ECLI:NL:TGZCTG:2017:246 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2017.105

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2017:246
Datum uitspraak: 15-08-2017
Datum publicatie: 16-08-2017
Zaaknummer(s): c2017.105
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen een bedrijfsarts. Klaagster verwijt de bedrijfsarts dat zij een niet volledig ingevulde en niet correcte probleemanalyse heeft ingevuld en dat de probleemanalyse niet tijdig is opgesteld. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat het tijdig (binnen zes weken na de eerste ziektedag) opstellen, ondertekenen en toesturen van de probleemanalyse een eigen verantwoordelijkheid van de bedrijfsarts is. Het feit dat de arbodienst fouten heeft gemaakt of dat de gehanteerde werkwijze van de arbodienst tot gevolg heeft gehad dat er vier versies van de probleemanalyse in omloop zijn gekomen, doet aan deze eigen (tuchtrechtelijke) verantwoordelijkheid van de bedrijfsarts niet af. Het Centraal Tuchtcollege constateert dat de bedrijfsarts haar verantwoordelijkheid met betrekking tot het tijdig opstellen en ondertekenen van de probleemanalyse in het geval van klaagster niet heeft genomen. O ok het juist en volledig invullen van een probleemanalyse is een eigen verantwoordelijkheid van de bedrijfsarts. Het kan de bedrijfsarts dan ook worden aangerekend dat dit in het geval van klaagster niet is gebeurd. Het feit dat er foutieve antwoorden door het systeem zijn ingevuld die de bedrijfsarts niet kan wijzigen (wat daar verder ook van zij) doet daaraan niet af. Het voorgaande betekent dat het Centraal Tuchtcollege de klacht in al haar onderdelen gegrond acht. Het Centraal Tuchtcollege vernietigt de beslissing waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende, verklaart de klacht alsnog gegrond en legt aan de bedrijfsarts de maatregel van berisping op.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2017.105 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

gemachtigde: C.,

tegen

D., bedrijfsarts, werkzaam te E., verweerster in beide instanties,

gemachtigde: mr. S.J. Berkhoff-Muntinga, verbonden aan Stichting VvAA rechtsbijstand te Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 23 mei 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen D. - hierna de bedrijfsarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 25 januari 2017, onder nummer 1689, heeft dat College de klacht afgewezen.

Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen.

De bedrijfsarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 6 juli 2017 waar zijn verschenen klaagster, bijgestaan door

C., en de bedrijfsarts, bijgestaan door mr. Berkhoff-Muntinga.

Partijen hebben hun standpunten toegelicht, C. aan de hand van een pleitnota die hij aan het Centraal Tuchtcollege heeft overhandigd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Klaagster heeft zich op 14 oktober 2015 ziek gemeld voor haar werk. De werkgever van klaagster is aangesloten bij een arbodienst die de verzuimbegeleiding uitbesteedde aan F. bedrijfsartsen waar verweerster als bedrijfsarts werkzaam is. Verweerster heeft klaagster voor het eerst op het spreekuur gezien op 21 december 2015 en daarna nog een aantal malen. In maart 2016 heeft klaagster een probleemanalyse ontvangen, gedateerd 22 maart 2016, met daaronder de naam van verweerster. Klaagster heeft over deze probleemanalyse op 30 en 31 maart 2016

 e-mails aan verweerster gestuurd. Op 1 april 2016 heeft verweerster een nieuwe probleemanalyse ingevuld, waarbij een aantal rubrieken anders is ingevuld dan in de probleemanalyse die dateert van 22 maart 2016. Ook is, anders dan in de probleemanalyse van 22 maart 2016, in de probleemanalyse van 1 april 2016 vermeld dat klaagster het niet met het advies eens was. Zowel in de probleemanalyse van

22 maart 2016 als in die van 1 april 2016 staat als eerste ziektedag 21 januari 2016 vermeld. In beide probleemanalyses zijn voorts de volgende vragen niet (c.q. onjuist) ingevuld: vraag 1.1 (meisjesnaam van klaagster niet ingevuld); vraag 2.5 (functie contactpersoon niet ingevuld); vraag 2.7 (een niet bestaand telefoonnummer vermeld); vraag 3.2 (telefoonnummer bedrijfsarts niet ingevuld). De probleemanalyse gedateerd op 1 april 2016 is verstuurd naar het UWV. Op een later moment heeft verweerster de probleemanalyse van 22 maart 2016 ondertekend en aan klaagster toegestuurd.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster verwijt verweerster dat zij een niet volledig ingevulde en niet correcte probleemanalyse heeft ingevuld en dat de probleemanalyse niet tijdig is opgesteld. Bovendien staat in de probleemanalyse ten onrechte aangegeven dat klaagster met de probleemanalyse akkoord is gegaan. Verweerster heeft dan wel per e-mail van 3 mei 2016 geschreven dat zij de probleemanalyse niet heeft opgesteld maar zij heeft diezelfde probleemanalyse zelf nog aan klaagster verstuurd.

Een aantal vragen in de probleemanalyse is niet juist ingevuld, aldus klaagster. Het betreft de volgende kwesties:

(1)            vraag 1.1 (meisjesnaam van klaagster niet ingevuld);

(2)            vraag 2.5 (functie contactpersoon niet ingevuld);

(3)            vraag 2.7 (een niet bestaand telefoonnummer vermeld);

(4)            vraag 3.2 (telefoonnummer bedrijfsarts niet ingevuld);

(5)            vraag 4.4 (aantal werkuren per week niet juist ingevuld);

(6)            vraag 5.1 (datum eerste ziektedag is niet juist ingevuld: er staat 21 januari 2016 maar dat moet zijn 14 oktober 2015);

(7)            vraag 6.1 (beperkingen onjuist weergegeven);

(8)            vraag 9.1 (advies moet zijn: werkhervatting in eigen functie en niet gehele of gedeeltelijke werkhervatting bij een andere werkgever);

(9)            vraag 10.2 (er staat ten onrechte dat klaagster akkoord is met probleemanalyse);

(10)         vraag 11.2 (betreft de vraag dat als de datum van ondertekening van de probleemanalyse niet ligt binnen 6 weken na de ziekmelding, wat daarvan de reden is, is niet ingevuld).

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft klaagster op 21 december 2015 voor het eerst op het spreekuur gezien.  Verweerster heeft op 21 december 2015 klaagster haar verhaal laten doen en na de afname van de anamnese, een advies ten aanzien van werkhervatting geformuleerd.

De bedrijfsarts dient binnen 6 tot 8 weken na de ziekmelding een probleemanalyse op te stellen. De signalering dat tijdig een probleemanalyse wordt opgesteld is de verantwoordelijkheid van de werkgever die dit (contractueel) heeft gedelegeerd aan de arbodienst en niet aan de bedrijfsarts omdat de bedrijfsarts niet ziet of er bijvoorbeeld tussentijds een betermelding heeft plaatsgevonden, aldus verweerster. Deze werkwijze werd niet alleen bij deze arbodienst gevolgd, maar ook bij andere opdrachtgevers van F.-bedrijfsartsen.

In het geval van klaagster heeft verweerster een dergelijke signalering niet ontvangen. Na ontvangst van de e-mails van klaagster op 30 en 31 maart 2016 met vragen over een opgestelde probleemanalyse bemerkte verweerster dat er een probleemanalyse, gedateerd op 22 maart 2016 en met daarop de naam van verweerster vermeld, in omloop was. Verweerster heeft echter deze probleemanalyse niet opgesteld en droeg geen kennis van het versturen ervan. Verweerster heeft over dit ongeoorloofd invullen en in omloop brengen van een probleemanalyse direct contact opgenomen met de arbodienst en gemeld dat de arbodienst dit moest rechtzetten ten opzichte van klaagster. Op 1 april 2016 heeft de arbodienst een e-mail aan klaagster verzonden met bijgesloten een probleemanalyse die wel door verweerster was ingevuld en die is gebruikt voor het deskundigenoordeel van het UWV. Het formulier van 22 maart 2016 is niet bij het deskundigenoordeel betrokken en klaagster heeft dan ook geen nadeel ondervonden van dit formulier. De probleemanalyse van 1 april 2016 verschilt ook daadwerkelijk van de onjuiste probleemanalyse van 22 maart 2016. Zo zijn de vragen 4.4 (aantal werkuren), 6.1 (beperkingen en mogelijkheden) en 9 (advies voor plan van aanpak) anders ingevuld en wordt vermeld dat klaagster het niet eens is met het advies. Verweerster merkt voorts op dat veel rubrieken (voornamelijk in het eerste gedeelte van het formulier tot vraag 5.3, zoals vraag 1.1, vraag 2.5, 2.6 en 3.2.) in de probleemanalyse worden ingevuld met de gegevens die door G. worden aangeleverd. Verweerster stelt naar aanleiding van deze onvolkomenheden (zoals bij vraag 1.1 waar de meisjesnaam van klaagster niet is ingevuld;  vraag 2.5 waar de functie contactpersoon niet is ingevuld, vraag 2.7 waar een niet bestaand telefoonnummer is vermeld) verder dat het hier administratieve onvolkomenheden betreft die geen afbreuk doen aan de juistheid van de probleemanalyse van 1 april 2016. Ook heeft verweerster desgevraagd gesteld (ten aanzien van het niet invullen van vraag 3.2. waarbij het telefoonnummer van de bedrijfsarts moet worden ingevuld) dat weliswaar haar telefoonnummer niet staat vermeld, maar dat men wel beschikt over een email-adres zodat via die weg contact kan worden opgenomen met verweerster.

Dat als eerste ziektedag (vraag 5) niet 14 oktober 2015 maar 21 januari 2016 is vermeld, komt omdat de werkgever, toen klaagster na de eerste ziekmelding op

14 oktober 2015, een keer 2 maal 4 uur had gewerkt, op 8 november 2015 een herstelmelding heeft doorgevoerd. Toen klaagster zich opnieuw ziek meldde op

21 januari 2016 merkte de werkgever deze laatste datum aan als eerste ziektedag.

Verweerster benadrukt dat klaagster geen nadeel heeft ondervonden van het onjuiste formulier van 22 maart 2016 nu dit niet bij het deskundigenoordeel is betrokken. Wel stelt verweerster dat er uiteraard bij klaagster veel verwarring is geweest. In dit verband vermeldt verweerster dat zij op een later moment, nadat het deskundigenoordeel was geweest en klaagster nog vragen had, een kopie van het volledig ingevulde formulier van 1 april 2016 aan klaagster heeft willen sturen, maar dat verweerster toen per abuis de probleemanalyse van 22 maart 2016 heeft ondertekend en aan klaagster heeft toegestuurd. Dit leverde begrijpelijkerwijs nog meer verwarring bij klaagster op.

Naar aanleiding van het voorval met betrekking tot het in omloop brengen van het formulier van 22 maart 2016 met de naam van verweerster, zonder dat verweerster daarvan wist, heeft F.-bedrijfsartsen de samenwerking met de arbodienst opgezegd en heeft verweerster een melding bij de inspectie gedaan. Verder wordt binnen F.-bedrijfsartsen gewerkt aan verbetering van de samenwerking met casemanagers door het opstellen van beleidsregels waaraan samenwerking met casemanagers moet voldoen vooraleer F.-bedrijfsartsen tot samenwerking overgaat.

Verweerster betreurt het achteraf dat zij niet zelf op 1 april 2016 een reactie heeft gestuurd aan klaagster over de door de arbodienst gemaakte fout. Zij heeft dat toen niet gedaan omdat de relatie tussen G. en verweerster al verstoord was en verweerster deze relatie niet verder wilde verstoren. Wel heeft verweerster op

3 mei 2016 aan klaagster nogmaals duidelijk gemaakt dat de probleemanalyse van

22 maart 2016 zonder haar medeweten en zonder haar akkoord in omloop is gebracht.

5. De overwegingen van het college

Het college stelt voorop dat het bij de tuchtrechtelijke beoordeling van beroepsmatig handelen niet gaat om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in zijn beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard.

Het college overweegt dat het in omloop brengen van de niet door haar goedgekeurde probleemanalyse gedateerd op 22 maart 2016 verweerster niet kan worden aangerekend. Het is het college genoegzaam duidelijk geworden dat het formulier van 22 maart 2016 buiten verweerster om in omloop is gebracht en ook niet haar instemming had.

Het college constateert voorts dat in de door verweerster zelf opgemaakte probleemanalyse van 1 april 2016 een aantal vragen anders is ingevuld dan op het formulier van 22 maart 2016.

Zo is het aantal arbeidsuren (vraag 4.4) in het formulier van 1 april 2016 juist ingevuld, zijn de beperkingen en mogelijkheden (vraag 6) volledig weergegeven en is het advies over het plan van aanpak (vraag 9) aangepast. Tevens is bij vraag 10 vermeld dat klaagster het niet eens is met het advies. Dit brengt met zich dat het verwijt van klaagster voor wat betreft  de hiervoor onder 3 vermelde kwesties onder

5, 7, 8 en 9 ongegrond is. In de aan het UWV (ten behoeve van het deskundigenoordeel) verzonden probleemanalyse van 1 april 2016 zijn immers de juiste gegevens vermeld. Dat verweerster per abuis in mei 2016 het formulier van

22 maart 2016 heeft ondertekend en aan klaagster heeft opgestuurd - en niet zoals de bedoeling was het aan UWV toegestuurde juiste formulier van 1 april 2016 - doet daaraan niet af.

Ten aanzien van de hiervoor onder 3 vermelde kwesties 1 t/m 4 (achtereenvolgens het niet invullen van de meisjesnaam van klaagster, het niet vermelden van de functie van de contactpersoon, het vermelden van een onjuist telefoonnummer en het niet vermelden van het telefoonnummer van de bedrijfsarts) constateert het college dat de juiste gegevens ook in de door verweerster opgestelde probleemanalyse van 1 april 2016 ontbreken. Het college is echter van oordeel dat deze onvolkomenheden van administratieve aard zijn en daarmee niet de kern van de probleemanalyse raken, zodat in dit opzicht de onvolkomenheden van onvoldoende gewicht zijn voor een tuchtrechtelijke veroordeling.

Met betrekking tot het vermelden van een onjuiste datum als eerste ziektedag heeft naar het oordeel van het college verweerster genoegzaam uitgelegd hoe deze onjuiste datum, hoe vervelend ook voor klaagster, in het dossier terecht is gekomen. Het college verwijst naar het standpunt van verweerster zoals hiervoor onder 4 weergegeven. Naar het oordeel van het college is het verwijt van de onjuiste vermelding ten aanzien van de eerste ziektedag (de onder 3 vermelde kwestie 6) aan verweerster ongegrond.

Met betrekking tot het verwijt van klaagster dat de probleemanalyse niet tijdig is opgesteld (en de daarop gerichte vraag 11.2 in de probleemanalyse van 1 april 2016 niet is ingevuld: de onder 3 vermelde kwestie 10) constateert het college dat de probleemanalyse niet binnen zes weken na de ziekmelding (of zeer kort daarna) is opgesteld. Verweerster heeft echter betoogd dat zij hierover geen signalering van de arbodienst heeft ontvangen, terwijl het wel de afspraak was dat de arbodienst zou zorgen voor deze signaleringen. In die omstandigheden  acht het college het feit dat de probleemanalyse later dan zes weken na de ziekmelding is opgemaakt en de daarop gerichte vraag (11.2) op het formulier van 1 april 2016 niet is ingevuld al met al en gezien de omstandigheden van het geval van te gering gewicht om verweerster daarvoor tuchtrechtelijk te veroordelen. 

Hoewel het handelen van verweerster naar het oordeel van het college niet de schoonheidsprijs verdient zoals hiervoor is overwogen, is de procesmatige gang van zaken haar voor een groot deel niet persoonlijk aan te rekenen en voor het overige van te licht gewicht voor een tuchtrechtelijke veroordeling. De conclusie is dat de klacht in al haar onderdelen zal worden afgewezen.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       Klaagster heeft met haar beroepschrift haar oorspronkelijke klacht in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voorgelegd.

4.2       De bedrijfsarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij verzoekt het Centraal Tuchtcollege het beroep van klaagster te verwerpen en de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege te bevestigen.

Klacht

4.3       Gezien de stukken en gelet op het ter terechtzitting in beroep behandelde, ziet de klacht van klaagster op:

a. de wijze waarop de probleemanalyse(s) tot stand is/zijn gekomen; en

b. de inhoud van de opgestelde probleemanalyse(s).

Beoordeling

            Ad 4.3 onder a.

4.4       Het Regionaal Tuchtcollege heeft ten aanzien van 4.3 onder a. (samengevat) overwogen dat de bedrijfsarts het in omloop brengen van een niet door haar goedgekeurde probleemanalyse, gedateerd 22 maart 2016, niet kan worden aangerekend omdat het formulier van 22 maart 2016 buiten de bedrijfsarts om in omloop is gebracht en niet haar instemming had. Het feit dat de bedrijfsarts per abuis in mei 2016 het formulier van 22 maart 2016 heeft ondertekend en aan klaagster heeft gestuurd - en niet zoals haar bedoeling was het aan UWV toegestuurde juiste formulier van 1 april 2016 - doet daaraan volgens het Regionaal Tuchtcollege niet af. Met betrekking tot het verwijt van klaagster dat de probleemanalyse niet tijdig is opgesteld heeft het Regionaal Tuchtcollege geconstateerd dat de probleemanalyse niet binnen zes weken na de ziekmelding (of zeer kort daarna) is opgesteld. De bedrijfsarts heeft aangevoerd dat zij hierover geen signalering van de arbodienst heeft ontvangen, terwijl het wel de afspraak was dat de arbodienst zou zorgen voor deze signaleringen. In de gegeven omstandigheden acht het Regionaal Tuchtcollege het feit dat de probleemanalyse later dan zes weken na de ziekmelding is opgemaakt, van te gering gewicht om de bedrijfsarts daarvoor tuchtrechtelijk te veroordelen. 

4.5       Het Centraal Tuchtcollege volgt het Regionaal Tuchtcollege niet in zijn oordeel en overweegt daartoe het volgende.

4.6       Volgens de Wet verbetering poortwachter dient een bedrijfsarts binnen zes weken na de eerste ziektedag een probleemanalyse op te stellen. In de probleemanalyse geeft een bedrijfsarts aan wat de beperkingen van de werknemer zijn en hoe deze beperkingen het (toekomstige) werk en de mogelijkheid op werkhervatting belemmeren. In de probleemanalyse moet onder meer het volgende naar voren komen:

- datum eerste dag van verzuim;

- datum van opstellen probleemanalyse;

- diagnose/oorzaak verzuim;

- weergave van huidige behandeling of mogelijke toekomstige behandeling;

- mate van arbeidsongeschiktheid;

- visie werknemer.

4.7       Het Centraal Tuchtcollege stelt vast dat er in het geval van klaagster niet één probleemanalyse is opgesteld en verstrekt, maar dat er vier verschillende probleemanalyses in omloop zijn gebracht:

1) de probleemanalyse van 22 maart 2016, die niet door de bedrijfsarts is ondertekend;

2) de probleemanalyse van 22 maart 2016, die door de bedrijfsarts is ondertekend;

3) de probleemanalyse van 1 april 2016 met correcties van de bedrijfsarts, maar die niet door haar is ondertekend;

4) de probleemanalyse van 1 april 2016, die door een medewerker van de arbodienst is ondertekend.

4.8       De bedrijfsarts heeft ter terechtzitting in beroep verklaard (samengevat) dat de signalering voor een tijdige probleemanalyse door de werkgever van klaagster was gedelegeerd aan de arbodienst. Omdat zij een signalering van de arbodienst zou krijgen heeft zij daarop zelf waarschijnlijk minder scherp gelet. In het geval van klaagster heeft de bedrijfsarts echter geen signalering van de arbodienst gekregen. Pas na ontvangst van de e-mails van klaagster op 30 en 31 maart 2016 met vragen over een opgestelde probleemanalyse kwam zij erachter dat er buiten haar medeweten en/of instemming door de arbodienst een probleemanalyse was opgesteld, gedateerd

22 maart 2016, met haar naam daaronder. De bedrijfsarts heeft toen direct contact opgenomen met de arbodienst en medegedeeld dat de arbodienst deze onjuiste probleemanalyse moest rechtzetten bij klaagster. Vervolgens heeft de bedrijfsarts zelf een probleemanalyse opgesteld, gedateerd 1 april 2016, aan de hand van de gegevens die zij tijdens een eerder spreekuurcontact van klaagster had gekregen. Naar aanleiding van opmerkingen van klaagster heeft zij enkele correcties aangebracht op de eerdere probleemanalyse. Voor de duidelijkheid heeft de bedrijfsarts een kopie van de volledig ingevulde en ondertekende probleemanalyse van 1 april 2016 aan klaagster willen sturen, echter zij heeft toen de (onjuiste) probleemanalyse van

22 maart 2016 ondertekend en aan klaagster gestuurd. Kennelijk heeft zij onvoldoende gekeken naar de inhoud van deze probleemanalyse voordat zij tekende.

4.9       Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat het tijdig (binnen zes weken na de eerste ziektedag) opstellen, ondertekenen en toesturen van de probleemanalyse een eigen verantwoordelijkheid van de bedrijfsarts is. Het feit dat de arbodienst fouten heeft gemaakt of dat de gehanteerde werkwijze van de arbodienst tot gevolg heeft gehad dat er vier verschillende versies van de probleemanalyse in omloop zijn gekomen, doet aan deze eigen (tuchtrechtelijke) verantwoordelijkheid van de bedrijfsarts niet af. Het Centraal Tuchtcollege constateert dat de bedrijfsarts haar verantwoordelijkheid met betrekking tot het tijdig opstellen en ondertekenen van de probleemanalyse in het geval van klaagster niet heeft genomen. De bedrijfsarts heeft daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De klacht is in zoverre gegrond.

            Ad 4.3 onder b.

4.10     Wat betreft de inhoud van de opgestelde probleemanalyse(s) heeft klaagster onweersproken aangevoerd dat een aantal vragen niet juist is beantwoord. Klaagster noemt daarbij de volgende vragen:

            1) vraag 1.1: de meisjesnaam van klaagster is niet ingevuld;

2) vraag 2.5: de functie van contactpersoon is niet ingevuld;

3) vraag 2.7: een niet bestaand telefoonnummer is vermeld;

4) vraag 3.2: het telefoonnummer van de bedrijfsarts is niet ingevuld;

5) vraag 4.4: het aantal werkuren per week is niet juist ingevuld;

6) vraag 5.1: de datum van de eerste ziektedag is niet juist ingevuld; er staat

   21 januari 2016 maar dat moet zijn 14 oktober 2015;

7) vraag 6.1: de beperkingen zijn onjuist weergegeven;

8) vraag 9.1: het advies moet zijn werkhervatting in eigen functie en niet gehele of

    gedeeltelijke werkhervatting bij een andere werkgever;

9) vraag 10.2: er staat ten onrechte dat klaagster akkoord is met de probleemanalyse;

10) vraag 11.2: de reden waarom de datum van ondertekening van de probleemanalyse niet ligt binnen zes weken na de ziekmelding, is niet ingevuld.

4.11     Het Regionaal Tuchtcollege heeft ten aanzien van 4.3 onder b. (samengevat) overwogen dat het verwijt van klaagster wat betreft een aantal vragen ongegrond is en dat voor zover wel sprake is van onvolkomenheden in de beantwoording, geldt dat deze onvolkomenheden van administratieve aard zijn en daarmee niet de kern van de probleemanalyse raken zodat de onvolkomenheden van onvoldoende gewicht zijn voor een tuchtrechtelijke veroordeling. Met betrekking tot het vermelden van een onjuiste datum als eerste ziektedag (vraag 5.1) heeft de bedrijfsarts volgens het Regionaal Tuchtcollege voldoende uitgelegd hoe deze onjuiste datum in het dossier is terechtgekomen.

4.12     Het Centraal Tuchtcollege volgt het Regionaal Tuchtcollege evenmin in voornoemd oordeel en overweegt daartoe het volgende.

4.13     Met betrekking tot de door klaagster genoemde onjuist beantwoorde vragen heeft de bedrijfsarts aangevoerd dat de antwoorden tot en met vraag 5.2. niet door haar maar door het systeem zijn ingevuld en dat zij deze antwoorden niet zelf kan wijzigen. Het gedeelte van de probleemanalyse dat zij als bedrijfsarts wel kan invullen en/of wijzigen, heeft zij ingevuld en heeft zij na opmerkingen van klaagster gewijzigd. Zij heeft slechts enkele punten niet in de probleemanalyse opgenomen. Die punten acht de bedrijfsarts echter van ondergeschikt belang. 

4.14     Het Centraal Tuchtcollege stelt voorop dat ook het juist en volledig invullen van een probleemanalyse een eigen verantwoordelijkheid is van de bedrijfsarts. Het kan de bedrijfsarts dan ook worden aangerekend dat dit in het geval van klaagster niet is gebeurd. Het feit dat er foutieve antwoorden door het systeem zijn ingevuld die de bedrijfsarts niet kan wijzigen (wat daar verder ook van zij) doet daaraan niet af. De bedrijfsarts heeft ter terechtzitting in beroep  verklaard dat zij de eerste ziektedag van klaagster niet exact wist. Verder heeft zij desgevraagd verklaard dat zij foutieve antwoorden aan de arbodienst had kunnen melden waarna deze door een daartoe gemachtigd persoon hadden kunnen worden gewijzigd. Van deze mogelijkheid heeft zij echter geen gebruik gemaakt.

Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege is de bedrijfsarts zich onvoldoende bewust  (geweest) van de grote gevolgen die de ingevulde gegevens zouden kunnen hebben voor het verdere verloop van de verzuimbegeleiding en re-integratie van klaagster. Dit betreft in het bijzonder de ingevulde eerste ziektedag (vraag 5.1.) nu deze datum belangrijke consequenties kan hebben voor het aan klaagster uit te betalen loon. 

Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de klacht ook wat betreft de inhoud van de opgestelde probleemanalyse gegrond is.

4.15     Gelet op het hiervoor overwogene slaagt het beroep van klaagster. Het Centraal Tuchtcollege zal de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege vernietigen en de klacht alsnog (in al haar onderdelen) gegrond verklaren. Gezien de aard en ernst van het tuchtrechtelijk verwijt is de maatregel van berisping passend. Het Centraal Tuchtcollege weegt daarbij mee dat de bedrijfsarts ook in beroep geen blijk heeft gegeven van inzicht in haar tekortschietende handelen maar blijft verwijzen naar de gehanteerde werkwijze en fouten van de arbodienst.

4.16     Het Centraal Tuchtcollege ziet aanleiding om te bepalen dat deze beslissing ter publicatie wordt aangeboden.

4.17     Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

vernietigt de beslissing waarvan beroep;

                                               en opnieuw rechtdoende:

                                                verklaart de klacht in al haar onderdelen alsnog gegrond;

                                                legt aan de bedrijfsarts de maatregel van berisping op;

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant en zal worden aan­geboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie, Medisch Contact en het Tijdschrift voor Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskunde met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, mr. dr. B.J.M. Frederiks en mr. A. Smeeïng-van Hees, leden-juristen, en mr. drs. J.A.W. Dekker en

drs. M. van Bergeijk, leden-beroepsgenoten, en  mr. R. Blokker, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 15 augustus 2017.

                        Voorzitter   w.g.                                Secretaris  w.g.