ECLI:NL:TAHVD:2017:3 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 160159

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2017:3
Datum uitspraak: 09-01-2017
Datum publicatie: 10-01-2017
Zaaknummer(s): 160159
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: De advocaat privé
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Verweerder heeft met klagers onderhandeld over verhuur aan klagers van kantoorruimte in zijn advocatenkantoor. Nadat het contract gesloten is ontstaan geschillen over de huurprijs in samenhang met informatie die verweerder in de onderhandeling had gegeven over doorverwijzingen van cliënten binnen zijn kantoor. In een civiele procedure heeft de rechter in hoger beroep geoordeeld dat verweerder klagers onjuiste en misleidende inlichtingen heeft verstrekt. Na afloop van de civiele procedure wordt de klachtprocedure voortgezet. Het hof acht de klacht, net als de raad, gegrond. Art. 46 Aw houdt mede in een tuchtrechtelijke aansprakelijkheid voor 'handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt'. Onder dergelijk handelen of nalaten kunnen ook privegedragingen van een advocaat vallen indien tussen die gedragingen en de praktijkuitoefening voldoende verband bestaat. Het hof is van oordeel dat in dit geval dat verband voldoende aanwezig is. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat het oordeel van de rechter in hoger beroep dat verweerder klagers heeft misleid onjuist is. Het hof gaat dan ook uit van de juistheid van het oordeel van de rechter in hoger beroep. Het hof acht het gedrag van verweerder onbetamelijk. Berisping.   

Beslissing

van 9 januari 2017

in de zaak 160159

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klaagster

en

klager

tezamen te noemen: klagers

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad) van 23 mei 2016, gewezen onder nummer 15-518/DH/DH, aan partijen toegezonden op 23 mei 2016, waarbij van een klacht van klagers tegen verweerder klachtonderdeel a gegrond en klachtonderdeel b ongegrond zijn verklaard. Aan verweerder is de maatregel van een voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee weken met een proeftijd van twee jaar opgelegd.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2016:103.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 21 juni 2016 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van klagers;

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 7 november 2016, waar verweerder, bijgestaan door mr. S, zijn verschenen. Verweerder heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    klagers willens en wetens onjuiste informatie heeft verschaft om hen te verleiden een huurovereenkomst met hem aan te gaan. Hierdoor heeft verweerder naar de mening van klagers het vertrouwen in de advocatuur beschaamd. Voorts waren verweerders mededelingen over het doorverwijzen van zaken binnen het kantoor, zowel door hemzelf als door een advocaat afkomstig van een gefailleerd kantoor, onjuist;

b)    (…)

3.2    Klagers stellen dat verweerder zich heeft gedragen in strijd met gedragsregels 1, 2 lid 2, 3, 17 en 30.

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1    Klagers zijn advocaten, die in 2009 samen een advocatenkantoor wilden opzetten.

4.2    Eind oktober 2009 zijn klagers naar aanleiding van een door verweerder geplaatste advertentie op de website van de Juridische Banenbank met verweerder in overleg getreden over het aangaan van een (huur)overeenkomst.

4.3    In de advertentie had verweerder de volgende mededelingen gedaan:

“Advocatenkantoor [verweerder] is tezamen met een achttal andere zelfstandige advocatenkantoren gevestigd in een statig en monumentaal herenhuis en wel [adres]. Het pand verkeert zowel intern als extern in een uitstekende staat en kan dan ook als zeer representatief worden gekwalificeerd.

In verband met gestage groei van de alhier gevestigde kantoren, bestaat er op dit moment de mogelijkheid tot uitbreiding met twee advocaten. De wens gaat uit naar advocaten die de (advocaten)Stage voltooid hebben.

In uitzonderlijke gevallen, zoals een ruime juridische werkervaring en een breed netwerk, hoeft men niet in het bezit te zijn van een Stageverklaring en zal dan ook een patroon beschikbaar worden gesteld. In beginsel staat het tevens de advocaat vrij om elk rechtsgebied uit te oefenen dat hij/zij wenselijk acht.

(…)

Heeft u vaker de ambitie gehad een eigen onderneming te starten en wenst u op basis van ‘eigen rekening en risico’ (en dus onder volledig eigen bedrijfsnaam!) deze uitdaging thans aan te gaan, dan komen wij graag met u in contact. Voor aanvullende ondersteuning en begeleiding alsmede doorverwijzing van potentiële cliënten van onze zijde kunt u op ons vertrouwen!

(…)”.

4.4    Op 27 november 2009 is tussen verweerder en [het advocatenkantoor van klagers] een huurovereenkomst kantoorruimte gesloten. Klagers verkregen daarbij het recht op het gebruik van twee kamers en het medegebruik van een toilet, keuken en wachtruimte in het betreffende kantoorpand. De huurovereenkomst is aangegaan voor zes jaren en ging in op 1 februari 2010. Aanvankelijk was één kamer en vanaf 1 april 2010 waren beide kamers beschikbaar. De huurprijs bedroeg € 3.100,-- per maand. Per 1 november 2010 is de huurprijs verlaagd naar € 2.900,--. Per 1 februari 2011 is de huurprijs verhoogd conform de overeengekomen indexering.

Artikelen 1.2 en 1.3 van de huurovereenkomst bepalen:

“1.2 Het gehuurde zal door huurders uitsluitend worden bestemd om te worden gebruikt als advocatenkantoor. Het niet meer fungeren van huurders als advocaat ontslaat huurders niet van de plicht om de huurprijs te blijven betalen gedurende de huurperiode zoals vermeld in artikel 3.1. en 3.2

1.3 Het is huurders niet toegestaan zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van verhuurder een andere bestemming aan het gehuurde te geven dan omschreven in 1.2.”

4.5    Op 23 november 2011 heeft verweerder klagers doen dagvaarden tot betaling van € 11.785,60 aan achterstallige huur, € 22.000,-- aan boete, alsmede contractuele rente en buitengerechtelijke incassokosten.

4.6    In de genoemde procedure hebben klagers in reconventie – kort samengevat – vernietiging van de overeenkomst op grond van dwaling gevorderd, alsmede veroordeling van verweerder tot betaling van wat zij meer aan huur hadden betaald dan de marktconforme huur van € 775,99 per maand, zijnde € 34.182,61, te vermeerderen met rente en kosten.

4.7    Bij vonnis van 28 februari 2012 heeft de kantonrechter de vordering van verweerder afgewezen en in reconventie de huurovereenkomst vernietigd, met onder meer veroordeling van verweerder tot betaling van € 26.978,40, vermeerderd met wettelijke rente aan klagers.

4.8    Tegen het vonnis van de kantonrechter heeft verweerder hoger beroep ingesteld.

4.9    In het hoger beroep heeft het gerechtshof op 9 juni 2015 arrest gewezen en daarbij het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd en onder meer het volgende overwogen:

“Nu vast staat dat er van de toegezegde doorverwijzing niets terecht is gekomen, is de conclusie dat de advertentie en de niet-betwiste mededelingen van [verweerder] in de gesprekken met [klagers] voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst misleidend waren en hij aldus minst genomen inlichtingen heeft verstrekt die een onjuiste voorstelling van zaken bij [klagers] heeft veroorzaakt. Evenals de kantonrechter is het hof derhalve van oordeel dat er sprake is van dwaling nu er een duidelijke discrepantie is tussen de destijds bij [klagers] (door de onjuiste inlichtingen van verweerder) levende voorstelling van zaken en de bestaande werkelijke stand van zaken, terwijl [klagers] op grond van die onjuiste voorstelling van zaken zijn bewogen tot het aangaan van een overeenkomst die zij bij een juiste voorstelling van zaken niet althans niet onder de betreffende voorwaarden zouden hebben gesloten. [verweerder] mocht er niet vanuit gaan dat [klagers] bij een juiste voorstelling van zaken de huurovereenkomst met een duur van zes jaar zonder mogelijkheid van tussentijdse opzegging en met een drie keer hogere huur dan de marktprijs zouden hebben gesloten.

(…)

In het onderhavige geval is de dwaling te wijten aan onjuiste en misleidende inlichtingen van [verweerder]. [klagers] mochten die inlichtingen voor juist houden en daarop afgaan. De redelijkheid en billijkheid verzetten zich er in dit geval tegen de dwaling voor rekening van [klagers] te laten.”

5    BEOORDELING

5.1    De raad heeft de Advocatenwet zoals deze gold tot 1 januari 2015 op de onderhavige zaak toegepast. Omdat de klacht is ingediend voor 1 januari 2015 (nl. op 15 juli 2011) zal ook het hof de Advocatenwet toepassen zoals die gold tot 1 januari 2015.

5.2    Het hof stelt voorop dat het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en een behoorlijke beroepsuitoefening beoogt te waarborgen. Artikel 46 houdt mede in een tuchtrechtelijke aansprakelijkheid voor “handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt”. Onder dergelijk handelen of nalaten kunnen ook privégedragingen van een advocaat vallen indien tussen die gedragingen en de praktijkuitoefening voldoende verband bestaat, en bij gebreke van zodanig verband, indien het gaat om gedragingen die voor een advocaat in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moeten worden geacht en het vertrouwen in de advocatuur ondermijnen.

5.3    Het hof is van oordeel dat in dit geval dit verband voldoende aanwezig is waarbij op het volgende wordt gewezen:                                                                           - verweerder heeft als “advocatenkantoor [verweerder]”  via internet door middel van een advertentie een samenwerkingsverband met een achttal andere zelfstandige advocatenkantoren aangeboden waarbij de indruk is gewekt dat het kantoor zorg zou dragen voor aanvullende ondersteuning en begeleiding alsmede doorverwijzing van potentiele cliënten;                                                                                                                                                                                                            - de onderhandelingen over het aangaan van de huurovereenkomst tussen verweerder en klagers zijn gevoerd via het e-mailadres van het advocatenkantoor [verweerder], en;                                                                                                                                                                                                                                             - de inhoud van de huurovereenkomst ziet op de huur en verhuur van bedrijfsruimte die klagers uitsluitend als advocatenkantoor zouden mogen gebruiken.

De omstandigheid dat verweerder als “advocatenkantoor [verweerder]” zijn propositie in het openbaar heeft gedaan, maakt dat deze zaak wezenlijk anders is dan de door verweerder in het beroepschrift genoemde jurisprudentie van dit hof waarin sprake was van een intern conflict (binnen een huurverhouding respectievelijk maatschap-verhouding).

5.4    Het betoog van grief b dat de aan verweerder verweten gedragingen onvoldoende aanknopingspunten met de praktijkuitoefening door advocaten hebben, acht het hof dan ook niet gegrond. Het hof zal dus onderzoeken in hoeverre de aan verweerder verweten gedragingen vaststaan en een behoorlijk advocaat niet betamen.

met betrekking tot het in hoger beroep nog aan de orde zijnde klachtonderdeel a)

5.5    De raad heeft in de bestreden beslissing geoordeeld dat het gerechtshof in de civiele procedure heeft vastgesteld dat verweerder klagers bij het aangaan van het huurcontract voor hun toekomstige praktijkruimte onjuiste inlichtingen heeft verschaft en dat hij hen heeft misleid, en daarmee zich niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt.

5.6    Grief a richt zich tegen deze overwegingen van de raad. Verweerder meent dat de raad zich geen zelfstandig oordeel heeft gevormd over het feitencomplex dat aan de klacht ten grondslag ligt en stelt dat bij verweerder geen opzet tot misleiding bestond en dat verweerder in naar het oordeel van het gerechtshof tekort is geschoten in het gemotiveerd betwisten van de stelling van de klagers dat de overeengekomen huurprijs drie keer hoger was dan de marktprijs.

5.7    Het gerechtshof heeft vastgesteld dat van de toegezegde doorverwijzing van cliënten naar klagers niets terecht is gekomen en geconcludeerd dat de advertentie en de niet-betwiste mededelingen van verweerder in de gesprekken met klagers voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst misleidend waren en dat verweerder aldus minst genomen inlichtingen heeft verstrekt die een onjuiste voorstelling van zaken bij klagers heeft veroorzaakt.

5.8    Het hof stelt vast dat verweerder in deze tuchtrechtelijke procedure – ook in hoger beroep – geen feiten heeft aangevoerd of stukken in het geding heeft gebracht die erop zouden kunnen wijzen dat verweerder klagers niet heeft misleid en dat verweerder in deze tuchtprocedure ook geen gegevens heeft ingebracht ter staving van zijn stelling dat de met klagers overeengekomen huurprijzen marktconform waren, nog daargelaten of de juistheid van die stelling iets zou kunnen afdoen aan de vaststelling dat verweerder klagers heeft misleid. Verweerder heeft dus geenszins aannemelijk gemaakt dat het oordeel van het gerechtshof dat verweerder klagers heeft misleid onjuist is.

5.9    Het hof zal dan ook uitgaan van de juistheid van het oordeel van het zoals hiervoor onder 5.7 weergegeven. Het hof acht dergelijk gedrag van een advocaat jegens an-dere advocaten zonder meer onbetamelijk en dus tuchtrechtelijk verwijtbaar. Deze grief wordt daarom verworpen.

met betrekking tot de op te leggen maatregel

5.10    De grieven c en d richten zich tegen de door de raad opgelegde maatregel van een voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee weken met een proeftijd van twee jaar. Het gedrag van verweerder is zeer laakbaar maar nu aan verweerder niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd zal het hof te volstaan met een berisping. Grief c is in zoverre terecht voorgedragen. Grief d (de vermeende dubbeltelling) behoeft gelet op de op te leggen maatregel geen nadere bespreking.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 23 mei 2016, gewezen onder nummer 15-518/DH/DH, voor zover daarin verweerder de maatregel van een voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee weken is opgelegd en in zoverre opnieuw rechtdoende;

-    legt verweerder de maatregel van een berisping op;

-    bekrachtigt de beslissing van de raad voor het overige.

Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. J.C. van Oven, M.L.J.C. van Emden-Geenen, L. Ritzema en F.A.M. Knüppe, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2017.

griffier                                voorzitter          

De beslissing is verzonden op 9 januari 2017.