ECLI:NL:TACAKN:2018:56 Accountantskamer Zwolle 18/129 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2018:56
Datum uitspraak: 23-07-2018
Datum publicatie: 23-07-2018
Zaaknummer(s): 18/129 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond met waarschuwing
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Betrokkene heeft een verklaring gegeven, waarbij op vele punten de voorschriften uit paragraaf 18 van Standaard 4400 zijn geschonden, en daarmee ook het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid (artikel 2 onder d VGBA). Daarnaast heeft hij ontoelaatbare druk uitgeoefend op klager om geen klacht in te dienen. Maatregel: waarschuwing.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 18/129 Wtra AK van 23 juli 2018 van

mr. X ,

q.q. curator [BV1] ,

kantoorhoudende te [plaats1],

K L A G E R ,

raadsman: mr. F. Ortiz Aldana,

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats2],

B E T R O K K E N E ,

raadsman: mr. M.A. Vles .

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de aan partijen bekende stukken van het dossier in deze zaak, waaronder:

-        het op 12 januari 2018 ingekomen klaagschrift van 11 januari 2018 met bijlagen;

-        het op 15 februari 2018 ingekomen verweerschrift van 12 februari 2018 met bijlagen;

-        de op 15 maart 2018 ontvangen nadere stukken van klager;

-        het op 28 maart 2018 ontvangen nadere stuk van klager.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld op de openbare zitting van 6 april 2018 waar zijn verschenen: mr. [X], bijgestaan door mr. F. Ortiz Aldana, advocaat te Rosmalen, en betrokkene in persoon, bijgestaan door mr. M.A. Vles en mr. J.G.M. Stassen, advocaten te Weert.

1.3       Klager en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en toegelicht, alsmede doen antwoorden en/of geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde op de zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is sinds [datum] als accountant-administratieconsulent ingeschreven in het accountantsregister van thans de Nba.

2.2       Betrokkene is in de week van 11 december 2017 een eenmanszaak gestart met de naam ‘[A]’ en is daar nog steeds aan verbonden.

2.3       Bij arrest van [datum] (productie 2 bij het klaagschrift) heeft het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch [BV2] (hierna: [BV2]) veroordeeld tot betaling van € 31.225,26 aan klager.

2.4       Bij opdrachtbevestiging van 11 december 2017 (productie 2 bij het verweerschrift) heeft betrokkene van [BV2] de opdracht gekregen (getekend door [B]) om specifieke werkzaamheden te verrichten op de balansposities van [BV2] per 11 december 2017 en de feitelijke bevindingen te rapporteren.

2.5       Op 11 december 2017 heeft betrokkene een ‘verklaring balansgegevens [BV2]’ (productie 1 bij het klaagschrift) gegeven, waarin betrokkene het volgende heeft opgenomen:

“Onderwerp: verklaring balansgegevens [BV2]

Geachte heer [B],

U heeft mij gevraagd om de balansgegevens per 11 december 2017 van [BV2] te onderzoeken. Hierbij kom ik tot de volgende bevindingen.

De op de balans opgenomen waarborgsom [C] alsook de waarborgsom [D] zijn gewaardeerd tegen de nominale waarde. Er is geen aanleiding om deze vordering af te waarderen naar een lagere waarde.

De schuldpositie aan leveranciers bedraagt op 11 december 2017 € 29.843,84. Dit betreft één schuldeiser waarmee naar uw zeggen, een rechtsgeschil loopt.

Op de balans van [BV2] staat een vordering op de belastingdienst van € 7.949, zijnde omzetbelasting. Dit bedrag maakt onderdeel uit van de fiscale eenheid voor de omzetbelasting welke gevormd is tussen [BV3], [BV2] en [BV4]. (Tussen dezelfde vennootschappen bestaat er ook een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting.)

De kredietrelatie voor het concern waar de onderneming deel van uitmaakt is ingelost. Het concern bankiert op creditbasis.

De vordering van de vennootschap op [BV3] is ingelost.

Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

Hoogachtend,

[Y] AA”.

2.6       B ij beschikking van [datum] (productie 3 bij het klaagschrift) heeft de rechtbank Limburg het verzoek van klager om [BV2] failliet te verklaren, afgewezen. De rechtbank overweegt in punt 1.4:

“Verzoeker heeft de stellingen van schuldenaar betwist, stellende dat uit diens eigen opgave d.d. 4 december jl. blijkt dat schuldenaar op dat moment nog 38 crediteuren had voor een bedrag van ongeveer € 176.000, dat onderbouwing met printscreens waarop het bedrag “0” staat niet voldoende is om aan te nemen dat vorderingen zijn ingelost, evenmin als een verklaring van een AA-accountant omdat deze niet ziet op de juridische werkelijkheid. De rechtbank overweegt hierover dat weliswaar onduidelijk is of schuldenaar de door hemzelf gestelde crediteuren heeft afgelost, maar dat de ondertekende verklaring van een accountant in het licht van het karakter van deze procedure als voldoende weerlegd dient te gelden. De faillissementsprocedure leent zich niet voor een onderzoek ten gronde en (derhalve ook) niet voor het bijbrengen van bewijs. De rechtbank stelt dan ook vast dat niet summierlijk is gebleken van steunvorderingen.”.

2.7       Bij brief van 13 december 2017 heeft klager betrokkene vragen gesteld over diens verklaring van 11 december 2017 (hiervoor, 2.5). Per e-mail van 18 december 2017 (productie 6 bij het klaagschrift) heeft mr. S.H.O. Aben, kantoorgenoot van mr. Vles, namens betrokkene aan klager het volgende geschreven:

“Geachte confrère,

Tot mij heeft zich vandaag gewend de heer [Y] met uw brief van 13 december 2017, welke hem pas heden ter hand werd gesteld.

Uw brief behelst maar liefst 24 vragen. Deze zullen – voor zover mogelijk – worden beantwoord. De door u opgegeven termijn waarbinnen deze vragen dienen te worden beantwoord, is echter te kort, althans niet redelijk. U verneemt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk deze week, in dat kader nader.

In geval u ervoor kiest in de tussentijd zich toch te wenden tot de Accountantskamer dan houd ik u op voorhand namens cliënt persoonlijk aansprakelijk voor de kosten die gepaard zullen gaan met het aldaar te voeren verweer.”.

2.8       In zijn brief van 20 december 2017 (productie 7 bij het klaagschrift) aan klager heeft mr. S.H.O. Aben onder meer geschreven:

“In bovengenoemde kwestie kom ik hierna terug op uw brief van 13 december 2017.

U stelt in overweging te hebben om een klacht jegens cliënt in te dienen bij de Accountantskamer. Een motivatie hiervoor ontbreekt. Daaropvolgend verzoekt u cliënt een 24-tal vragen te beantwoorden in het kader van hoor en wederhoor. Het lijkt er dan ook op dat u bezig bent met een zogenaamde fishing expedition. Behoudens het feit dat cliënt niet gehouden is verantwoording aan u af te leggen, zou hieraan eveneens een argument kunnen worden ontleend om verder geen opvolging te geven aan uw brief.

Het vorenstaande laat onverlet dat cliënt toch bereid is uw vragen – voor zover mogelijk en met inachtneming van zijn geheimhoudingsplicht –te beantwoorden. Daarbij zij vooropgesteld dat cliënt zijn bevindingen zoals neergelegd in zijn brief van 11 december 2017 onverkort gestand doet.”.

2.9       Per e-mail van 21 december 2017 aan de raadsman van betrokkene, met een c.c. aan betrokkene (productie 8 bij het klaagschrift), heeft de raadsman van klager onder meer geschreven:

“Aanzegging aansprakelijkstelling pro sé

De opmerking in uw mail van 18 december waarbij u mr. [X] pro sé aansprakelijk houdt voor “de kosten die gepaard gaan met het voeren van verweer bij de Accountantskamer” kan ik niet goed plaatsen. In de mail van 13 december aan de heer [Y] gaf mr. [X] aan te overwegen een klacht in te dienen en alvorens daartoe te besluiten de heer [Y] gelegenheid te geven op dat voornemen te reageren. Ik zie dan ook graag dat u de aansprakelijkstelling (q.q. dan wel pro sé) intrekt voor het geval mr. [X] besluit ondanks de gegeven antwoorden een klacht in te dienen bij de Accountantskamer.

@ Graag een reactie namens uw cliënt op dit punt.”.

2.10     In reactie op de onder 2.9 vermelde e-mail heeft eerdergenoemde mr. S.H.O. Aben per e-mail van 4 januari 2018 (productie 9 bij het klaagschrift) onder meer het volgende geschreven:

“Wanneer de curator een ander oordeel is toegedaan en hij meent zich daarover te moeten

beklagen bij de Accountantskamer, dan staat hem dat in beginsel vrij. De vraag is alleen welk belang van de boedel daarmee gediend is ? Mij lijkt dat dit belang er niet is. Sterker nog, het kost de boedel alleen maar geld zonder dat het haar ook maar iets lijkt op te leveren.

Het heeft er daarom meer de schijn van dat de curator cliënt persoonlijk wenst af te rekenen op de afwijzing van de faillissementsaanvraag. En dat acht cliënt onacceptabel.

Ondertussen is bekend dat tegen de onderhavige beschikking hoger beroep is ingesteld bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch. Cliënt is bereid en beschikbaar in deze procedure ten overstaan van het gerechtshof zijn opdracht en bevindingen nader toe te lichten.

Tot slot wat betreft de aansprakelijkheidstelling. Cliënt houdt zich onverkort het recht voor de handelwijze van de curator in dezen te laten beoordelen en al zijn kosten op hem te verhalen.”.

2.11     Op 23 januari 2018 heeft betrokkene aan [BV2] een rapport van feitelijke bevindingen uitgebracht (productie 4 bij het verweerschrift).

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klager gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Ten grondslag aan de klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift, de daarop door en namens klager gegeven toelichting en zoals ter zitting door partijen bevestigd, de volgende verwijten:

1. Betrokkene heeft met de onder 2.5 vermelde verklaring (hierna ook wel: de verklaring of het rapport) Standaard 4400 van de Nadere voorschriften controle- en overige standaarden (hierna: Standaard 4400) geschonden en wel specifiek

a. paragraaf 18.e: betrokkene heeft niet vermeld dat de opdracht is uitgevoerd overeenkomstig Standaard 4400;

b. paragraaf 18.c: betrokkene heeft niet gespecificeerd op basis van welke financiële en/of niet-financiële informatie de werkzaamheden zijn uitgevoerd;

c. paragraaf 18.f: betrokkene heeft niet vermeld in welke hoedanigheid hij optrad: onafhankelijk of niet onafhankelijk van de entiteit;

d. paragraaf 18.g:  betrokkene heeft het doel van de verklaring bewust niet vermeld;

e. paragraaf 18.h: het rapport bevat niet de beschrijving van de uitgevoerde specifieke werkzaamheden;

f. paragraaf 18.j: in het rapport is niet vermeld dat geen controle- of beoordelingsopdracht is uitgevoerd en dat derhalve geen zekerheid wordt verstrekt;

g. paragraaf 18.k: het rapport bevat geen vermelding dat indien de accountant aanvullende werkzaamheden, een controle- of een beoordelingsopdracht zou hebben uitgevoerd, wellicht andere onderwerpen zouden zijn geconstateerd die voor rapportering in aanmerking zouden zijn gekomen;

h. paragraaf 18.l: het rapport bevat geen vermelding dat de verspreiding van het rapport is beperkt tot degenen met wie de uit te voeren werkzaamheden zijn overeengekomen, terwijl betrokkene wist dat het stuk zou worden gebruikt in een gerechtelijke procedure;

i. paragraaf 18.m: het rapport bevat geen mededeling (indien van toepassing) dat het rapport alleen betrekking heeft op de gespecificeerde elementen, posten, onderwerpen of de aangegeven financiële en niet-financiële informatie en dat het onderhavige financiële overzicht van de entiteit als geheel niet onder de reikwijdte van het rapport valt;

j. paragraaf 18.p: op de verklaring zélf ontbraken de naam van de accountantspraktijk van betrokken en het inschrijfnummer bij de Kamer van Koophandel;

2. Betrokkene heeft zich niet toetsbaar opgesteld en gedreigd met verhaal van kosten in verband met onderhavige tuchtklacht.

3.3       Wat door of namens klager bij de mondelinge behandeling als nieuwe standpunten naar voren is gebracht, is door de Accountantskamer niet opgevat als nieuwe klachtonderdelen (waarvan de inbreng op een dergelijk laat tijdstip overigens ook in strijd zou zijn met de beginselen van een behoorlijke procesorde) maar - voor zover het daartoe kan dienen - als een ondersteuning van de betwisting van het gestelde in de door of namens betrokkene gegeven weerspreking van de klacht.

4.         De gronden van de beslissing

Over de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet, nu dit plaatshad ná 4 januari 2014, worden getoetst aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4       Betrokkene heeft primair aangevoerd dat deze klacht in zijn geheel niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat de (onderliggende) grieven van klager niet betrokkene betreffen, maar [BV2] en haar advocaat. De Accountantskamer is van oordeel dat wat er overigens ook zij van deze motivering, dit geen grond voor niet-ontvankelijkheid is. De Accountantskamer zal daarom de klachtonderdelen hierna afzonderlijk behandelen.

klachtonderdeel 3.2.1.a (Standaard 4400, par. 18.e)

4.5       De Accountantskamer stelt vast dat in de onder 2.5 vermelde verklaring geen vermelding is opgenomen van het feit dat het om een opdracht volgens Standaard 4400 gaat, hetgeen betrokkene heeft bevestigd. Gelet op het voorgaande dient dit klachtonderdeel gegrond te worden verklaard.

klachtonderdeel 3.2.1.b (Standaard 4400, par. 18.c)

4.6       Betrokkene heeft in verband met dit klachtonderdeel aangevoerd dat hij in de onder 2.5 vermelde verklaring de balansposten heeft genoemd die op het moment van het onderzoek op de balans waren opgenomen. De Accountantskamer is van oordeel dat betrokkene daarmee niet, althans onvoldoende, heeft gespecificeerd op basis van welke financiële en/of niet-financiële informatie hij zijn werkzaamheden heeft uitgevoerd. Dit klachtonderdeel dient daarom gegrond te worden verklaard.

klachtonderdeel 3.2.1.c (Standaard 4400, par. 18.f)

4.7       Paragraaf 18 aanhef en onder f van de Standaard 4400 luidt: “Het rapport van feitelijke bevindingen dient te bevatten: indien van toepassing, de vermelding dat de accountant niet onafhankelijk van de entiteit is”. Klager heeft gesteld dat doordat betrokkene in de onder 2.5 vermelde verklaring niet heeft vermeld in welke hoedanigheid hij optrad (als onafhankelijk of niet onafhankelijk accountant), hij voormelde paragraaf heeft geschonden. De Accountantskamer is van oordeel dat klager, door te stellen dat een accountant in alle gevallen zijn hoedanigheid moet vermelden, voormelde paragraaf 18.f te ruim heeft uitgelegd. Volgens die paragraaf behoeft immers slechts in het geval dat sprake is van een niet onafhankelijke accountant, hierover iets te worden vermeld. Nu dat laatste (op dit punt) niet is gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, komt de Accountantskamer tot de conclusie dat betrokkene paragraaf 18.f niet heeft geschonden en dat dit klachtonderdeel ongegrond moet worden verklaard.

klachtonderdeel 3.2.1.d (Standaard 4400, par. 18.g)

4.8       Betrokkene heeft op dit klachtonderdeel - kort gezegd - als verweer gevoerd dat het doel van de onder 2.5 vermelde verklaring onmiskenbaar uit de verklaring volgt, dat die voor geen ander doel gebruikt is en dat er bij niemand onduidelijkheid heeft bestaan op dit punt. De Accountantskamer overweegt dat paragraaf 18.g van Standaard 4400 voorschrijft dat de beschrijving van het doel waarvoor de overeengekomen specifieke werkzaamheden zijn uitgevoerd, wordt vermeld. Betrokkene heeft, naar het oordeel van de Accountantskamer, met zijn verweer impliciet toegegeven het doel niet te hebben vermeld. Als het doel uit de verklaring volgt, de verklaring met geen ander doel is gebruikt en erover geen onduidelijkheid bestond, zou dat niet afdoen aan het feit dat niet is voldaan aan het in paragraaf 18 g. opgenomen vereiste. In hoeverre betrokkene bewust de betreffende beschrijving van het doel achterwege heeft gelaten, hetgeen klager stelt, doet evenmin ter zake, nu voor schending van paragraaf 18.g geen opzet is vereist. Dit klachtonderdeel dient derhalve gegrond te worden verklaard. Ten overvloede overweegt de Accountantskamer dat het doel van de verklaring mogelijk duidelijk is geweest voor reeds bij de kwestie betrokken partijen, maar niet valt in te zien dat dit ook voor een buitenstaander zo zou zijn, als de verklaring op zichzelf wordt beschouwd. Bij het in het verkeer brengen van een verklaring als deze dient de accountant ook op kennisneming door (relatieve) buitenstaanders bedacht te zijn (zeker als evenmin aan het voorschrift van par. 18.m, is voldaan, vlg. hierna, 4.12).

klachtonderdeel 3.2.1.e (Standaard 4400, par. 18.h)

4.9       Betrokkene heeft in zijn verweer toegegeven ten gevolge van de tijdsdruk geen beschrijving van de uitgevoerde werkzaamheden te hebben opgenomen in de onder 2.5 vermelde verklaring. Dat de werkzaamheden wel zijn uitgevoerd en tevens in de opdrachtbevestiging staan vermeld doet daar, naar het oordeel van de Accountantskamer, niet aan af. Dit klachtonderdeel dient reeds hierom gegrond te worden verklaard.

klachtonderdeel 3.2.1.f (Standaard 4400, par. 18.j

4.10     Betrokkene heeft in zijn verweer toegegeven dat ten onrechte niet is opgenomen dat er geen controle- of beoordelingsopdracht is uitgevoerd en dat derhalve geen zekerheid wordt verstrekt. De stelling van betrokkene dat desondanks de inhoud van de verklaring geen afbreuk doet aan de werkelijkheid, doet daar, naar het oordeel van de Accountantskamer, niet aan af. Dit klachtonderdeel dient gegrond te worden verklaard.

klachtonderdeel 3.2.1.g (Standaard 4400, par. 18.h)

4.11     Betrokkene heeft in zijn verweer toegegeven dat ten onrechte niet is vermeld dat indien de accountant aanvullende werkzaamheden, een controle- of een beoordelingsopdracht zou hebben uitgevoerd, wellicht andere onderwerpen zouden zijn geconstateerd die voor rapportering in aanmerking zouden zijn gekomen. Dit klachtonderdeel dient derhalve gegrond te worden verklaard.

klachtonderdeel 3.2.1.h (Standaard 4400, par. 18.l)

4.12     Paragraaf 18.l van Standaard 4400 schrijft voor dat vermeld wordt dat de verspreiding van het rapport is beperkt tot degenen met wie de uit te voeren werkzaamheden zijn overeengekomen. De Accountantskamer stelt vast dat deze vermelding in het rapport ontbreekt, hetgeen betrokkene in zijn verweer toegeeft. Betrokkene voert nog aan dat een dergelijke vermelding niets toevoegt omdat een rapport van feitelijke bevindingen voor geen enkel ander doel is te gebruiken. De Accountantskamer is van oordeel dat betrokkene daarmee het belang van paragraaf 18.l heeft miskend. Dit geldt te meer nu hij bij aanvang van de werkzaamheden wist, dat zijn rapport in een gerechtelijke procedure zou worden gebruikt. Dit klachtonderdeel dient gegrond te worden verklaard.

klachtonderdeel 3.2.1.i (Standaard 4400, par. 18.m)

4.13     De Accountantskamer overweegt dat volgens paragraaf 18.m van Standaard 4400 het rapport een mededeling dient te bevatten (indien van toepassing) dat het rapport alleen betrekking heeft op de gespecificeerde elementen, posten, onderwerpen of de aangegeven financiële en niet-financiële informatie en dat het onderhavige financiële overzicht van de entiteit als geheel niet onder de reikwijdte van het rapport valt. Betrokkene heeft gemotiveerd aangevoerd dat dit niet van toepassing is. De Accountantskamer is van oordeel dat klager, op wie in dezen de bewijslast rust (4.3), tegenover die gemotiveerde weerspreking niet, althans onvoldoende, aannemelijk heeft gemaakt dat van de in paragraaf 18.m beschreven situatie wel sprake is. Daarom is, naar het oordeel van de Accountantskamer, de bedoelde mededeling in dit geval niet verplicht. Dit klachtonderdeel dient daarom ongegrond te worden verklaard.

klachtonderdeel 3.2.1.j (Standaard 4400, par. 18.p)

4.14     In dit klachtonderdeel heeft klager geklaagd dat betrokkene in weerwil van paragraaf 18.p van Standaard 4400 niet de naam van zijn accountantspraktijk en het inschrijfnummer bij de Kamer van Koophandel heeft vermeld in de onder 2.5 vermelde verklaring. Betrokkene heeft als verweer aangevoerd dat zijn onderneming eerst op 12 december 2017 bij de Kamer van Koophandel is ingeschreven. De Accountantskamer is van oordeel dat dit klachtonderdeel ongegrond moet worden verklaard. Het inschrijfnummer bij de Kamer van Koophandel was op de dag van afgifte van de verklaring (11 december 2017) kennelijk nog niet beschikbaar. Dat betrokkene op die dag een accountantspraktijk voerde onder (slechts) een andere naam dan die welke onder zijn verklaring is vermeld (zijn eigen naam) heeft klager niet aannemelijk gemaakt.

4.15     Betrokkene heeft ten slotte ten aanzien van hiervoor vermelde klachtonderdelen nog aangevoerd dat op 23 januari 2018 op verzoek van [BV2] opnieuw een rapport van feitelijke bevindingen is opgesteld (2.11), eveneens ten behoeve van een juridische procedure. Deze verklaring is volgens betrokkene opgesteld conform het bepaalde in Standaard 4400 en kan volgens hem beschouwd worden als een aanvulling en daar waar in de eerdere versie (2.5) mogelijk vormvoorschriften zijn geschonden, een rectificatie van de verklaring van 11 december 2017. De Accountantskamer is van oordeel dat wat er overigens ook zij van deze ‘nieuwe’/gecorrigeerde verklaring, niet deze verklaring, maar de onder 2.5 vermelde verklaring ter beoordeling voorligt. Dit verweer kan betrokkene daarom niet baten.

klachtonderdeel 3.2.2

4.16     Ten slotte ligt nog ter beoordeling voor of betrokkene tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door de gewraakte passage met de aansprakelijkstelling in de e-mail van 18 december 2017 (2.7) op te (laten) nemen. Bij de beantwoording van deze vraag stelt de Accountantskamer voorop dat een accountant zich in het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep altijd toetsbaar moet opstellen. Een accountant dient zich dan ook te onthouden van het uitoefenen van druk om geen tuchtklacht tegen hem in te dienen. Partijen verschillen van mening over de vraag of hiervan sprake is. Betrokkene is van mening dat juist klager door zijn handelwijze dreigend heeft opgetreden en dat de aansprakelijkstelling door betrokkene daarop zag en niet op het indienen van een tuchtklacht. De Accountantskamer stelt vast dat in de e-mail van de raadsman van betrokkene van 18 december 2017 (2.7) het volgende staat: “In geval u ervoor kiest in de tussentijd zich toch te wenden tot de Accountantskamer dan houd ik u op voorhand namens cliënt persoonlijk aansprakelijk voor de kosten die gepaard zullen gaan met het aldaar te voeren verweer.”. In reactie op de onder 2.9 geciteerde e-mail  heeft de raadsman  van  betrokkene verder bevestigd: “Tot slot wat betreft de aansprakelijkheidstelling. Cliënt houdt zich onverkort het recht voor de handelwijze van de curator in dezen te laten beoordelen en al zijn kosten op hem te verhalen.”. De Accountantskamer overweegt dat, wat er ook zij van de bedoeling van betrokkene, klager de hiervoor geciteerde passages van betrokkene heeft kunnen opvatten als het uitoefenen van druk om geen tuchtklacht in te dienen. Betrokkene heeft op de zitting verklaard dat hij wist dat zijn raadsman klager namens hem aansprakelijk zou stellen. Door die betrokkenheid bij de gewraakte passage in de e-mail van 18 december 2017 en de bevestiging daarvan in de e-mail van 4 januari 2018, heeft betrokkene gehandeld in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep (artikel 42 lid 1 sub b Wab). De klacht is dan ook gegrond.

4.17     Nu de klacht (gedeeltelijk) gegrond moet worden verklaard, kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij de beslissing daarover houdt zij rekening met de aard en de ernst van het verzuim van betrokkene en de omstandigheden waaronder dit zich heeft voorgedaan. De Accountantskamer heeft er enerzijds op gelet dat betrokkene een verklaring heeft gegeven, waarbij op vele punten de voorschriften uit paragraaf 18 van Standaard 4400 zijn geschonden, en daarmee ook het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid (artikel 2 onder d VGBA), en dat betrokkene tevens ontoelaatbare druk heeft uitgeoefend op klager om geen klacht in te dienen. Anderzijds wordt meegewogen dat betrokkene ten aanzien van de verklaring zijn fouten heeft toegegeven, dat hij ter zitting heeft doen blijken inzicht te hebben in het verwijtbare karakter van zijn eigen handelen en heeft verklaard lering te hebben getrokken uit de gang van zaken. Daarnaast heeft de Accountantskamer geen opzet bij betrokkene geconstateerd ten aanzien van de desbetreffende verklaring. Ten slotte heeft de Accountantskamer meegewogen dat aan betrokkene niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd. Gelet op voorgaande acht de Accountantskamer een waarschuwing een passende en geboden maatregel.

4.18      Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

·       verklaart de klacht in de klachtonderdelen 3.2.1.a., b., d., e., f., g. en h. alsmede klachtonderdeel 3.2.2. gegrond, op de wijze als hiervoor overwogen, en voor het overige ongegrond;

·       legt ter zake aan betrokkene op de maatregel van

- waarschuwing ;

·       verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;

·       verstaat dat, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra, betrokkene het door klager betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan klager vergoedt.

Aldus beslist door mr. drs. M. Stempher, voorzitter, mr. G. van Rijssen en mr. J.W. Frieling (rechterlijke leden) en drs. E. van Splunter RA en D.J. ter Harmsel AA RB (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. H.J. Haanstra, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2018.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient de gronden van het beroep te bevatten en te zijn ondertekend.