17-927/DH/DH). Deze klacht is ter zitting van de raad van 15 januari 2018 behandeld. Bij beslissing van de raad van 12 maart 2018 is de klacht gegrond verklaard en is aan verweerder daarvoor – onder meer – een schorsing voor de duur van vier weken opgelegd.

1.6    De beide hierboven onder 1.4 en 1.5 vermelde klachten zien op een doen en laten van verweerder plaatsgevonden hebbend na (het onherroepelijk worden van) de hierboven onder 1.1 vermelde beslissing en binnen de bij die beslissing vastgestelde proeftijd van twee jaren.

2    BEOORDELING

2.1    De raad heeft verweerder ter gelegenheid van de behandeling van de onder 1.4 en 1.5 genoemde klachten opgeroepen teneinde te worden gehoord op de mogelijke tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke schorsing. Hij heeft zich kort voor de zitting afgemeld “om persoonlijke redenen”.

2.2    Op grond van de aan de raad in de onder 1.4 tot en met 1.6 genoemde zaken overgelegde stukken wordt vastgesteld dat verweerder niet heeft voldaan aan de algemene voorwaarde zoals vermeld in de beslissing van de raad van 23 januari 2017.

2.3    Van verschoonbare omstandigheden aan de zijde van verweerder is de raad niet gebleken.

2.4    De raad zal daarom overgaan tot lastgeving van de tenuitvoerlegging van de bij de beslissing van 23 januari 2017 aan verweerder opgelegde maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van vier weken.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    gelast ingevolge artikel 48e Advocatenwet de tenuitvoerlegging van de door de raad bij beslissing van 13 februari 2017 opgelegde schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van vier weken;

-    bepaalt dat de schorsing ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat de schorsing pas ingaat na afloop van eventueel eerder onherroepelijk geworden schorsingen, dat verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd en dat de schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. R. de Haan, R.A.M. Oranje-Jorna, P. Rijpstra en P.C.M. van Schijndel, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op

12 maart 2018.

Griffier    Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 13 maart 2018 verzonden.