ECLI:NL:TACAKN:2018:57 Accountantskamer Zwolle 18/256 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2018:57
Datum uitspraak: 27-07-2018
Datum publicatie: 27-07-2018
Zaaknummer(s): 18/256 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond met berisping
  • Klacht ongegrond
  • Klacht niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie:   De door een medewerker van betrokkene verrichte werkzaamheden, waarvoor kennis en vaardigheden van de accountant vereist zijn, vinden hun oorsprong in de aan betrokkene verstrekte opdracht zodat betrokkene voor deze werkzaamheden tuchtrechtelijk aansprakelijk is. Dit geldt te meer nu betrokkene en de desbetreffende medewerker gezamenlijk samenstelwerkzaamheden verrichtten en stukken met vermelding van het logo van het accountantskantoor werden verzonden. Betrokkene heeft, deels via zijn medewerker, op meer punten het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid geschonden, door: -        niet te toetsen of de aan de omzet- en liquiditeitsprognoses ten grondslag liggende veronderstellingen en schattingen juist en reëel waren en of de aan de financiering verbonden rente en aflossingen waren meegenomen; -        niet de risico’s te benoemen die zijn verbonden aangaan van een overeenkomst, hoewel dit uit de op hem rustende zorgplicht voortvloeit en cliënt zich in privé borg diende te stellen voor de terugbetaling van de lening; -        geen specificatie van de facturen te verstrekken en in deze weigering te volharden, ondanks een daartoe strekkend verzoek van de cliënt; -        als tekenend accountant niet zelf de jaarrekening over 2015 met zijn cliënt te bespreken, hoewel hiertoe aanleiding was, nu de jaarrekening een negatief vermogen liet zien en daarnaast sprake was van een krappe liquiditeit met een langlopende financiering vanuit privé en een relatief zwaar negatief resultaat. -        geen persoonlijk contact te hebben met (een vertegenwoordiger) van zijn cliënten voor de aanvang van de uitvoering van de opdracht. Maatregel: Berisping

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 18/256 Wtra AK van 27 juli 2018 van

1) X1 B.V. ,     

2) X2 B.V. ,

3) X3 B.V. ,

4) X4 B.V. ,

5) X5 ,

gevestigd / wonende te [plaats1],

K L A A G S T E R S ,

raadsman: mr. J.C.T. Papeveld,

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats2],

B E T R O K K E N E ,

raadslieden: mr. F.C.M. van der Velden en mr. D.C. Theunis.

1.       Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de aan partijen bekende stukken van het dossier in deze zaak, waaronder:

-        het op 26 januari 2018 ingekomen klaagschrift van dezelfde dag met bijlagen;

-        het op 24 april 2018 ingekomen verweerschrift van dezelfde dag met bijlagen;

-        het op 9 mei 2018 ingekomen nadere klachtonderdeel van dezelfde dag;

-        de op 31 mei 2018 ontvangen nadere stukken van klaagsters van dezelfde dag.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld op de openbare zitting van 11 juni 2018 waar zijn verschenen klaagster (5) in persoon, voor zichzelf en voor klaagsters (1) tot en met (4), bijgestaan door mr. J.C.T. Papeveld, advocaat te Waalwijk, alsmede bijgestaan door [A] en [B] en betrokkene in persoon, bijgestaan door mr. D.C. Theunis, advocaat te Amsterdam.

1.3       Klaagsters en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en toegelicht, alsmede doen antwoorden en/of geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde op de zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is sinds [datum] als accountant-administratieconsulent ingeschreven in het accountantsregister van thans de Nba.

2.2       Betrokkene is als (middellijk) eigenaar en beleidsbepaler verbonden aan [C] Accountants te [plaats2].

2.3       Klaagsters (1) en (4) zijn op 9 november 1998 opgericht; klaagster (2) is op 13 januari 2015 opgericht en klaagster (3) is op 10 maart 2017 opgericht.

2.4       Klaagster (1) exploiteert een onderneming (met in 2015: vier personeelsleden) op het gebied van kleding voor mensen met een handicap. De onderneming bestaat inmiddels twintig jaar en heeft volgens klaagsters een gemiddelde omzet van € 380.000 en een gemiddelde winst van € 32.000.

2.5       Op 6 juli 2011 heeft betrokkene een opdrachtbevestiging (productie 6 bij het klaagschrift) ondertekend ten behoeve van klaagsters (1) en (4) voor (onder meer)  het samenstellen van jaarrekeningen en het doen van fiscale aangiften. In deze opdrachtbevestiging is onder meer opgenomen:

“(…)

Wij zullen op basis van de door u te verstrekken gegevens de jaarrekening van [X4] BV en [X1] BV samenstellen, in overeenstemming met de Controle- en overige standaarden (COS) 4410 ‘Opdrachten tot het samenstellen van financiële informatie’. Voor alle duidelijkheid vermelden wij dat wij geen werkzaamheden uitvoeren die bij controle- of beoordelingsopdrachten van jaarrekeningen van toepassing zijn. Derhalve wordt door ons geen zekerheid omtrent de jaarrekening verstrekt.

(…)

Over de wijze en tijdstip van uitvoering van de werkzaamheden zal contact met u worden opgenomen door ondergetekende of [D], die als relatiebeheerder zal fungeren.

Voor de hiervoor genoemde werkzaamheden zullen wij u maximaal € 8.500 per jaar exclusief omzetbelasting in rekening brengen. Dit bedrag is gebaseerd op het prijspeil van 2011. Bij de inschatting van de kosten zijn wij uitgegaan van een juiste, tijdige en volledige oplevering van de benodigde gegevens voor de uitvoering van de opdracht. De betalingstermijn is 14 dagen na factuurdatum.

Incidentele of bijzondere (advies)werkzaamheden – al dan niet met inschakeling van specialisten – zullen pas worden uitgevoerd nadat u hiertoe een afzonderlijke opdracht heeft verstrekt.”.

Door het kantoor van betrokkene zijn voor klaagster (2) en (3), zonder afzonderlijke opdrachtbevestiging,  vergelijkbare werkzaamheden verricht. Ook heeft het kantoor in de periode 2011 – 2017 de aangiften inkomstenbelasting voor klaagster (5) verzorgd.

2.6       Betrokkene heeft bij de jaarrekeningen 2013 van klaagster (1) (productie 17-1 bij het klaagschrift) en klaagster (4) (productie 17-2 bij het klaagschrift) op 8 oktober 2014 een samenstellingsverklaring gegeven.

Betrokkene heeft bij de jaarrekeningen 2010 van klaagster (1) (productie 54 bij het klaagschrift) en klaagster (4) (productie 54 bij het klaagschrift) op 20 januari 2012 een samenstellingsverklaring gegeven.

Betrokkene heeft bij de jaarrekeningen 2015 van klaagster (1) (productie 55 bij het klaagschrift) en klaagster (4) (productie 55 bij het klaagschrift) op 27 juni 2016 een samenstellingsverklaring gegeven.

Betrokkene heeft eveneens de jaarrekeningen 2011, 2012 en 2014 van klaagster (1) en klaagster (4) en de jaarrekening 2015 van klaagster (2) samengesteld en daarbij een samenstellingsverklaring gegeven.

2.7       De onder 2.6 vermelde (concept) jaarrekeningen werden besproken door [D] (hierna: [D]) met klaagster (5). Klaagster (5) heeft op 12 mei 2017 voor het eerst kennisgemaakt met betrokkene.

2.8       Drs. [E] (hierna: [E]) is fiscalist en (middellijk) enig aandeelhouder van [C] Belastingadviseurs. [E] is lid van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs.

2.9       De balans en winst- en verliesrekening 2015 van klaagster (4) laat onder meer het volgende zien (in euro’s):

-liquide middelen                                                      498

-negatief eigen vermogen van                         -/-   43.176

-lang lopende financiering (vanuit privé)              98.527

-resultaat na belastingen                                 -/- 148.886

2.10     In september 2014 heeft klaagster (5) op een beurs in Duitsland mevrouw [F] (hierna [F]) getroffen, die haar heeft aangeboden te helpen bij de plannen om ondernemersactiviteiten in Duitsland te starten (project Duitsland). Op 8 januari 2015 zijn de afspraken met [F] schriftelijk vastgelegd (productie 42 bij het klaagschrift).

2.11     [F] heeft op basis van globale en aan algemene statistieken ontleende cijfers een businessplan (productie 16 bij het klaagschrift) opgesteld met de titel ‘[X1] goes Germany’.

2.12     Op 24 april 2015 heeft [D] het onder 2.11 vermelde businessplan per e-mail (productie 15 bij het klaagschrift) aan [G] van de [bank] (hierna: [bank]) doorgestuurd in verband met de aanvraag voor een financiering van € 100.000 voor het project Duitsland. De e-mail is na vermelding van het logo van [C] Accountants ondertekend door “[D] Senior Relatiebeheerder”. Op 1 april 2015 had [D] aan eerder genoemde [G] per e-mail (productie 15 bij het klaagschrift) al diverse jaarrekeningen, liquiditeitsbegrotingen, een aangifte inkomstenbelasting, een kostprijsberekening en een resultatenbegroting toegestuurd, met een gelijkluidende ondertekening van de e-mail. Op de liquiditeitsbegrotingen, de kostprijsberekening en de resultatenbegroting is de zinsnede ‘geen accountantscontrole toegepast’ vermeld. [bank] is uiteindelijk geen financier geworden van project Duitsland.

2.13     Op 22 juli 2015 is er door bemiddeling van [NV1] (hierna: [NV1]) aan klaagsters een lineair af te lossen lening van € 400.000 verstrekt met een looptijd van vijf jaar en een rentevergoeding van 7%. Onder meer klaagster (5) staat persoonlijk borg voor deze lening.

2.14     In verband met project Duitsland is klaagster (2) opgericht die eind 2016 een Handelsvertretervertrag met [Ltd] is aangegaan. Deze overeenkomst is op 28 oktober 2016 in concept, per e-mail aan [E] en [D] gezonden (productie 44 bij het klaagschrift).

2.15     Klaagsters hebben een tweetal prognoses overgelegd van klaagster (3): voor de jaren 2017 tot en met 2019 (productie 35 bij het klaagschrift) en voor de jaren 2017 tot en met 2021 (productie 37 bij het klaagschrift). Op de voorbladen van die prognoses is het logo van [C] Accountants vermeld en op alle vervolgpagina’s is de tekst ‘geen accountantscontrole toegepast’ vermeld.

2.16     Aan klaagsters zijn in totaal per boekjaar de volgende bedragen door (uitsluitend) [C] accountants gefactureerd voor onder meer de werkzaamheden van betrokkene, [D] en [E]:

2012:     € 12.385,00

2013:     € 14.005,50

2014:     € 17.769,00

2015:     € 60.009,00

2016:     € 43.958,00

2017:     € 16.604,70.

2.17     In het proces-verbaal van comparitie na antwoord (productie 8 bij het klaagschrift), gehouden op 15 juli 2016 voor de rechtbank Midden-Nederland is onder meer opgenomen dat is verschenen:

“de heer [D], accountant bij [X1] B.V.”.

2.18     In een online reactie van 29 juni 2015 van [NV1] op een vraag van een potentiële investeerder over de leningsaanvraag via [NV1] (productie 28 bij het klaagschrift) is onder meer opgenomen:

“Voor 2015 verwacht [X1] (dat al sinds 1996 bestaat en vrij is van verdere externe financiering) voor sec de Nederlandse markt een winst 49.000 euro na belastingen (cashflow ca 60.000 euro) bij een omzet van ca 380.000 euro. Navraag bij de accountant leerde dat het bedrijf probleemloos op koers ligt om deze prognose waar te maken.”.

2.19     In een mail van 11 april 2017 heeft klaagster (5) aan [E] en [D] gevraagd om een “overzicht van de gemaakte uren, gespecificeerd op datum en onderwerp vanaf begin 2015 tot nu” (productie 53 bij het klaagschrift). Het gevraagde overzicht is niet aan klaagster (5) verstrekt.

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klaagsters gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Ten grondslag aan de klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klaagsters gegeven toelichting, de volgende verwijten:

a.         Onder toezicht en directe eindverantwoordelijkheid van betrokkene hebben de betrokken medewerkers van [C] ten onrechte:          

1. omzet- en liquiditeitsprognoses opgesteld (meermaals) zonder te toetsen of de

daaraan ten grondslag liggende veronderstellingen en schattingen juist en reëel zijn;

2. misleidende althans onvolledige prognoses opgesteld door rente- en aflossing verbonden aan de aan te trekken financiering niet op te nemen;

3. verzuimd (meermaals) om de omzet- en liquiditeitsprognoses met klaagsters te bespreken;

4. verzuimd (meermaals) om de opdrachten tot het opstellen en uitbrengen van de omzet- en liquiditeitsprognoses niet te aanvaarden of voortijdig terug te geven, en daarom niet vakbekwaam, niet zorgvuldig en niet professioneel gehandeld.

b.         Onder toezicht en directe eindverantwoordelijkheid van betrokkene hebben de betrokken medewerkers van [C] klaagsters ten onrechte:

1. (blijvend) begeleid in het verkrijgen c.q. aantrekken van een ongevraagde financiering en een niet passende financiering;

2. niet ontraden om a) de leningsovereenkomst met [NV1] aan te gaan en b) om de lening via [NV1] daadwerkelijk aan te trekken, en daarom niet vakbekwaam, niet zorgvuldig en niet professioneel gehandeld.

c.         Onder toezicht en directe eindverantwoordelijkheid van betrokkene hebben de betrokken medewerkers van [C] ten onrechte klaagsters niet geïnformeerd over c.q. gewaarschuwd voor:

1. de voor- en nadelen verbonden aan elk van de voorstellen van [bank] en [NV1];

2. alle wezenlijke c.q. essentiële eigenschappen verbonden aan het krediet van [NV1];

3. de risico's die zij met de financiering van [NV1] liepen over hun (overige) zakelijke en privévermogens, en daarom niet vakbekwaam, niet zorgvuldig en niet professioneel gehandeld.

d.         Onder toezicht en directe eindverantwoordelijkheid van betrokkene hebben de betrokken medewerkers van [C] als juridisch adviseur c.q. dienstverlener ten aanzien van 1) het contract met [F] en 2) het contract met lmagetta niet vakbekwaam, niet zorgvuldig en niet professioneel hun (advies-)diensten verricht.

e.         Betrokkene heeft, althans: onder toezicht en directe eindverantwoordelijkheid van betrokkene, hebben de betrokken medewerkers van [C], jegens klaagsters in strijd met de van hem/hen te verlangen zorgvuldigheid, integriteit en professionaliteit gehandeld:

1. bij het opstellen, indienen en handhaven van de declaraties;

2. door niet vooraf helder over nader te verrichten werkzaamheden (meerwerk) te communiceren en daarover ook duidelijke financiële afspraken te maken;

3. door ten aanzien van het te verrichten meerwerk geen rekening te houden met de in de (liquiditeits-) prognoses 2015 en 2016 opgenomen begrote kosten;

4. door ten aanzien van verricht meerwerk niet helder en niet inzichtelijk te factureren;

5. door te weigeren om verricht en gefactureerd meerwerk te onderbouwen en te specificeren;

6. door in de onder sub 5 genoemde weigering te volharden nadat klaagsters om een nadere onderbouwing en specificatie over de periode 2015-2017 hadden verzocht.

f.          Betrokkene heeft bij het opstellen en uitbrengen van de jaarrekeningen van klaagsters (1) en (4) niet vakbekwaam en professioneel gehandeld door deze jaarrekeningen niet met klaagsters te bespreken, ook niet omdat dit in de opdrachtovereenkomst wel was overeengekomen.

g.         Betrokkene, althans de betrokken medewerkers van [C], waarop betrokkene toezicht hield dan wel diende te houden en waarvoor betrokkene eindverantwoordelijk was,

1. is (zijn) ten onrechte onduidelijk geweest over de hoedanigheid waarin hij (zij) jegens klaagsters en derden optrad(en);

2. heeft ten onrechte geen maatregelen genomen om te voorkomen dat de betrokken medewerkers van [C], te weten: [D] en [E] jegens klaagsters, marktpartijen en/of (overige) derden onduidelijkheid over hun hoedanigheid zouden (kunnen) creëren;

3. heeft ten onrechte geen maatregelen genomen om de onduidelijkheid die de betrokken medewerkers van [C], te weten: [D] en [E], jegens klaagsters, marktpartijen en/of (overige) derden over hun hoedanigheid creëerden, op te heffen,

op grond waarvan betrokkene als eindverantwoordelijke jegens klaagsters in strijd met de van hem te verlangen zorgvuldigheid, integriteit en professionaliteit heeft gehandeld en tevens het accountantsberoep in diskrediet is gebracht.

h.         Betrokkene heeft bij het behandelen van vragen en klachten van klaagsters in strijd met de van hem te verlangen integriteit en professionaliteit gehandeld en tevens het accountantsberoep in diskrediet gebracht.

i.          Ten onrechte heeft betrokkene, in strijd met de van hem te verlangen zorgvuldigheid, vakbekwaamheid, deskundigheid en professioneel gedrag:

1. (steeds) geen persoonlijk contact met - de vertegenwoordigers van - klaagsters gehad voordat hij de (samenstellings-)opdracht(en) en de daarbij behorende werkzaamheden ging uitvoeren;

2. tijdens het uitvoeren van de (samenstel-)werkzaamheden, al dan niet uit hoofde van enig cliëntenonderzoek op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft), (steeds) niet op basis van persoonlijk contact en op basis van zijn eigen waarneming een oordeel gevormd over de bedrijfsactiviteiten van klaagsters en over de persoon die klaagsters vertegenwoordigen;

3. niet aan klaagsters duidelijk gemaakt dat hij verantwoordelijkheid draagt voor de uit te voeren samenstellingswerkzaamheden en eventueel overige te verrichten (accountants-)werkzaamheden.

3.3       Wat door of namens klaagsters bij de mondelinge behandeling als nieuwe standpunten naar voren is gebracht, is door de Accountantskamer niet opgevat als nieuwe klachtonderdelen (waarvan de inbreng op een dergelijk laat tijdstip overigens ook in strijd zou zijn met de beginselen van een behoorlijke procesorde) maar - voor zover het daartoe kan dienen - als ondersteuning van de betwisting van het gestelde in de door of namens betrokkene gegeven weerspreking van de klacht.

4.         De gronden van de beslissing

Over de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1       Op grond van artikel 51 Wet op de Accountants-administratieconsulenten (oud, hierna: Wet AA),en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountants-administratieconsulent bij het beroepsmatig handelen onderscheidenlijk ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet AA respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, voor zover dit plaats had in de periode van 17 januari 2007 tot 4 januari 2014 worden getoetst aan de in die periode geldende Verordening gedragscode (AA’s) en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1, en voor zover dit plaatshad ná 4 januari 2014 aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagsters is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4       Betrokkene heeft ten aanzien van de klachtonderdelen 3.2.a tot en met 3.2.e en ten aanzien van klachtonderdeel 3.2.g primair het verweer gevoerd dat deze klachtonderdelen ongegrond zijn, omdat betrokkene niet feitelijk betrokken was bij de desbetreffende werkzaamheden en gedragingen waarop de klachten zien. Betrokkene stelt dat hij ten behoeve van klaagsters uitsluitend eindverantwoordelijke was voor het samenstellen van de jaarrekeningen zoals vermeld en bedoeld in de onder 2.5 opgenomen opdrachtbevestiging. Alle overige ten behoeve van klaagsters verrichte werkzaamheden zijn op zijn voorwaarden overeengekomen met [E]. [E] of de op dit punt onder zijn verantwoordelijkheid werkende [D] hebben de opdracht(en) uitgevoerd. Dat betrokkene voor die werkzaamheden niet tuchtrechtelijk kan worden aangesproken, geldt volgens betrokkene te meer nu [E] tuchtrechtelijk aangesproken kan worden volgens zijn eigen beroepsorganisatie. Nu [D] de onderhavige werkzaamheden in opdracht van [E] heeft uitgevoerd, moeten ook die werkzaamheden aan [E] worden toegerekend, aldus betrokkene.

4.5       De Accountantskamer stelt vast dat behoudens de onder 2.5 vermelde opdrachtbevestiging er geen andere schriftelijke opdrachtbevestigingen zijn, hetgeen betrokkene ter zitting heeft bevestigd. (De raadsman van) betrokkene heeft ter zitting verklaard dat de opdracht voor de werkzaamheden anders dan de samenstelwerkzaamheden, is ontstaan uit de opdracht die er was. Daarnaast is van de kant van betrokkene verklaard dat die andere werkzaamheden geen advieswerkzaamheden betroffen, want klaagsters hadden voor advieswerkzaamheden meerdere adviseurs in de arm genomen. Ten slotte heeft betrokkene, dan wel zijn raadsman, verklaard dat [D] en [E] hebben gewerkt op basis van de opdrachtbevestiging die er lag.

4.6       De Accountantskamer is van oordeel dat klaagsters niet, althans onvoldoende, aannemelijk hebben gemaakt dat betrokkene feitelijk betrokken is geweest bij andere werkzaamheden dan die met betrekking tot het samenstellen van de jaarrekeningen. Ter beoordeling ligt vervolgens voor of betrokkene desalniettemin tuchtrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor eerstbedoelde werkzaamheden. Van de zijde van betrokkene is op de zitting verklaard dat de overige (niet-samenstel) werkzaamheden zijn ontstaan uit de opdracht die er was en dat [D] en [E] hebben gewerkt op basis van die opdrachtbevestiging. Anders dan betrokkene, oordeelt de Accountantskamer dat de werkzaamheden die [D] voor klaagsters heeft verricht zijn aan te merken als adviesdiensten, althans werkzaamheden waarvoor kennis en kunde die in nauw verband staan met de accountancy expertisezijn vereist. Ook indien er veronderstellenderwijs van wordt uitgegaan dat [D], zoals betrokkene betoogt, deze werkzaamheden (uitsluitend) in opdracht van [E] heeft verricht, geldt dat deze werkzaamheden hun oorsprong vinden in de aan betrokkene verstrekte opdracht en dat hiervoor kennis en vaardigheden van de accountant vereist zijn, zodat betrokkene voor deze werkzaamheden, voorzover verricht door [D], tuchtrechtelijk aansprakelijk is. Dit geldt te meer nu [D] en betrokkene gezamenlijk de samenstelwerkzaamheden verrichtten voor klaagsters en er stukken met vermelding van het logo van het accountantskantoor werden verzonden. Daarbij komt dat aannemelijk is geworden dat [E] uitsluitend betrokken is geweest bij juridisch gerelateerde dienstverlening, zoals het redigeren van de overeenkomsten met [F] en [Ltd], en dat van betrokkenheid van [E] bij de prognosewerkzaamheden niet is gebleken. De Accountantskamer volgt betrokkene wel in zijn stelling dat de werkzaamheden van [E] niet onder de tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid van betrokkene vallen. [E] kan daarvoor immers zelf tuchtrechtelijk worden aangesproken. Het gaat dan om de onder 3.2.d vermelde werkzaamheden. Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat betrokkene voor het handelen/nalaten dat is verwoord in de klachtonderdelen 3.2.a, 3.2.b, 3.2.c, 3.2.e en 3.2.g tuchtrechtelijk verantwoordelijk is te houden en dat deze (in beginsel, zie hierna) inhoudelijk getoetst zullen worden. Tevens leidt dit tot de conclusie dat betrokkene voor het in klachtonderdeel 3.2.d omschreven handelen niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk is te houden en dat dit klachtonderdeel reeds om die reden ongegrond zal worden verklaard. De Accountantskamer zal hierna de desbetreffende klachtonderdelen behandelen.

klachtonderdeel 3.2.a

4.7       Subsidiair heeft betrokkene ten aanzien van dit klachtonderdeel als verweer aangevoerd dat klaagsters geen opdracht hebben gegeven voor het opstellen van prognoses en dat medewerkers van [C] deze niet hebben opgesteld. Op de zitting heeft betrokkene zijn stelling nader toegelicht door te verklaren dat ten behoeve van klaagsters geen prognoses zijn opgesteld, maar dat de door klaagsters, dan wel haar adviseurs aangereikte cijfers door [D] in een spreadsheet zijn geplaatst dan wel in een geautomatiseerd format.

4.8       In het midden kan worden gelaten of, zoals betrokkene aanvoert, klaagsters dan wel haar adviseurs de (cijfermatige) informatie hebben aangeleverd ten behoeve van de prognoses. Nu deze informatie op briefpapier of in een e-mail met het logo van [C] accountants (2.15 respecievelijk 2.13) is doorverzonden, kan betrokkene tuchtrechtelijk voor deze informatie verantwoordelijk worden gehouden. Dit geldt te meer nu daaraan is toegevoegd dat ‘geen accountantscontrole toegepast’ is. Betrokkene heeft niet weersproken dat [D] niet heeft getoetst of de aan de omzet- en liquiditeitsprognoses liggende veronderstellingen en schattingen juist en reëel waren en evenmin dat de aan de financiering verbonden rente en aflossingen niet waren meegenomen, zodat van de juistheid van deze stellingen van klaagsters dient te worden uitgegaan. Daarmee is sprake van een schending van het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid als bedoeld in artikel 2 onder d van de VGBA en is dit klachtonderdeel in zoverre gegrond. Klaagsters hebben niet aannemelijk gemaakt dat klaagsters aan betrokkene hebben opgedragen om de omzet- en liquiditeitsprognoses op te stellen en dat verzuimd is om de omzet- en liquiditeitsprognoses met klaagsters te bespreken, terwijl betrokkene de stellingen van klaagster op deze punten weerspreekt. Klachteronderdeel 3.2.a zal daarom voor het overige ongegrond verklaard worden.

klachtonderdelen 3.2.b en 3.2.c

4.9       In deze klachtonderdelen, zo begrijpt de Accountantskamer, klagen klaagsters erover dat zij een bedrijfseconomisch onjuiste beslissing hebben genomen en dat betrokkene hen daar onvoldoende voor heeft gewaarschuwd, dan wel hun dat niet heeft afgeraden. Vooropgesteld wordt dat het aangaan van een (bepaald soort) financiering een beslissing is van de ondernemer. In dit licht hebben klaagsters ten aanzien van de leningen voor het overgrote deel van deze klachtonderdelen niet aannemelijk gemaakt, terwijl op hen in dezen wel de bewijslast rust (4.3), dat betrokkene daarvoor tuchtrechtelijk is aan te spreken. De Accountantskamer maakt hierbij een uitzondering voor klachtonderdeel 3.2.c.3 inzake de risico’s van de lening door middel van crowdfunding. De Accountantskamer stelt vast dat [D] bij het aangaan van deze lening betrokken is geweest. Nu ook de in verband met de lening door [D] uitgevoerde werkzaamheden voortvloeien uit de opdrachtbevestiging en advisering over financiering op het accountancy terrein ligt, is betrokkene ook voor deze werkzaamheden tuchtrechtelijk verantwoordelijk. Verder is aannemelijk geworden dat aan klaagsters, die blijkens de overgelegde jaarrekeningen en aangiften inkomstenbelasting behoudens een bescheiden financiering van de woning, niet eerder grote sommen geld hadden geleend, onvoldoende advies is gegeven. Uit de op een accountant rustende zorgplicht vloeit voort dat hij de risico’s benoemt die zijn verbonden aan het aangaan van een overeenkomst van geldlening. Dit geldt te meer indien, zoals in dit geval voor klaagster (5) geldt, de cliënt zich in privé borg dient te stellen voor de terugbetaling van de lening. Dat mogelijk ook op andere betrokken adviseurs, zoals [NV1], in dit verband een zorgplicht rustte, zoals betrokkene aanvoert, laat dit onverlet. Nu klaagsters door [D]/betrokkene onvoldoende zijn gewezen op de risico’s die zijn verbonden aan de overeenkomsten van geldlening en borgstelling, is sprake van schending van het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid, zodat klachtonderdeel 3.2.c.3. gegrond zal worden verklaard. Uit het vorenstaande volgt dat  klachtonderdeel 3.2.c voor het overige, evenals klachtonderdeel 3.2.b, ongegrond zal worden verklaard.

klachtonderdeel 3.2.e

4.10     Met betrekking tot dit klachtonderdeel heeft betrokkene subsidiair aangevoerd dat dit klachtonderdeel voor zover het ziet op de facturen 2012 tot en met januari 2015 niet-ontvankelijk moet worden verklaard in verband met de driejaarstermijn ex artikel 22 Wtra.

4.11     De Accountantskamer overweegt dat ingevolge artikel 22, eerste lid, Wtra, zoals dat luidt sinds 1 januari 2014, geen klacht meer in behandeling wordt genomen indien op het moment van indienen van de klacht drie jaren zijn verstreken nadat klager heeft geconstateerd of redelijkerwijs heeft kunnen constateren dat het handelen of nalaten in strijd is met het bij of krachtens de Wta of de Wab bepaalde of met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep. De Accountantskamer overweegt dienaangaande dat voor aanvang van de daarin bedoelde termijn van drie jaren beslissend is of sprake is van een constatering van – geparafraseerd – het tuchtrechtelijk laakbare karakter van het handelen of nalaten van de accountant, dan wel van zodanige feiten dat daarop redelijkerwijs een vermoeden van zulk tuchtrechtelijk laakbaar handelen of nalaten kan worden gebaseerd. Daarbij is van belang hoe de klacht is omschreven, althans door de Accountantskamer moet worden opgevat. Het gaat er dus niet om wanneer een klager een handelen of nalaten van een accountant heeft geconstateerd of redelijkerwijs heeft kunnen constateren, maar wanneer bij een klager op grond van door hem geconstateerde feiten in verband met dat handelen of nalaten een vermoeden is ontstaan of redelijkerwijs kon ontstaan dat de accountant van zijn handelen of nalaten een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Voor een vermoeden van (mogelijk) tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten is niet vereist dat een klager volledig op de hoogte is van de exacte regelgeving voor accountants waarmee het handelen of nalaten (mogelijk) in strijd is. Het klaagschrift in deze zaak is op 26 januari 2018 per e-mail verzonden en tevens aan de koerier aangeboden en als zodanig op 26 januari 2018 digitaal ontvangen en op 29 januari 2018 per koerier ingekomen. Dat betekent dat in dit geval voor de driejaarstermijn bedoeld in artikel 22 Wtra, mede gezien artikel 7, eerste lid van het Procesreglement Accountantskamer 2015, de datum van 26 januari 2015 bepalend is.

4.12     Gelet op het voorgaande is de Accountantskamer van oordeel dat dit klachtonderdeel voor zover het ziet op de facturen van voor 26 januari 2015 niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat, zoals betrokkene terecht stelt, bij klaagsters bij ontvangst van de facturen redelijkerwijs het vermoeden kon ontstaan dat (in haar visie) betrokkene tuchtrechtelijk verwijtbaar handelde en dat voor de facturen van voor 26 januari 2015 geldt dat sindsdien meer dan drie jaren zijn verstreken zodat klachten hierover niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.

4.13     Voor de facturen van 26 januari 2015 en later heeft het volgende te gelden. Volgens vaste rechtspraak van de Accountantskamer kan in het kader van een tuchtrechtelijke procedure over declaraties slechts dan met succes worden geklaagd, indien de betrokken accountant bij het opstellen en indienen van de declaraties zodanig in strijd met de van hem te verlangen zorgvuldigheid, integriteit of professionaliteit heeft gehandeld, dat daardoor aan de orde is een schending van het bepaalde bij (thans) de Wab, zoals een handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep, of van het krachtens die wet bepaalde, zoals (thans) de VGBA. Daarbij kan onder meer gedacht worden aan situaties waarin de betrokken accountant bij zijn cliënt bewust en te kwader trouw onjuiste of misleidende declaraties indient.

4.14     De Accountantskamer is van oordeel dat klaagsters, op wie in deze de bewijslast rust (4.3), met hetgeen zij hebben aangevoerd geen bewijs hebben aangedragen voor het oordeel dat sprake is van een bijzondere situatie inzake de declaraties zoals bedoeld onder 4.13. In zoverre is dit klachtonderdeel ongegrond. Daarop maakt de Accountantskamer één uitzondering, namelijk voor zover het de klachtonderdelen 3.2.e.5 en 3.2.e.6 betreft: de weigering van betrokkene om een nadere door klaagsters gevraagde onderbouwing en specificatie van de facturen te verstrekken.

4.15     De Accountantskamer stelt vast dat betrokkene het verwijt dat hij geen specificatie van de betreffende facturen heeft verstrekt, onweersproken heeft gelaten en deze specificatie(s) ook in deze tuchtprocedure niet heeft overgelegd, zodat ervan moet worden uitgegaan dat de facturen niet zijn gespecificeerd. Nu van een accountant verwacht mag worden dat hij zijn facturen desgevraagd specificeert en aldus aan zijn opdrachtgever inzichtelijk maakt welke werkzaamheden hij heeft verricht en in rekening brengt, is de klacht in zoverre gegrond. Door ondanks een daartoe strekkend verzoek geen specificatie aan zijn opdrachtgeefster(s) te verstrekken en in deze weigering te volharden, heeft betrokkene niet zorgvuldig en daarmee in  strijd met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid gehandeld.

klachtonderdeel 3.2.f

4.16     Met betrekking tot dit klachtonderdeel heeft betrokkene subsidiair aangevoerd dat dit klachtonderdeel voor zover het ziet op de jaarrekeningen 2010 tot en met 2013, niet-ontvankelijk moet worden verklaard in verband met de driejaarstermijn ex artikel 22 Wtra.

4.17     Onder verwijzing naar punt 4.12 overweegt de Accountantskamer dat in dit geval voor de driejaarstermijn bedoeld in artikel 22 Wtra, mede gezien artikel 7, eerste lid van het Procesreglement Accountantskamer 2015, de datum van 26 januari 2015 bepalend is.

4.18     Gelet op het voorgaande is de Accountantskamer van oordeel dat dit klachtonderdeel voor zover het ziet op de jaarrekeningen 2010 tot en met 2013 niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat, zoals betrokkene terecht stelt, klaagsters bij het bespreken van die jaarrekeningen (door iemand anders dan betrokkene) wisten van het feit dat zij betrokkene thans tuchtrechtelijk verwijten en dat voor de bespreking van de jaarrekeningen 2010 tot en met 2013 geldt dat sindsdien meer dan drie jaren zijn verstreken zodat klachten hierover niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.

4.19     Voor de jaarrekeningen 2014 en 2015 heeft het volgende te gelden. De Accountantskamer volgt betrokkene in zijn stelling dat standaard 4410 van de Nadere voorschriften controle- en overige standaarden geen verplichting voorschrijft aan de samenstellend accountant om een (concept) jaarrekening zelf met een cliënt te bespreken. Op grond daarvan en mede bezien in het licht van het feit dat het hier geen complexe ondernemingen betrof, is dit klachtonderdeel ten aanzien van de betreffende jaarrekeningen dan ook ongegrond, met uitzondering van de jaarrekening 2015 van klaagster (4). De Accountantskamer heeft geconstateerd (zie 2.9) dat voor deze jaarrekening heeft te gelden dat deze een negatief vermogen laat zien, terwijl daarnaast sprake is van een krappe liquiditeit met een langlopende financiering vanuit privé en een relatief zwaar negatief resultaat. Dat betekent, naar het oordeel van de Accountantskamer, dat in het jaar 2015 voor de jaarrekening van klaagster (4) sprake was van een significante aangelegenheid, namelijk het beoordelen van de continuïteit van de onderneming, mede in het licht van de tegenvallende resultaten in Duitsland en de zwaar drukkende financiering. In die specifieke situatie was er dan ook alle reden om de (concept) jaarrekening 2015 wel te bespreken, en wel door betrokkene als tekenend accountant zelf. Hij mocht dit dan ook niet overlaten aan een medewerker en kon evenmin volstaan met het schriftelijk uitwisselen van informatie op dit punt. Door de (concept) jaarrekening niet zelf met klaagster (4) te bespreken, heeft betrokkene gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. Het klachtonderdeel is in zoverre dan ook gegrond.

klachtonderdeel 3.2.g

4.20     De Accountantskamer begrijpt dit klachtonderdeel aldus dat klaagsters betrokkene verwijten dat zijn medewerkers [D] en [E] zich ten onrechte hebben uitgegeven voor accountant en dat betrokkene daartegen geen maatregelen heeft getroffen.

4.21     De Accountantskamer stelt vast dat klaagsters geen stukken hebben overgelegd van [D] en [E] waarin zij zichzelf aanduiden als accountant. De twee stukken waarin [D] wel als accountant wordt aangemerkt (2.17 en 2.18) betreffen een proces-verbaal van een rechtbank (2.17) in een procedure waarbij [D] niet zelf betrokken was en een reactie op internet (2.18) die niet door [D] is gegeven. Deze stukken kunnen, nu [D] en/ofbetrokkene deze stukken niet hebben opgesteld, klaagsters niet baten. Voor het overige baseren klaagsters zich op de eigen mondelinge uitlating van [D] en [E] en de door hen overgelegde getuigenverklaringen van derden. De Accountantskamer is van oordeel dat klaagsters, op wie in dezen de bewijslast rust (4.3), daarmee niet aannemelijk hebben gemaakt dat [D] en [E] zich hebben voorgedaan als accountant, laat staan dat betrokkene hiervan kennis heeft kunnen nemen of moeten nemen, zodat  hem niet tuchtrechtelijk kan worden verweten dat hij daarop geen actie heeft ondernomen. Dit geldt te meer nu klaagster (5) mag worden aangemerkt als een ervaren onderneemster en zij bij een eerste onderzoek in het online register van de Nba had kunnen constateren dat beiden geen accountant waren. De Accountantskamer komt tot de conclusie dat dit klachtonderdeel ongegrond moet worden verklaard.

klachtonderdeel 3.2.h

4.22     Daargelaten het antwoord op de vraag of aan dit klachtonderdeel, bezien in het licht van de overige klachtonderdelen, voldoende zelfstandigheid kan worden toegekend, is de Accountantskamer van oordeel dat klaagsters dit klachtonderdeel onvoldoende hebben onderbouwd zodat het  ongegrond dient te worden verklaard.

klachtonderdeel 3.2.i

4.23     Daargelaten het antwoord op de vraag of dit klachtonderdeel (in zijn geheel) voor de jaarrekeningen 2010 tot en met 2013 ontvankelijk is, overweegt de Accountantskamer als volgt.

4.24     Aangezien bij de jaarrekeningen van klaagsters samenstellingsverklaringen zijn afgegeven (2.6), stelt de Accountantskamer vast dat daaraan opdrachten zoals bedoeld in Standaard 4410 (oud) van de NVCOS ten grondslag liggen. In de ondertekende opdrachtbevestiging (2.5) voor het samenstellen van de jaarrekeningen is ook met zoveel woorden vermeld dat de opdracht wordt uitgevoerd in overeenstemming met deze Standaard. Gelet op paragraaf 7 van deze Standaard moet een accountant die op grondslag daarvan werkzaamheden gaat verrichten, zich ervan overtuigen dat er tussen de opdrachtgever en hem overeenstemming bestaat over de opdrachtvoorwaarden. Volgens paragraaf 11 van deze Standaard moet de accountant een globaal beeld hebben van de bedrijfsactiviteiten van de entiteit. Die kennis bezit de accountant uit hoofde van zijn ervaring met de entiteit of die verkrijgt hij door het inwinnen van inlichtingen aldus paragraaf 12 van Standaard 4410.

4.25     Gezien het vorenstaande vergt naleving van Standaard 4410 (oud) en van de fundamentele beginselen van deskundigheid en zorgvuldigheid en van professioneel gedrag als bedoeld in artikel A-100.4 onder c. en e. van de VGC, en van het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid als bedoeld in artikel 2 onder d van de VGBA dat een accountant voorafgaand aan de uitvoering van de opdracht persoonlijk contact heeft met een vertegenwoordiger van de entiteit opdat hij zich op basis van eigen waarneming een oordeel kan vormen over de bedrijfsactiviteiten van de entiteit en over de persoon of personen die de entiteit vertegenwoordigen. Met de verplichting tot persoonlijk contact wordt ook het belang gediend dat een opdrachtgever in vrijheid moet kunnen beslissen aan welke accountant hij een opdracht verstrekt. Persoonlijk contact en een opdrachtbevestiging of een ander schriftelijk stuk met de hiervoor omschreven inhoud vergemakkelijken ook naleving van de verplichting van een accountantskantoor in de zin van de NVAK-aav tot het bij aanvaarding of continuering van een opdracht, instellen van een onderzoek naar de integriteit van de cliënt.

4.26     In deze zaak staat vast dat betrokkene voorafgaand aan en met het oog op de uitvoering van de opdrachten tot het samenstellen van de jaarrekeningen (2.6), en overigens evenmin in verband met de daaruit voortvloeiende opdrachten, geen persoonlijk contact met (de vertegenwoordigers van) klaagsters heeft gehad. Uit een en ander volgt dat betrokkene de in 4.25 omschreven verplichtingen niet heeft nageleefd. Gezien het vorenstaande is klachtonderdeel 3.2.i.1 in zoverre gegrond.

4.27     Wat betreft klachtonderdeel 3.2.i.2 is de Accountantskamer van oordeel dat klaagsters, niet althans onvoldoende, aannemelijk hebben gemaakt dat betrokkene op dit punt in strijd met de Wwft heeft gehandeld. Dit leidt tot de conclusie dat dit klachtonderdeel ongegrond moet worden verklaard.

4.28     Gelet op de bewoording van klachtonderdeel 3.2.i.3 en de inhoud van de klachtonderdelen 3.2.i.1 en 3.2.f, is de Accountantskamer van oordeel dat aan klachtonderdeel 3.2.i.3 geen zelfstandige betekenis toekomt. Derhalve dient dit klachtonderdeel ongegrond te worden verklaard.

4.29     Nu de klacht (gedeeltelijk) gegrond moet worden verklaard, kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij de beslissing daarover houdt zij rekening met de aard en de ernst van het verzuim van de betrokkene en de omstandigheden waaronder dit zich heeft voorgedaan. De Accountantskamer acht in deze klachtzaak de maatregel van berisping passend en geboden. Daarbij is meegewogen dat betrokkene op meerdere punten het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid heeft geschonden. Daarnaast heeft de Accountantskamer mede in aanmerking genomen dat betrokkene ter zitting niet de indruk heeft kunnen wegnemen dat hij zich tegenover klaagsters voor zijn verantwoordelijkheid voor de voor klaagsters verrichte werkzaamheden heeft willen verschuilen. De Accountantskamer acht dit des te kwalijker, nu betrokkene tevens beleidsbepaler is binnen de accountantsorganisatie en uit dien hoofde een voorbeeldfunctie heeft binnen de organisatie. Anderzijds is meegewogen dat aan betrokkene niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd.

4.30      Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klachtonderdelen 3.2.a.1 en 3.2.a.2  gegrond en de klachtonderdelen 3.2.a.3 en 3.2.a.4 ongegrond;
  • verklaart klachtonderdeel 3.2.b ongegrond;
  • verklaart de klachtonderdelen 3.2.c.1 en 3.2.c.2 ongegrond en 3.2.c.3 gegrond;
  • verklaart klachtonderdeel 3.2.d. ongegrond;
  • verklaart de klachtonderdelen 3.2.e.1 tot en met 3.2.e.4 gedeeltelijk niet-ontvankelijk en voor zover ontvankelijk, ongegrond;
  • verklaart de klachtonderdelen 3.2.e.5 en 3.2.e.6 gedeeltelijk niet-ontvankelijk en voor zover ontvankelijk, gegrond;
  • verklaart de klachtonderdelen 3.2.f gedeeltelijk niet-ontvankelijk en voor zover ontvankelijk gegrond ten aanzien van de jaarrekening 2015 van klaagster (4) en voor het overige ongegrond;
  • verklaart klachtonderdeel 3.2.g ongegrond;
  • verklaart klachtonderdeel 3.2.h ongegrond en
  • verklaart klachtonderdeel 3.2.i.1, voor zover ontvankelijk, gegrond en de klachtonderdelen 3.2.i.2 en 3.2.i.3, voor zover ontvankelijk, ongegrond,

·       legt ter zake aan betrokkene op de maatregel van

- berisping;

·       verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;

·       verstaat dat, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra, betrokkene het door klaagsters betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan klaagsters vergoedt.

Aldus beslist door mr. drs. M. Stempher, voorzitter, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. W.J.B. Cornelissen (rechterlijke leden) en dr. C.M. van Nieuw Amerongen RA en H. Geerlofs AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. H.J. Haanstra, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2018.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient de gronden van het beroep te bevatten en te zijn ondertekend.