ECLI:NL:TADRSGR:2018:2 Raad van Discipline 's-Gravenhage 17-825/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2018:2
Datum uitspraak: 15-01-2018
Datum publicatie: 19-01-2018
Zaaknummer(s): 17-825/DH/DH
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing Curandus is wilsonbekwaam en kan daarom klaagster niet zelfstandig machtigen om een klacht in te dienen tegen verweerder. Curandus heeft daarvoor toestemming van verweerder, zijn curator, nodig. Dit betekent dat verweerder, door zijn toestemming te weigeren, zou kunnen voorkomen dat een tegen hem ingediende tuchtklacht inhoudelijk wordt behandeld. Naar het oordeel van de voorzitter is deze situatie onwenselijk en niet in overeenstemming met het karakter van het tuchtrecht. De voorzitter zal de klacht daarom opvatten als mede namens curandus ingediend en zal curandus in zijn klacht ontvankelijk verklaren. De klacht tegen de curator betreft onderwerpen waartegen klagers andere rechtsmiddelen ten dienst stonden (toezicht kantonrechter en hoger beroep), klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 15 januari 2018

in de zaak 17-825/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

1.

2.

namens wie als gemachtigde optreedt: klaagster sub 1

beiden wonende te Den Haag

klagers

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 10 oktober 2017 met kenmerk K127 2017 ab/ksl, door de raad ontvangen op 10 oktober 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager sub 2 (hierna: curandus) staat onder curatele. Klaagster sub 1 (hierna klaagster) is de zus van curandus. Curandus woont bij klaagster, zij verzorgt hem sinds 1969.

1.2    In 1997 is klaagster als curator van curandus benoemd. Bij beschikking van 12 maart 2008 is verweerder benoemd tot opvolgend curator. Klaagster heeft tegen die beschikking hoger beroep ingesteld. Het gerechtshof heeft de beschikking van de kantonrechter op 17 juni 2009 bekrachtigd. Verweerder is dus sinds 2009 curator.

1.3    Op 10 augustus 2016 heeft klaagster een verzoek ingediend bij de kantonrechter strekkend tot ontslag van verweerder als curator en benoeming van haarzelf tot zijn curator. Dit verzoek is bij beschikking van 19 oktober 2016 afgewezen.

1.4    Op 4 mei 2017 heeft verweerder een verzoek ingediend bij de kantonrechter strekkend tot afgifte van een machtiging om verweerder als curator toe te staan om de maandelijkse bijdrage van curandus aan de gezamenlijke huishouding te verlagen van € 800,- naar € 650,-. Het verzoek is bij beschikking van 18 mei 2017 toegewezen.

1.5    Uit het dossier blijkt niet of klagers hoger beroep hebben ingesteld tegen de beschikking van 18 mei 2017.

1.6    Bij brief van 8 juni 2017 hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder in het bijzonder het volgende.

a)    Klagers zijn onvrijwillig aan een kostbare curator, verweerder, gebonden. In zijn hoedanigheid van curator eist verweerder van klaagster dat zij financiële verantwoording aan hem en de kantonrechter aflegt betreffende de gemeenschappelijke huishouding met curandus.

b)    Verweerder heeft klaagster niet op de hoogte gesteld van een door hem ingestelde verzoekschriftprocedure waarin, volgens klaagster ten onrechte, de bijdrage van curandus aan de gemeenschappelijke huishouding is verlaagd. Voor zover klagers, gezien het ‘geringe’ belang van de zaak al tegen de beslissing in hoger beroep kunnen, is dat een kostbare procedure.

3    VERWEER

3.1    Volgens verweerder is curandus in zijn klacht niet ontvankelijk, nu curandus wilsonbekwaam is en klaagster niet kan machtigen om namens hem op te treden.

3.2    Verweerder heeft verder aangevoerd, zo begrijpt de voorzitter, dat de tuchtrechter niet bevoegd is om van de klacht kennis te nemen, nu het de kantonrechter is die toezicht houdt op het functioneren van curatoren.

3.3    Verweerder heeft, voor zover klagers in hun klacht ontvankelijk zijn en de tuchtrechter bevoegd is daarvan kennis te nemen, aangevoerd dat hij voor zijn werkzaamheden als curator minder in rekening brengt dan het bedrag dat hij op grond van artikel 2 van de regeling beloning curatoren, curators en mentoren in rekening zou mogen brengen. Het verzoekschrift strekkend tot verlaging van de maandelijkse bijdragen aan de gemeenschappelijke huishouding heeft verweerder ingediend op verzoek van de kantonrechter.

3.4    Verweerder werpt zelf de vraag op of klaagster behoort tot de kring van belanghebbenden, maar laat deze vraag in zijn reactie op de klacht onbeantwoord. In zijn dupliek stelt verweerder dat de kantonrechter grond zag voor wijziging van de bijdrage en dat hij daarop het verzoek heeft ingediend. Volgens verweerder staat klaagster daar “geheel buiten”. Er is geen regelgeving die maakt dat klaagster in die procedure als belanghebbende gehoord had moeten worden. In ieder geval heeft de kantonrechter geen grond gezien voor het horen van klaagster. Verweerder merkt in dat verband op dat klaagster alle informatie die haar wordt verstrekt gebruikt om tegen verweerder “een gemene zaak” te maken. Daarmee zet klaagster zichzelf buitenspel. Klaagster staat een constructieve communicatie over de belangen van curandus in de weg, aldus verweerder.

4    BEOORDELING

4.1    Curandus is wilsonbekwaam en kan daarom klaagster niet zelfstandig machtigen om een klacht in te dienen tegen verweerder. Curandus heeft daarvoor toestemming van verweerder, zijn curator, nodig. Dit betekent dat verweerder, door zijn toestemming te weigeren, zou kunnen voorkomen dat een tegen hem ingediende tuchtklacht inhoudelijk wordt behandeld. Naar het oordeel van de voorzitter is deze situatie onwenselijk en niet in overeenstemming met het karakter van het tuchtrecht. De voorzitter zal de klacht daarom opvatten als mede namens curandus ingediend en zal curandus in zijn klacht ontvankelijk verklaren.

4.2    Verweerder is als curator onderworpen aan het tuchtrecht voor advocaten, met dien verstande dat hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt als hij zich bij de vervulling van het curatorschap zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad. Dit betekent dat de door klagers geformuleerde klacht, anders dan verweerder voorstaat, kan worden beoordeeld door de tuchtrechter.

Klachtonderdeel a)

4.3    Het verwijt dat klagers onvrijwillig aan een kostbare curator gebonden zijn, wat hiervan zij, treft tegenover verweerder geen doel. Het is de kantonrechter die bepaalt of de instelling van curatele geïndiceerd is en zo ja, welke persoon de aangewezene is om als curator benoemd te worden. Het is ook aan de kantonrechter om erop toe te zien dat de curator niet onnodig hoge kosten in rekening brengt.

4.4    Klagers hadden steeds de mogelijkheid om de door de kantonrechter op deze punten genomen beslissingen in hoger beroep te laten toetsen indien zij zich hierin niet konden vinden. De voorzitter stelt vast dat klagers deze weg in het verleden ook daadwerkelijk hebben bewandeld. Het tuchtrecht heeft in de toetsing van de juistheid van de beslissingen van de kantonrechter geen rol. Slechts gedragingen van verweerder in deze kwestie die zou moeten leiden tot de conclusie dat hij daarmee het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad zouden ter beoordeling aan de tuchtrechter voorgelegd kunnen worden. Van dergelijke gedragingen is de voorzitter niet gebleken.

4.5    Dat verweerder de door de kantonrechter benoemde curator is, valt hem niet te verwijten. Ook anderszins is niet gebleken van enig, laat staan onbetamelijk, gedrag van verweerder dat tot de door de klagers gewraakte beslissingen van de rechter heeft geleid. De stelling dat verweerder van klaagster eist dat zij financiële verantwoording aan hem en de kantonrechter aflegt betreffende de gemeenschappelijke huishouding met curandus hebben klagers niet feitelijk onderbouwd. Daar komt bij dat het bezwaar van klagers op dit punt in eerste instantie door klagers aan de toezichthoudend kantonrechter kan worden voorgelegd.

4.6    De slotsom is dat klachtonderdeel a kennelijk ongegrond is.

Klachtonderdeel b)

4.7    Klachtonderdeel b is eveneens kennelijk ongegrond. De voorzitter licht dit als volgt toe.

4.8    De curator is door de kantonrechter benoemd om de belangen van de curandus te behartigen. De curator treedt in en buiten rechte voor de curandus op. In die hoedanigheid heeft hij het verzoekschrift ingediend. Het is vervolgens aan de kantonrechter om voor de behandeling van het verzoek alle betrokkenen op te roepen. Het is ook de kantonrechter die bepaalt wie als belanghebbenden moeten worden beschouwd. Dit is niet aan de indienende partij en verweerder kan dan ook niet worden verweten dat hij klaagster niet heeft opgeroepen.

4.9    Klagers hadden vervolgens de mogelijkheid van hoger beroep indien zij het niet eens waren met de kring van belanghebbenden zoals die door de kantonrechter was bepaald. Dat het instellen van hoger beroep kosten met zich brengt kan verweerder niet worden verweten. Tot zijn taak van belangenbehartiger van curandus behoorde voorts niet het mede in het oog houden van de belangen van klaagster. Ook uit dien hoofde bestaat daarom geen reden waarom verweerder klaagster op eigen initiatief op de hoogte had moeten stellen van de verzoekschriftprocedure.

4.10    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. A. Tijs als griffier op 15 januari 2018.

Griffier     Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 15 januari 2018 verzonden.