ECLI:NL:TGDKG:2017:181 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/624341 / DW RK 17/187

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2017:181
Datum uitspraak: 19-12-2017
Datum publicatie: 28-12-2017
Zaaknummer(s): C/13/624341 / DW RK 17/187
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Het kan de gerechtsdeurwaarder niet worden verweten dat de opdrachtgevers niet akkoord zijn gegaan met de door klager voorgestelde betalingsregelingen. De stelling van klager dat de opdrachtgevers niet op de hoogte waren van de werkwijze van de gerechtsdeurwaarder kan niet slagen. De gerechtsdeurwaarder was gehouden de beslagen bij afzonderlijke processen-verbaal te leggen, waarbij voor elk proces-verbaal het BTAG-tarief als executiekosten is opgevoerd. E r is in deze situatie geen sprake van overbodige of onnodige kosten. De voorzitter is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 19 december 2017 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 14 februari 2017 met zaaknummer C/13/605528 DW RK 16/339 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/624341 / DW RK 17/187 ingesteld door:

[  ],

wonende te [  ],

klager,

tegen:

[  ],

gerechtsdeurwaarder te [  ],

beklaagde.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier, ingekomen op 1 april 2016, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij brief, ingekomen op 13 april 2016, heeft klager zijn klacht aangevuld. Klager heeft nadien nog diverse e-mails aan de kamer doen toekomen. Bij verweerschrift, ingekomen op 21 april 2016, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 14 februari 2017 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 14 februari 2017. Bij e-mail, ingekomen op 20 februari 2017, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Klager heeft zijn verzetschrift aangevuld bij e-mail van 13 maart 2017. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van

7 november 2017 alwaar klager en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op

19 december 2017. Klager heeft zoals ter zitting afgesproken bij e-mails van 9 en

10 november 2017 nadere stukken ingediend. De gerechtsdeurwaarder heeft daar bij brief van 13 november 2017, met bijlagen, op gereageerd.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           De gerechtsdeurwaarder heeft twee vonnissen (d.d. 7 mei 2015 en 13 januari 2016) ten laste van klager ter executie in behandeling.

-           De gerechtsdeurwaarder heeft diverse executiehandelingen verricht, waar­on­der meerdere bankbeslagen en beslagen op roerende zaken (inclusief voertui­gen).

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder:

a :         niet mee wil werken aan een regeling;

b :         (onnodig) beslag heeft gelegd op voertuigen;

c :         maar overbodige kosten blijft maken;

d :         voor omzetderving heeft gezorgd en zich intimiderend heeft opgesteld door bij een beslaglegging op een doordeweekse dag met politie en verhuis­wagen te verschijnen.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1. Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2. Dat is niet het geval. Het betreft hier een klacht over de tenuitvoerlegging van een aan de gerechtsdeurwaarder ter hand gestelde executoriale titel. Enig tucht­rechtelijk laakbaar hande­len is daarbij niet gebleken. Bij een geschil met betrekking tot de (verdere) tenuitvoerlegging van een executoriale titel geeft artikel 438 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een algemene regeling. Op grond van deze bepaling dienen geschillen met betrekking tot de executie te worden voorgelegd aan de bevoegde (executie)rechter. Het tuchtrecht is daarvoor niet de geëigende weg.

4.3. Ten aanzien van de proportionaliteit van het gelegde beslag geldt dat de beslag­leg­ger aansprakelijk kan zijn voor de gevolgen van een beslag omdat het beslag is gelegd voor een te hoog bedrag, lichtvaardig is gelegd of onnodig is gehandhaafd. Dat moet echter worden beoordeeld aan de hand van criteria die gelden voor misbruik van recht en aan de hand van de concrete omstandigheden ten tijde van de beslaglegging, waaronder de hoogte van de te verhalen vordering, de waarde van de beslagen goederen en de eventueel onevenredig zware wijze waarop de debiteur door het beslag op een van die goederen in zijn belangen wordt getroffen. Het is echter niet aan de tuchtrechter om hierover een oordeel te geven maar aan de gewone rechter.

4.4. Met betrekking tot klachtonderdeel a overweegt de voorzitter dat een schulde­naar ingevolge artikel 6:29 BW zonder toestemming van de schuldeiser niet bevoegd is het verschuldigde in gedeelten te voldoen. Dit brengt mee dat de schuldeiser gedeeltelijke nakoming kan weigeren. In dit geval heeft de schuldeiser kennelijk niet ingestemd met de door klager voorgestelde betalingsregelingen. Klager kan dat de gerechtsdeurwaarder niet tegenwerpen.

4.5. Met betrekking tot klachtonderdeel b overweegt de voorzitter dat klager op 7 mei 2015 en op 13 januari 2016 bij vonnis hoofdelijk is veroordeeld en nadien heeft nagelaten de vordering vrijwillig te voldoen. Het door de gerechtsdeurwaarder gelegde beslag is niet in strijd met de tuchtrechtelijke norm, nu klager op grond van artikel 3:276 BW met zijn hele vermogen instaat voor de vordering. Het staat de gerechtsdeur­waarder op grond van artikel 435 Rv vrij om beslag te leggen op alle vermogensob­jec­ten van klager. Tuchtrechtelijk laakbaar handelen is daarbij niet gebleken.

4.6. Met betrekking tot klachtonderdeel c overweegt de voorzitter dat de door de gerechtsdeurwaarder in rekening gebrachte kosten conform de daarvoor geldende re­ge­lin­gen zijn berekend. Van het feit dat de kosten zijn opgelopen kan de gerechts­deur­­waar­der geen verwijt worden gemaakt.

4.7. Met betrekking tot klachtonderdeel d overweegt de voorzitter dat hij begrijpt dat een beslaglegging intimiderend kan overkomen, maar dit brengt geen tuchtrechtelijk laak­baar handelen met zich. Beslaglegging op roe­rende zaken met sterke arm heeft een intimiderend karakter en dit is nu eenmaal niet te voorkomen. Het door klager gestelde over het schof­terig en mensonvriendelijk gedrag wordt door de gerechts­deur­waarder uitdrukkelijk betwist. De gerechtsdeurwaarder heeft bovendien nog aangevoerd dat klager een van zijn kandidaten tijdens de beslaglegging op het achter­hoofd heeft geslagen. Dat de beslaglegging omzetderving teweeg heeft gebracht is een bijko­mend gevolg dat, behoudens bijzondere omstandigheden waarvan thans niet is gebleken, in beginsel niet voor rekening van de gerechts­deur­waarder komt.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager aangevoerd dat hij aangifte heeft gedaan tegen de gerechtsdeurwaarder. Klager voert verder aan dat de gerechtsdeurwaarder overbodige kosten heeft gemaakt, valsheid in geschrifte pleegt en dat sprake is van vernieling, flessentrekkerij en hij leiding geeft aan een criminele organisatie.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 In de procedure in verzet kan de oorspronkelijke klacht niet met nieuwe klachten worden aangevuld. Voor zover klager in verzet nieuwe klachtonderdelen naar voren heeft gebracht, zoals dat sprake zou zijn van valsheid in geschrifte, vernieling, flessentrekkerij en dat de gerechtsdeurwaarder leiding zou geven aan een criminele organisatie, kan hij daarin niet worden ontvangen.

7.2 De kamer overweegt dat uit de (na de zitting) overgelegde producties blijkt dat de gerechtsdeurwaarder steeds intensief contact heeft gehad met de opdrachtgevers en uitgebreid heeft overlegd met de opdrachtgevers ten aanzien van de gelegde beslagen als ook de betalingsvoorstellen van klager. Het kan de gerechtsdeurwaarder niet worden verweten dat de opdrachtgevers niet akkoord zijn gegaan met de door klager voorgestelde betalingsregelingen. Uit de overgelegde producties blijkt verder dat er ten tijde van de gelegde beslagen geen betalingsregeling met klager liep. De stelling van klager dat de opdrachtgevers niet op de hoogte waren van de werkwijze van de gerechtsdeurwaarder kan gelet op voorgaande niet slagen.

7.3 Ten aanzien van de door klager gestelde dubbel gemaakte kosten overweegt de kamer dat de gerechtsdeurwaarder in het geval van klager uit oogpunt van zijn privacy was gehouden de beslagen bij afzonderlijke processen-verbaal te leggen, waarbij voor elk proces-verbaal het BTAG-tarief als executiekosten is opgevoerd. Er is in dit geval immers geen sprake van één gezamenlijke titel. De kamer verwijst hiervoor naar de Bestuursregel afwikkeling derdenbeslagen van de KBvG. De kamer overweegt dat deze regeling naar analogie ook geldt voor beslagen op roerende zaken. Er is in deze situatie dan ook geen sprake van overbodige of onnodige kosten.  

7.4 De kamer overweegt gelet op voorgaande dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet tegen die beslissing dient ongegrond te worden verklaard.

7.5 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter, en

mr. A. Sissing en M.J.C. van Leeuwen, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 december 2017, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.