ECLI:NL:TGZCTG:2017:297 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2017.135

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2017:297
Datum uitspraak: 31-10-2017
Datum publicatie: 02-11-2017
Zaaknummer(s): c2017.135
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen kinderarts. Klagers zijn de ouders van de minderjarige zoon bij wie de diagnose Autisme Spectrum Stoornis (ASS) is gesteld. Verweerster was een dag per week als kinderarts werkzaam bij een instelling voor medisch orthopedagogische dagbehandeling die door de zoon van klagers destijds werd bezocht. Op enig moment heeft verweerster een melding bij het Centrum Veilig Thuis gedaan. Na onderzoek heeft het Centrum Veilig Thuis geconcludeerd dat er geen kindermishandeling is aangetoond. De klacht houdt in: 1) De meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling is niet gevolgd. 2) De onderdelen 2 t/m 6 kunnen worden samengevat als klacht over de wijze van communicatie met en bejegening van klagers door verweerster. Het RTG heeft de klacht afgewezen. Het CTG verwerpt het beroep.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2017.135 van:

A. en B., appellanten, klagers in eerste aanleg,

wonende te C.,

tegen

D., werkzaam als kinderarts te E., verweerster in beide instanties, gemachtigden: mr. F.J. Knoops en

mr. A.H. Wijnberg. 

1.         Verloop van de procedure

A. en B. - hierna te noemen klagers - hebben op 16 september 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen tegen D.  - hierna te noemen de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 21 februari 2017, onder nummer G2016/119 heeft dat College de klacht afgewezen. Klagers zijn van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare  terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 14 september 2017, waar zijn verschenen A., en D., bijgestaan door mr. Knoops.

Klager lichtte zijn beroep toe aan de hand van zijn schriftelijke aantekeningen, getiteld “Slotpleidooi”. Ook mr. Knoops droeg een pleitnota voor.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd:

2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het college uit van de volgende feiten.

2.1

Klagers zijn de ouders van de minderjarige F., geboren op 15 oktober 2009. Bij F. is door G. de diagnose Autisme Spectrum Stoornis (ASS) gesteld.

2.2

F. heeft in de periode van mei 2015 tot september 2015 de Medisch Orthopedagogische Dagbehandeling H. te E. bezocht (hierna: MOD H.).

2.3

Voordien bezocht F. de MOD I. te J. (hierna: MOD I.). Binnen de MOD I. is een behandelplan opgesteld d.d. 10 december 2014 waarin werkdoelen zijn geformuleerd. Op 29 april 2015 is dit behandelplan geëvalueerd. Daarbij is een deel van de werkdoelen van de afgelopen periode blijven staan voor de opvolgende periode. Op 15 oktober 2015 is het eindverslag opgemaakt door de MOD I..

2.4

De MOD H. (Autisme Spectrum Groep) is meer specifiek gericht op kinderen met autisme en om die reden is F. overgeplaatst. Na deze overplaatsing van F. is er geen nieuw behandelplan opgesteld.

2.5

Binnen de MOD H. is D. de verantwoordelijke kinderarts. Zij is gedurende één dag per week aldaar werkzaam en is de tweede opvolgende kinderarts sinds de plaatsing van F. in H.. Verweerster was nog niet werkzaam bij de MOD H. op het moment dat F. daar werd aangemeld.

2.6

Het eerste gesprek tussen klaagster en verweerster vindt plaats op 18 augustus 2015. Er wordt onder meer gesproken over de rug-scan van F. en het gegeven dat hij klaagt over pijn op zijn borst bij inspanning. Naar aanleiding van dit overleg neemt verweerster contact op met de behandeld revalidatiearts, de behandelend kinderfysiotherapeut en met de klinisch geneticus van het K..

2.7

Het tweede gesprek tussen klaagster en verweerster vindt plaats op 25 augustus 2015. Tijdens dit gesprek vraagt verweerster aan klaagster toestemming voor een onderzoek van F..

2.8

Op 8 september 2015 komen klaagster en verweerster elkaar tegen bij de koffieautomaat. Zowel klaagster als verweerster geven aan weinig tijd te hebben om met elkaar in gesprek te gaan. Beiden ervaren dit gesprek niet als een prettig gesprek.

2.9

Op 25 september 2015 vindt contact plaats tussen verweerster en de vertrouwensarts van het Centrum Veilig Thuis L.. Deze geeft het advies op zo kort mogelijke termijn het gesprek met ouders aan te gaan.

2.10

Op 29 september 2015 spreekt klaagster (het CTG leest: verweerster) telefonisch met klager. Het is de eerste keer dat zij klager spreekt. Verweerster geeft in dit telefoongesprek aan dat zij zorgen heeft over F. en dat wil melden bij het Centrum Veilig Thuis omdat zij niet in staat is vorm te geven aan multidisciplinaire zorg voor F.. Zij vraagt klagers om haar te laten weten of zij op 5 oktober 2015 op gesprek komen.

2.11

F. is op 5 oktober niet op de MOD. M., de behandelcoördinator van F., en N., mentor van F., spreken op 7 oktober 2015 met klagers over de zorgen die zij over de ontwikkeling van F. hebben. Klagers zijn drukdoende met het zoeken naar een andere, passende school voor F. en wensen dat de melding bij het Centrum Veilig Thuis van tafel gaat omdat er zorg komt voor F.. Zij vragen om een overdrachtsgesprek. M. geeft aan dat er bereidheid bestaat mee te werken aan een overdracht maar dat het afsluiten van de zorg bij de MOD H. zonder een definitieve andere plek leidt tot een melding bij het Centrum Veilig Thuis.

2.12

Op 19 oktober 2015 wordt de melding bij het Centrum Veilig Thuis gedaan. Klagers worden hiervan op de hoogte gesteld. Na onderzoek heeft het Centrum Veilig Thuis in een concepteindrapport d.d. 25 januari 2016 geconcludeerd dat er geen kindermishandeling is aangetoond. De ouders kunnen daarom een verzoek tot vernietiging indienen bij de manager van Centrum Veilig Thuis.

2.13

Op 30 maart 2016 hebben klagers een klacht ingediend bij de klachtencommissie van Jeugdhulp L.. Op 6 juli 2016 heeft O. een adviesrapport aan de Raad van Bestuur van Jeugdhulp L. uitgebracht inzake deze klacht en geadviseerd de klacht grotendeels gegrond te verklaren.

2.14

F. heeft op 18 december 2015 een beschikking tot plaatsing op P. te Q. gekregen waar hij thans nog steeds naar school gaat.

3. De klacht

De klacht bestaat uit twee hoofdonderdelen:

1.   De meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling is niet gevolgd.

2.   De onderdelen 2 tot en met 6 kunnen, zo is met klager ten tijde van de openbare behandeling afgestemd, worden samengevat als klachtonderdeel over de wijze van communicatie met en bejegening van klagers door verweerster en bestaat uit de volgende onderdelen:

-      zij heeft zich niet gehouden aan de basisprincipes betreffende het ethisch handelen door artsen;

-      zij heeft haar dossier niet volledig bijgehouden en er onwaarheden in gezet;

-      zij heeft het imago van ouders geschaad bij de MOD, de revalidatiearts en de kinderfysiotherapeut;

-      zij heeft op een oneigenlijke manier informatie opgevraagd bij de kinderfysiotherapeut;

-      zij heeft zonder toestemming rechtstreeks contact gehad met de neuroloog van het R. die de rug-scan van F. heeft laten maken.

4. Het verweer

Ad 1. De meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling is niet gevolgd.

4.1

Verweerster stelt dat de melding is gedaan door Jeugdhulp L – MOD H.. De beslissing tot het doen van de melding is door het team genomen, zorgvuldig en weloverwogen, en in lijn met het door verweerster bij de vertrouwensarts van het Centrum Veilig Thuis L. anoniem ingewonnen advies.

Ad 2. Communicatie en bejegening

4.2

Er is gevraagd om toestemming tot inzage in het medisch dossier van F.. Klagers hebben die toestemming niet willen geven. Er is geen sprake geweest van chantage/dwang om tot afgifte van het dossier te komen. Voor zover ouders het gevoel hebben te zijn gechanteerd, kan dat verweerster niet tuchtrechtelijk worden verweten.

Er waren zorgen over F. maar van klagers mocht daar geen medisch gevolg aan worden gegeven. Verweerster werd niet in staat gesteld om de medische voorgeschiedenis van F. te bestuderen. Overigens mochten ook andere medici, zoals de huisarts, hem niet onderzoeken omdat dat te belastend voor hem zou zijn.

4.3 Verweerster heeft het dossier naar waarheid bijgehouden.

4.4

Verweerster heeft gehandeld zoals van haar mag worden verwacht. Zij heeft professioneel gehandeld en niet aan anderen aangegeven dat sprake was van een moeizame relatie met klaagster. Andere professionals zijn, voor zover nodig, niet zonder (mondelinge) toestemming benaderd en evenmin onder druk gezet om tot afgifte van informatie met betrekking tot F. over te gaan.

5. Beoordeling van de klachten

Algemeen

5.1

Bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen gaat het er niet om of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. De tuchtrechter toetst dat handelen aan de hand van de concrete klacht zoals deze door klagers naar voren is gebracht in de processtukken, tegen de achtergrond van de situatie op het moment van handelen. 

Ad 1. De meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling is niet gevolgd

5.2

Ten aanzien van dit klachtonderdeel heeft het college acht geslagen op de KNMG-meldcode versie 2 in werking getreden op 22 april 2014 met tekstuele herziening in september 2015, onderdeel kindermishandeling. Met inachtneming van deze code en met name het in art. 4 opgenomen Stappenplan bij (vermoedens van) kindermishandeling overweegt het college dat door verweerster op adequate wijze alle stappen zijn gevolgd die nodig zijn om te komen tot een melding van kindermishandeling en huiselijk geweld.

5.3

Verweerster had invoelbaar zorgen over de gezondheid en ontwikkeling van F.. Hij profiteerde niet van het volledige scala aan behandelmogelijkheden die de MOD H. hem kon bieden. Voor de ontwikkeling van F. was het van belang dat zo spoedig mogelijk een duidelijk beeld kon worden verkregen van zijn problematiek. Zijn behandeling en begeleiding op de MOD H. zou daar dan op kunnen worden aangepast. Verweerster heeft getracht klagers van het belang van deze informatie te overtuigen en aldus de benodigde informatie te vergaren. Dat is niet gelukt. Aldus had zij geen andere middelen en mogelijkheden meer voorhanden om de kwestie op een andere wijze aan te pakken dan een melding bij het Centrum Veilig Thuis te doen.

5.4

Het college tekent daarbij wel aan dat het beter was geweest als verweerster haar voornemen om een melding bij het Centrum Veilig Thuis te doen in een persoonlijk gesprek had toegelicht in plaats van in het allereerste telefoongesprek dat zij met klager voerde. Verweerster heeft bij de behandeling van de klacht ter zitting zelf ook te kennen gegeven dat zij inziet dat dit beter zou zijn geweest. Het neemt niet weg dat verweerster hiervan tuchtrechtelijk geen verwijt kan worden gemaakt.

5.5

Tevens merkt het college op dat het verweerster niet aan te rekenen is dat bij het aangaan van het behandelplan bij de MOD I. niet, althans onvoldoende, duidelijk is gemaakt dat de medische informatie over een kind noodzakelijk is voor de multidisciplinaire zorg die binnen de MOD wordt geboden. Verweerster was immers niet bij dit behandelplan betrokken en moest daarop wel voortbouwen nu bij de MOD H. geen nieuw behandelplan is vastgesteld.

Dit klachtonderdeel zal ongegrond worden verklaard.

Ad 2. Communicatie en bejegening

Het college stelt vast dat verweerster niet tekort is geschoten in haar communicatie en bejegening jegens klagers. Door klagers is weliswaar gesteld dat sprake is van enig verwijtbaar tuchtrechtelijk handelen door verweerster doch dit is, mede gelet op het verweer van de zijde van verweerster, niet althans onvoldoende onderbouwd dan wel komen vast te staan. Tijdens de korte periode die verweerster betrokken was bij F. en binnen de beperkte mogelijkheden die zij had, waaronder het gegeven dat zij slechts één dag per week op het MOD in E. werkte en gebonden was aan beslissingen van de behandelcoördinator, heeft zij – tevergeefs – veel moeite gedaan om te investeren in de relatie met klagers. Daarmee heeft zij alles gedaan wat van een redelijk en bekwaam handelend arts mag worden gevergd.

Dit klachtonderdeel zal eveneens ongegrond worden verklaard

6. Slotsom

De klachtonderdelen zullen als ongegrond worden afgewezen.

3.               Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder “2. Vaststaande feiten” zijn weergegeven.

4.               Beoordeling van het beroep

4.1  In beroep hebben klagers hun klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2       De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3            Het Centraal Tuchtcollege stelt voorop dat uit het dossier en de behandeling ter terechtzitting in beroep is gebleken dat het tussen partijen aan een open en constructieve communicatie heeft ontbroken. Klagers wensten de regie over de medische behandeling van F. te houden en de arts wenste in het belang van F. inzage in zijn medische voorgeschiedenis om tot een behandelplan voor het bevorderen van zijn sociaal emotionele ontwikkeling te komen, een wens waarvan klagers het nut en de noodzaak niet inzagen. De arts heeft zich ingespannen om de weerstand en het wantrouwen bij klagers weg te nemen. Het eerste gesprek met moeder op 18 augustus 2015 heeft circa twee uren geduurd en er is een vervolggesprek gepland op 25 augustus 2015. Achteraf gezien zou het beter zijn geweest als er meer aandacht was besteed aan de aard, omvang en inhoud van de hulpvraag van klagers en daarmee samenhangend de rol die de arts voor zichzelf weggelegd zag. Dat de arts voor een andere aanpak heeft gekozen en daarbij heeft getracht eerst het vertrouwen van klagers te winnen, hetgeen niet is gelukt, is onvoldoende voor een verwijt in tuchtrechtelijke zin. Van communicatie of bejegening die een tuchtrechtelijk verwijt opleveren is niet gebleken.

4.4       Klagers wilden na het tweede gesprek niets meer met de arts te maken hebben en F. kwam vanaf 8 september 2015 helemaal niet meer op de MOD H. . Binnen het team en ook bij de arts leefden zorgen over F., die in hun perceptie verstoken was van zorg omdat klagers zijn ontwikkelingsbehoefte verontachtzaamden .

4.5       Niet geoordeeld kan worden dat de arts het stappenplan zoals vastgelegd in de KNMG-meldcode kindermishandeling niet heeft gevolgd. De arts heeft immers advies ingewonnen bij Veilig Thuis, overleg gevoerd met het behandelteam en bovendien overleg gezocht met haar supervisor. De arts heeft vervolgens in het telefoongesprek met vader op 29 september 2015 haar zorg over F. kenbaar gemaakt, een zorg die vader niet deelde, als ook de voorgenomen melding bij Veilig Thuis aan hem kenbaar gemaakt. De arts heeft achteraf  ingezien dat de door haar gekozen vorm - een telefoongesprek - daarvoor niet het geëigende middel is en dat het beter was geweest dat in een persoonlijk gesprek met de klager(s) te doen. Uiteindelijk is op 19 oktober 2015 een melding bij Veilig Thuis gedaan omdat aan de arts gebleken was dat de zorg voor F. niet was geborgd. F. was weliswaar aangemeld voor P.,  maar of hij daar ook geplaatst zou worden was toen niet duidelijk. Hoewel voorstelbaar is dat met het doen van de melding zou zijn gewacht teneinde meer duidelijkheid over die plaatsing te verkrijgen,  kan alles afwegende niet geoordeeld worden dat het doen van de melding bij Veilig Thuis, gelet op de zorgen over de ontwikkeling van F. en de mogelijk zorgmijdende houding van klagers, niet gerechtvaardigd was. Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft derhalve het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat de arts hiervan geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dat neemt overigens niet weg dat het Centraal Tuchtcollege wel oog heeft voor het gevoelen van klagers dat zij zich door de melding bij Veilig Thuis als ouders gekrenkt voelen omdat zij in het besef leven steeds het beste met hun kind voor te hebben. Ook heeft het Centraal Tuchtcollege oog voor de grote impact voor klagers van het op die melding gevolgde onderzoek. Het enkele feit dat  het onderzoek van Veilig Thuis als uitkomst heeft gehad dat van kindermishandeling geen sprake is, betekent echter nog niet dat de melding tuchtrechtelijk verwijtbaar is.

4.6            Voor het overige heeft de behandeling van de zaak in beroep het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep dient te worden verworpen.

5.               Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, mr. L.F. Gerretsen-Visser en

mr. R. Veldhuisen, leden-juristen en dr. G. Derksen-Lubsen en drs. B.W. Topman, leden-beroepsgenoten en mr. C.F. van Spanje-van Klaveren, secretaris.

            Voorzitter   w.g.                                             Secretaris  w.g.