ECLI:NL:TADRARL:2018:43 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 16-1176

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2018:43
Datum uitspraak: 29-01-2018
Datum publicatie: 21-03-2018
Zaaknummer(s): 16-1176
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Dekenbezwaar. Eindbeslissing na tussenbeslissing. De raad heeft geoordeeld dat geen sprake is van het voeren van een bij voorbaat kansloze procedure door verweerder, hoewel deze enige malen een zelfde procedure is gestart op grond van art. 64 Vreemdelingenwet en vervolgens tegen de beslissing bezwaar/beroep heeft aangetekend. Verweerder heeft gemotiveerd aangevoerd dat zijn cliënt belang had bij de procedures. Het verwijt dat verweerder niet naar de zitting van de rechtbank is gegaan, treft evenmin doel. Verweerder heeft aangevoerd dat hij niets had toe te voegen aan hetgeen reeds in de schriftelijke stukken was aangevoerd, terwijl niet is komen vast te staan dat voor de cliënt niet duidelijk was dat verweerder niet naar de zitting zou gaan. Van ontoelaatbare druk van de kant van verweerder om de klacht in te trekken is ook niet gebleken. De deken heeft dit verwijt onvoldoende onderbouwd. De klacht is ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 29 januari 2018

in de zaak 16-1176

naar aanleiding van de klacht van:

deken

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij tussenbeslissing van 19 april 2017 heeft de raad bepaald dat een getuigenverhoor zal plaatsvinden op een nader te bepalen datum en tijdstip als omschreven in die beslissing.  Alvorens het getuigenverhoor te doen plaatsvinden heeft de raad aanleiding gezien beide partijen nogmaals te horen en in de gelegenheid te stellen een nadere toelichting te geven.

1.2    De behandeling van de zaak is voortgezet ter zitting van de raad van 1 december 2017 in aanwezigheid van klager en verweerder, alsmede de cliënt van verweerder, de heer D., en diens tolk, [C.]. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    Voorts heeft de raad een brief ontvangen van verweerder van 27 november 2017 met de daarin genoemde bijlagen. 

2    VERDERE BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

2.1    De raad heeft te beoordelen of verweerder een bij voorbaat kansloze procedure is gestart en daarmee in strijd heeft gehandeld met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. De raad heeft dit niet kunnen vaststellen. Uitgangspunt is dat de advocaat, in overleg met de cliënt, bepaalt of een procedure aanhangig zal worden gemaakt c.q. bezwaar en/of beroep dient te worden ingesteld tegen een rechterlijke uitspraak. In dit geval, zo heeft verweerder aangevoerd, is in overleg met D. beroep ingesteld. D. had hierbij belang, onder meer omdat hij gedurende de beroepsprocedure opvang behield en niet zou worden uitgezet, terwijl hij tevens verzekerd was tegen medische kosten. Bovendien zou de medische situatie van D. opnieuw bezien worden. Hoewel de procedure wellicht niet heel kansrijk was, heeft verweerder redelijke gronden aangevoerd waarom hij in het belang van zijn cliënt de procedure heeft aangespannen, zeker waar dit een herbeoordeling van de medische situatie met zich meebracht. Bovendien heeft de raad niet kunnen vaststellen dat er ten onrechte positieve verwachtingen zijn gewekt bij D. De raad is dan ook van oordeel dat in de geschetste omstandigheden niet kan worden gesteld dat er sprake is van misbruik van procesrecht. Dit onderdeel van het dekenbezwaar is ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

2.2    Beoordeeld moet worden of verweerder juist heeft gehandeld door zelf niet naar de zitting van de rechtbank Groningen van 18 augustus 2016 te gaan en dat niet duidelijk aan D. mee te delen. Vaststaat dat verweerder aan D. bij brief van 10 augustus 2016 heeft laten weten dat deze niet naar de zitting van de rechtbank Groningen hoefde te gaan. Onduidelijk is of verweerder helder aan D. heeft laten weten dat hijzelf ook niet zou gaan. Verweerder heeft aangevoerd dat hij dat op 9 augustus 2016, telefonisch, via een vriend van D., heeft laten weten. Deze vriend zou dezelfde taal/dialect als D. spreken. D. heeft dat ter zitting van de raad van 1 december 2017 niet betwist, maar heeft evenmin eenduidig verklaard dat het voor hem volstrekt helder was dat verweerder ook niet naar de zitting zou gaan. Hoewel het aanbeveling had verdiend als verweerder ervoor had gezorgd dat er geen onduidelijkheid bestond over zijn afwezigheid ter zitting, acht de raad de handelwijze van verweerder niet klachtwaardig. Verweerder heeft gemotiveerd aangevoerd dat zijn aanwezigheid niet noodzakelijk was omdat hij niets kon toevoegen aan hetgeen hij reeds in de schriftelijke stukken naar voren had gebracht. Zijn afwezigheid zou dan ook niet van invloed zijn op de uitslag van de procedure. De raad acht dat standpunt aannemelijk. D. heeft derhalve geen nadeel ondervonden van het feit dat verweerder niet aanwezig was ter zitting van de rechtbank. Onder die omstandigheden oordeelt de raad dit onderdeel van het dekenbezwaar ongegrond. 

Ad klachtonderdeel c)

2.3    D. heeft verklaard overeenkomstig het verweer van verweerder. Zo heeft hij verklaard dat [naam organisatie] hem heeft geholpen met het opstellen van de klacht maar dat hij niet goed heeft begrepen wat er in de klachtbrief stond, mede omdat hij ziek was. Hij heeft de klacht ingediend omdat hij dacht dat dat gunstig was voor de uitslag van de procedure. Hij wilde de klacht vervolgens intrekken omdat hij niet wilde dat hij problemen zou veroorzaken en omdat hij met verweerder verder wilde. Verweerder had hem gezegd dat hij niet langer voor hem kon optreden, als er een klacht tegen hem liep. Verder heeft D. verklaard dat tijdens de bespreking met verweerder op diens kantoor er geen brief ter ondertekening klaar lag. Naar het oordeel van de raad wijst deze gang van zaken niet op het op ontoelaatbare wijze uitoefenen van druk door verweerder. Nu de deken dit klachtonderdeel niet nader heeft onderbouwd en enkel heeft aangevoerd dat hij de overtuiging had dat verweerder zijn cliënt op ontoelaatbare wijze onder druk heeft gezet om de klacht in te trekken, oordeelt de raad ook dit onderdeel van het dekenbezwaar ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het dekenbezwaar in al zijn onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mrs. G.W. Brouwer, E.H. de Vries, E.A.C. van de Wiel, M.A. Pasma, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2018.

Griffier                           Voorzitter

Verzonden d.d. 29 januari 2018