ECLI:NL:TGZRZWO:2017:67 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 286/2016

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2017:67
Datum uitspraak: 31-03-2017
Datum publicatie: 31-03-2017
Zaaknummer(s): 286/2016
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen: Gegrond, doorhaling inschrijving register
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen een huisarts. Klaagster verwijt verweerder dat hij intieme handelingen bij haar heeft verricht terwijl ze dit niet wilde. Klacht gegrond. Verweerder heeft het laten gebeuren dat hij in eerste instantie een vriendschappelijke, maar in de loop der tijd een liefdesrelatie met klaagster is aangegaan. Hij heeft hiermee de grenzen van het professionele handelen overschreden en in strijd gehandeld met de zorg die hij in zijn hoedanigheid van huisarts had moeten betrachten. Het college is van oordeel dat verweerder geen behandelrelatie meer kan aangaan met een patiënt. Het college is er niet van overtuigd dat verweerder voldoende inzicht heeft verworven in de factoren die hebben bijgedragen aan zijn grensoverschrijdende gedrag en over hoe dit in de toekomst voorkomen dient te worden. Doorhaling.

 

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 31 maart 2017 naar aanleiding van de op 10 november 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

bijgestaan door mr. P.J. Roelse,

k l a a g s t e r

-tegen-

C , huisarts, werkzaam te D,

bijgestaan door mr. A.H. Wijnberg,

v e r w e e r d e r

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van:

-          het klaagschrift met de bijlagen;

-          het aanvullende klaagschrift met de bijlagen;

-          het verweerschrift met de bijlagen.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid mondeling gehoord te worden in vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 14 februari 2017, alwaar zijn verschenen klaagsters gemachtigde, en verweerder bijgestaan door zijn gemachtigde. Klaagster heeft bij monde van haar gemachtigde laten weten niet op de zitting aanwezig te zijn.

De gemachtigden hebben het woord gevoerd aan de hand van door hen overgelegde pleitnotities.

2.    DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster, geboren in 1983, was bekend met psychische problemen waarvoor ze sinds zes jaar hulp zocht bij verweerder. Daarnaast kreeg zij begeleiding vanuit ‘E’. Zij bezocht verweerder elke week op zijn praktijk. Daarnaast bezocht verweerder klaagster bij haar thuis. Verweerder heeft tijdens die contactmomenten, omdat klaagster de behandeling van een fysiotherapeut niet vergoed kreeg, regelmatig haar rug gemasseerd. Klaagster en verweerder hadden regelmatig persoonlijk gekleurd contact per e-mail en sms. In de e-mailberichten schreef verweerder onder meer het volgende: “Ik vond het fijn om je rug te masseren, ik hoop dat het voor de pijn ook wat geholpen heeft", "Ik vind het fijn om iets voor je te doen. Als jij naar me lacht is mijn dag weer goed. Als ik alleen je rug zie is het ook goed", "He lieverd, ik hou van jou", "Ik hou van jou. Ik hou van je fouten. En ik hou van je lieve lach", "Je houdt vast niet zoveel van mij als ik van jou, dat kan haast bijna niet", "Ik weet zeker dat ik meer van jou hou!", "Het duurt best nog wel lang tot ik je weerzie, maandag. Jij maakt mij ook altijd blij als ik wat van je lees of als ik bij je ben.", "Ik vind je leuk, ik vind je lief, ik ben gek op jou” en “doe je vanavond nog open als ik over een half uurtje aanbel?.” De e-mailberichten werden door verweerder onder meer als volgt ondertekend:  “kus, Wim”, "dikke zoen, tot maandag", "KUS!", “megazoen van mij”, en “lieve Alicia, ik mis je, ik hou heel veel van je. MEGAKUS XXX”.

Op 6 november 2016 ging verweerder ’s avonds bij klaagster op bezoek. Verweerder heeft die avond in bed fysiek contact met klaagster gehad door haar rug te masseren, haar borsten, buik en vagina te strelen en haar te zoenen. Toen verweerder naar huis ging heeft hij € 50,- bij haar achtergelaten.

Klaagster heeft in de periode hierna per e-mail en sms contact met verweerder gehad. Per sms berichtte klaagster verweerder onder meer: “Waarom ging je mij zoenen? Waarom ging je aan mij zitten overal?”, en “Wat je zei is dat echt zo? Ben jij verliefd op mij? Je hebt gewoon aan mijn vagina gezeten en overal. Omdat? Hoe moet dit verder nu? Raak ik je kwijt als ik nee zeg”, en “Waarom deed je het dan? Ik begrijp het niet. Je wist dat ik een fles Passoa had leeg gedronken. Ik weet mij geen houding te geven als ik je zie nu. Het was stom.” , en “Jij had de verstandigste moeten zijn. Ik was helemaal dronken. Ik moet erover praten. Zal ik het tegen X zeggen?”, en "Ik ben hartstikke erg bang. Hoe nu verder? Ga je niks tegen mijn ouders vertellen? Merkt Y niks? Zeg je niks van mijn koopverslaving tegen mijn ouders?".

Verweerder sms-te eerst aan klaagster: "He mooie lieve vriendin, heb je goed geslapen? Doet je telefoon het nog? Ik hou van jouw rug, je buik, je mond en zelfs van jouw tranen." Op haar berichten reageerde hij daarna per sms onder meer als volgt: “Ja, ik ben verliefd op je, stom he. Sorry. Ik had niet zo aan je moeten zitten. Je hebt helemaal gelijk dat ik beter had moeten weten. En natuurlijk mag je nee zeggen. Ik zal dat respecteren.”, en: “Alicia het spijt me dat je je zo voelt. Ik wil je geen kwaad doen. Zullen we vanmiddag verder praten?”, en “Alies ik ben stom geweest, maar ik geef nog hartstikke veel om je. Je weet best dat ik dit niet tegen je ouders of tegen Y zeg. Zoen.” en “Alies, ik snap hoe je je voelt. Natuurlijk heb ik liever dat je met mij praat.”.

Op 7 november 2016 stuurde verweerder klaagster tevens het volgende e-mailbericht, met als onderwerp "I can't stop": “Hé lieve vriendin, voel je je vanmorgen weer wat beter? Ik heb superslecht geslapen, volgens mij helemaal niet.” Klaagster berichtte verweerder diezelfde dag als volgt: “Ongeacht hoe het nu verder gaat, Je gaat echt nooit tegen mijn ouders iets vertellen? Van alles, Van de schulden?”.

Op 8 november 2016 stuurde verweerder aan klaagster een e-mailbericht met de volgende inhoud: “Alicia, Ik zal niet zomaar tegen je ouders vertellen dat je schulden maakt. Dat heb ik je al heel vaak verteld. Dat zal ik ook niet doen als je een tuchtzaak tegen mij start. Hoewel ik dat natuurlijk best erg zou vinden. Je moet je wel realiseren dat tuchtzaken openbaar zijn. Dat betekent dat iedereen erbij kan zitten. Zelfs journalisten schrijven erover. Maar je moet zelf weten wat je hiermee doet. Je bent daar ook zelf verantwoordelijk voor. Dat is geen keuze die ik voor je kan maken. He Alicia, veel sterkte, Wim.”

3.    HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij op 6 november 2016 intieme handelingen bij haar heeft verricht terwijl ze dit niet wilde.

4.    HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder erkent dat hij regelmatig per e-mail en sms liefdesverklaringen heeft gestuurd naar klaagster. Ook heeft hij een aantal keren haar rug gemasseerd. Hij erkent verder dat hij op 6 november 2016 bij klaagster thuis is geweest en haar in bed heeft gemasseerd, haar borsten, buik en vagina heeft gestreeld en haar heeft gekust. Hij heeft klaagster € 50,- voor haar verjaardag gegeven zodat zij haar schuldenproblematiek verborgen kon houden voor haar familie. Verweerder realiseert zich dat hij heeft gehandeld in strijd met bepaling II.11 van de Gedragsregels voor artsen en de daaraan gekoppelde notitie van de KNMG ‘Seksueel contact tussen arts en patiënt: Het mag niet, het mag nooit.’ Verweerder betreurt dat hij te weinig professionele distantie heeft bewaard en dat hij daarmee het door klaagster in hem als arts gestelde vertrouwen heeft beschaamd. Hij heeft begeleiding en coaching gezocht van een loopbaanpsycholoog. Hij is met zijn collega’s van zijn maatschap in overleg over zijn vertrek omdat zij hebben aangegeven niet meer langer met hem te willen samenwerken. Hij is sinds 15 november 2016 niet meer als huisarts, opleider en SCEN-arts werkzaam.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Naar verweerder heeft erkend, heeft hij een langdurige relatie onderhouden met klaagster die zich aan zijn zorg had toevertrouwd. Op 6 november 2016 heeft verweerder intiem contact met klaagster gehad. Het college is van oordeel dat de klacht daarover gegrond is. Verweerder heeft in strijd gehandeld met de Gedragsregels voor artsen en de daaraan gekoppelde notitie van de KNMG ‘Seksueel contact tussen arts en patiënt: Het mag niet, het mag nooit.’ In plaats van afstand te bewaren en zich volledig te concentreren op de hulpvragen van klaagster, waarop hij ‘slechts’ professioneel had in te gaan, heeft verweerder het laten gebeuren dat hij in eerste instantie een vriendschappelijke, maar in de loop der tijd een liefdesrelatie met haar is aangegaan. Hij heeft hiermee de grenzen van het professionele handelen overschreden en aldus in strijd gehandeld met de zorg die hij in zijn hoedanigheid van huisarts had moeten betrachten. Hierdoor heeft hij het vertrouwen dat in hem als zorgverlener werd gesteld ernstig geschaad.

5.2

Nu de klacht gegrond is ligt de vraag voor welke tuchtmaatregel behoort te worden opgelegd. Bij de keuze van die maatregel moet de preventieve werking het uitgangspunt zijn. Volgens vaste rechtspraak van het Centraal Tuchtcollege zijn gedragingen zoals die aan verweerder worden verweten zodanig strijdig met hetgeen van een integere en betrouwbare zorgverlener verwacht mag worden, dat een maatregel opgelegd moet worden. Die maatregel is aangewezen om te voorkomen dat zorgbehoevenden nog verder aan dat gedrag van die zorgverlener worden blootgesteld. In beginsel is ten minste een schorsing van de inschrijving van verweerder in het BIG-register passend en geboden (CTG 10 april 2014 C2013.226). Het college is evenwel van oordeel dat er in deze zaak verzwarende omstandigheden zijn, die maken dat aan verweerder een zwaardere maatregel dan een schorsing dient te worden opgelegd. Toegespitst op het grensoverschrijdende gedrag dat verweerder als huisarts wordt verweten, wordt het volgende overwogen.

5.3

Het college vindt het zeer zorgwekkend dat verweerder zich niet eerder heeft gerealiseerd dat hij grensoverschrijdend bezig was. Hij heeft gedurende een periode van zes jaar een behandelrelatie met klaagster gehad. Klaagster was bekend met angststoornissen en psychische problemen en functioneerde, zoals ter zitting is gebleken, op een zwakbegaafd intelligentieniveau. Daarnaast had zij geldproblemen die zij voor haar ouders verborgen wilde houden. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij klaagster met dit alles wilde helpen en dat gaandeweg de grenzen zijn vervaagd. Dit laatste blijkt ook uit (de inhoud van) de vele e-mails en sms-berichten die verweerder aan klaagster stuurde, het maken van privé-afspraken en het feit dat verweerder regelmatig klaagsters rug masseerde tijdens de contacten die hij met haar had. Op

6 november 2016 heeft verweerder seksueel contact met klaagster gehad en haar € 50,- gegeven voor haar verjaardag. Pas toen klaagster verweerder en zijn collega-huisartsen in de maatschap per sms en e-mail er op wees, leek verweerder tot het besef te komen dat hij de grenzen van het professionele handelen in ernstige mate had overschreden. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij wel enige twijfels heeft gehad bij het masseren van de rug van klaagster maar dat hij bij het ontwikkelen van hun vriendschap er verder niet over heeft nagedacht. Volgens verweerder is hij er argeloos ingelopen. Hij vindt het ernstig wat hij heeft gedaan en zeer betreurenswaardig. Ter zitting heeft hij verklaard dat hij wekelijks hulp krijgt van een (loopbaan)psycholoog maar dat er nog geen concrete plannen zijn voor de toekomst. Hij is gestopt met zijn werkzaamheden als huisarts en SCEN-arts en hij is uit zijn maatschap gestapt. Verweerder ziet in dat hij niet meer als huisarts aan het werk kan gaan omdat de gebeurtenissen hem blijven achtervolgen. Het lijkt hem dan ook beter om geen contact met patiënten meer te hebben. Hij sluit niet uit dat hij nog wel op enige andere wijze in de gezondheidszorg werkzaam zal blijven.

Het college is met verweerder van oordeel dat verweerder geen behandelrelatie meer kan aangaan met een patiënt. Uit de verklaringen van verweerder volgt naar het oordeel van het college onvoldoende dat er geen risico op recidive bestaat. Ondanks de uitleg van verweerder is het voor het college niet goed duidelijk geworden waarom hij niet eerder het grensoverschrijdende karakter van zijn handelen heeft ingezien. Naar het oordeel van het  college is niet uit te sluiten dat verweerder in de toekomst weer praktijk gaat voeren. Dan is het niet uitgesloten dat verweerder nogmaals in de fout gaat. Het college hecht eraan dat wordt voorkomen dat verweerder weer in grensoverschrijdend gedrag vervalt. Het feit dat hij inmiddels onder behandeling van een psycholoog staat, neemt de zorgen over het recidiverisico niet weg, nu het voor het college niet duidelijk is geworden waar deze therapie precies op is gericht en wat de vorderingen zijn. Al met al is het college er niet van overtuigd dat verweerder voldoende inzicht heeft verworven in de factoren die hebben bijgedragen aan zijn grensoverschrijdende gedrag en over hoe dit in de toekomst voorkomen dient te worden. In het belang van de bescherming van de individuele gezondheidszorg zal daarom aan verweerder de maatregel van doorhaling van de inschrijving in het BIG-register worden opgelegd.

6.    DE BESLISSING

Het college:

-          verklaart de klacht gegrond;

-          beveelt de doorhaling van verweerders inschrijving in het BIG-register.

Aldus gedaan door mr. H.L.  Wattel, voorzitter, prof. mr. J.C.J. Dute, lid-jurist,

dr. F. Brus, A.S.M. Kraak en P. Jongerius, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. G.E. Bart, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2017 door

mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris .                                                                                                    

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.