ECLI:NL:TGZRZWO:2017:79 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 278/2016

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2017:79
Datum uitspraak: 21-04-2017
Datum publicatie: 21-04-2017
Zaaknummer(s): 278/2016
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie:   klacht tegen huisarts. Afgifte niet-geschoond medisch dossier aan patiënte, tevens ex van klager, met voor klager belastende informatie daarin. Waarschuwing.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 21 april 2017 naar aanleiding van de op 7 november 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a g e r

-tegen-

C , huisarts, werkzaam te D,

bijgestaan door mr. M. de Groot, advocaat te Bussum,

v e r w e e r d e r

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Dit blijkt uit het volgende:

-          het klaagschrift met de bijlagen;

-          het verweerschrift met de bijlage;

-          de brief met de bijlagen van klager.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid mondeling gehoord te worden in vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 7 maart 2017, alwaar zijn verschenen klager en verweerster, de laatste bijgestaan door mr. De Groot.

2.    DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager en de moeder zijn de biologische ouders van een dochter, E, geboren in mei 2009. Klager en de moeder zijn uitelkaar gegaan en hebben beiden het ouderlijk gezag over E.

E is onder toezicht gesteld en er is een gezinsvoogd benoemd. Klager en de moeder procederen over het ouderlijk gezag en over de omgangsregeling.

In een rechtbankprocedure heeft de advocaat van de moeder op 15 februari 2016 een stuk overgelegd, gedateerd 23 september 2015. De inhoud ervan is afkomstig van verweerster.

In het document staat onder meer het volgende over klager opgenomen:

‘Bij moeder is sprake van een grote angst voor haar ex-partner. Diverse rapporten, reeds in het bezit van de officiële instanties, laten zien dat moeder te dealen heeft met een reële angst. Bij vader is, zoals blijkt uit een ontslagbrief van het Ministerie van Defensie uit 2010, een persoonlijkheidsstoornis met narcistische en ontwijkende trekken gediagnosticeerd. In het verleden is fysiek geweld opgetekend.’

3.    HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerster -zakelijk weergegeven- dat zij zich tegenover klager niet heeft gehouden aan de regels van een zorgvuldige beroepsuitoefening en dat zij het beroepsgeheim heeft geschonden. Volgens klager heeft verweerster niet alleen feitelijke informatie, maar ook (waarde)oordelen in haar brief opgenomen.

4.    HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER

Verweerster voert -zakelijk weergegeven- aan dat haar geen tuchtrechtelijk verwijt treft en dat zij heeft gehandeld binnen de norm van een redelijk handelend en redelijk bekwaam huisarts. De verslaglegging is door verweerster opgesteld ten behoeve van haar eigen dossier, hetgeen zichtbaar is omdat bovenaan de brief het adres van de huisartsenpraktijk van verweerster staat vermeld. De verslaglegging was niet ten behoeve van en niet bestemd voor gebruik in een gerechtelijke procedure. Verweerster heeft geen uitspraak gedaan over het (recht op) gezag. Daarnaast betreft de inhoud voornamelijk een feitenweergave.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1.        

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Ter zitting heeft verweerster uitgelegd hoe voormeld stuk bij de moeder is terechtgekomen. Op enig moment in de periode september - november 2015 heeft de moeder een afschrift van haar medisch dossier opgevraagd. Er is geen aantekening gemaakt van deze aanvraag en ook anderszins kan niet meer worden vastgesteld op welk moment dit precies is gebeurd. Een dergelijke aanvraag wordt in de groepspraktijk afgehandeld door de hoofdassistente, die een uitdraai maakt van het dossier. Het uitgedraaide dossier wordt voorgelegd aan de dienstdoende arts, die fiatteert. Of dat laatste in dit geval ook is gebeurd en door wie, kon verweerster niet nagaan. Verweerster heeft het in elk geval niet zelf gedaan.

5.3

Het in de rechtbankprocedure overgelegde stuk met datum 23 september 2015 betrof volgens verweerster een samenvatting voor de gezinsvoogd. De gezinsvoogd had haar immers een aantal keren verzocht inbreng te geven over de (angst)problematiek bij de moeder en handvatten te geven voor de begeleiding. Uiteindelijk heeft de gezinsvoogd afgezien van het verzoek om een schriftelijke samenvatting. De samenvatting heeft verweerster als apart bestand opgeslagen in het dossier van de moeder, maar maakt daar wel deel van uit. Het was niet de bedoeling, aldus verweerster, dat dit stuk ter kennisneming van de moeder zou komen.

5.4

Naar het oordeel van het college is verweerster, als de eigen huisarts van de moeder, verantwoordelijk voor de dossiervoering en het beheer van het dossier. Bij een verzoek om een afschrift is verweerster verantwoordelijk voor het 'schonen' van het dossier. Duidelijk is dat het dossier van moeder voor de afgifte niet is ingezien wat wel en niet tot het dossier behoort of wat persoonlijke aantekeningen zijn. Dat het dossier inclusief het stuk aan de moeder is verstrekt, is verweerster tuchtrechtelijk aan te rekenen. Mogelijke gebreken in de organisatie van de groepspraktijk die aan het abusievelijk verstrekken van het stuk hebben bijgedragen, komen voor haar rekening en geven aanleiding om de procedure tot afgifte van medische dossiers, hetgeen volgens verweerster in de groepspraktijk wel twee tot drie keer per dag plaatsvindt, zorgvuldiger vorm te geven.

5.5

Ten aanzien van de inhoud van het stuk van 23 september 2015 overweegt het college als volgt. Verweerster heeft gebruik gemaakt van de ontslagbrief van 20 augustus 2010 die door psychiater i.o. F en psychiater G is gestuurd aan de opvolgend en nog steeds behandelend psychiater van klager, H. De brief van 20 augustus 2010 was niet aan verweerster gericht en had geen betrekking op de moeder zodat het voor verweerster zonder meer duidelijk moet zijn geweest dat de informatie die in de brief van

20 augustus 2010 is verstrekt aan H niet voor haar bestemd was en dat zij daarvan - gelet op het vertrouwelijke karakter van de daarin verstrekte informatie - geen kennis had mogen nemen. Een redelijk bekwame beroepsuitoefening had meegebracht dat zij de brief die door een voorganger, kennelijk op initiatief van de moeder, onterecht was opgenomen in het dossier van de moeder, niet had gebruikt. Dat zij dat wel heeft gedaan, is naar het oordeel van het college daarom een overschrijding van de norm van een redelijk bekwame beroepsuitoefening.

5.6

Verweerster heeft in het stuk van 23 september 2015 uitspraken gedaan over een veronderstelde persoonlijkheidsstoornis van klager. Zij heeft zich daarbij gebaseerd op de hiervoor vermelde brief van 20 augustus 2010. Klager zelf heeft zij nimmer gesproken, behoudens indien klager contact met haar opnam in verband met verkrijging van medische gegevens over zijn dochter. Naar het oordeel van het college heeft verweerster, door conclusies over te nemen uit een brief van vijf jaren daarvoor, zonder de inhoud daarvan te verifiëren en zonder dat zij klager ooit daarover heeft gesproken of gezien, duidelijk een grens overschreden.

5.7

Daarnaast heeft verweerster vermeld dat fysiek geweld in de relatie 'is opgetekend'. Zij heeft toegelicht dat zij daarmee doelt op een aangifte van mishandeling van de moeder en een aantekening van haar voorganger in het medisch dossier van de moeder dat moeder dat heeft verklaard. De formulering impliceert echter dat objectief zou zijn vastgesteld dat er sprake is geweest van fysiek geweld in de relatie. Hetzelfde geldt voor haar opmerkingen over reële angst bij de moeder, die gelet op de tekst van de brief geobjectiveerd lijken door te verwijzen naar 'diverse rapporten' en 'officiële instanties'. Dat verweerster naar haar zeggen (desondanks) heeft bedoeld alleen haar waarneming van angst bij de moeder te noteren, is daarmee niet in overeenstemming. Verweerster had zich dienen te realiseren dat de informatie die zij op deze punten van de moeder kreeg, gelet ook op de heftige echtscheidingsstrijd waarin klager en de moeder verwikkeld waren, gekleurd zou (kunnen) zijn en zich moeten onthouden van een objectiverende woordkeus.

5.8

Het stuk van 23 september 2015 was, zoals verweerster zelf heeft verklaard, mede bedoeld om de gezinsvoogd te helpen bij het bepalen van een adequate begeleiding van het gezin. Zij heeft in dit verband ter verontschuldiging aangevoerd dat zij zich heeft laten leiden door de belangen van de moeder en de dochter. Hoewel het college wil aannemen dat verweerster goede bedoelingen had, is haar handelen niet professioneel geweest. Het heeft er alle schijn van dat zij zich, als behandelaar van de moeder, te veel heeft laten beïnvloeden door moeders versie van het verhaal en als gevolg daarvan niet zuiver is gebleven in haar eigen taakuitoefening.

5.9

Gelet op het voorgaande is de klacht naar het oordeel van het college gegrond en moet

een maatregel worden opgelegd. Volstaan kan worden met een waarschuwing.

6.    DE BESLISSING

Het college waarschuwt verweerster.

Aldus gedaan door mr. Th.C.M. Willemse, voorzitter, prof. mr. J.C.J. Dute, lid-jurist,

P. Jongerius, A.P.E. Sachs en dr. P.A.J. Buis, leden-artsen, in tegenwoordigheid van

mr. A.M.M. van den Eijnden, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 21 april 2017 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.                                                                                                   

  voorzitter

  secretaris

 

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.