ECLI:NL:TAHVD:2017:238 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 170224W

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2017:238
Datum uitspraak: 24-11-2017
Datum publicatie: 07-12-2017
Zaaknummer(s): 170224W
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Wraking
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Wrakingsverzoek afgewezen. Het hof bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek niet in behandeling behoeft te worden genomen.

Beslissing

van 24 november 2017                         

in de zaak 170224-W

naar aanleiding van het wrakingsverzoek van:

verzoeker

tegen:

mr. G.J. Driessen-Poortvliet,

plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline,

en mrs. H. van Loo, A.A.H. Zegers, J.H.J.M. Mertens-Steeghs en D.J.B. de Wolff,

leden van het Hof van Discipline

gewraakten

1    DE PROCEDURE

1.1    Verzoekster heeft op 13 juni 2016 een klacht ingediend tegen de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (verder: de deken). De (plaatsvervangend) voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad) heeft bij beslissing van 10 januari 2017, gewezen onder nummer 16-926/DH/DH, de klacht van verzoekster kennelijk ongegrond verklaard. Bij brief van 8 februari 2017 heeft verzoekster verzet ingesteld tegen de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter. Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 1 mei 2017 door mr. Van Breevoort-de Bruin, voorzitter, en mrs. Meerman en Eenens (verder: behandelend kamer). Voorafgaand aan de behandeling heeft verzoekster op 3 april 2017 een wrakingsverzoek ingediend tegen de behandelend kamer. Namens de behandelend kamer heeft de griffier van de raad verzoekster bij brief van 7 april 2017 bericht dat haar wrakingsverzoek niet in behandeling zou worden genomen. Bij beslissing van 3 juli 2017, eveneens gewezen onder nummer 16-926/DH/DH, heeft de behandelend kamer het verzet van verzoekster ongegrond verklaard.

1.2    Verzoekster heeft bij brief van 1 augustus 2017 medegedeeld het niet eens te zijn met voormelde brief van 7 april 2017 en de beslissing van 3 juli 2017 van de behandelend kamer. Bij brief van 2 augustus 2017 heeft verzoekster een aanvullende productie ingediend. Het hoger beroep van verzoekster tegen de beslissing bij brief van 7 april 2017 heeft het hof in behandeling genomen onder nummer 170225. De hoofdzaak die ten grondslag ligt aan de onderhavige zaak (170224) betreft het hoger beroep tegen de beslissing van de raad van 3 juli 2017.

1.3    Bij brief van de griffie van het hof van 13 september 2017 is aan verzoekster bericht dat de zaak behandeld zal worden op 13 oktober 2017. Verzoekster heeft verzocht haar per omgaande de samenstelling van de kamer mede te delen. Bij brief van 25 september 2017 heeft de griffie verzoekster voor de zitting van 13 oktober 2017 opgeroepen onder mededeling dat voor de behandeling van de zaak 15 minuten is uitgetrokken, omdat alleen de ontvankelijkheid behandeld zal worden. Tevens is medegedeeld dat de behandelend kamer is samengesteld uit de gewraakten.

1.4    Bij brief van 3 oktober 2017 heeft verzoekster een wrakingsverzoek ingediend tegen de gewraakten. De gewraakten hebben niet berust in de wraking. Mr. Driessen-Poortvliet heeft namens alle gewraakten op 16 oktober 2017 een reactie ingediend. Aan verzoekster is medegedeeld dat de wrakingskamer bestaat uit mrs. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, en mrs. M.M.H.P. Houben, J. Italianer, J.R. Krol en V. Wolting, leden.

1.5    Bij brief van 31 oktober 2017 heeft verzoekster een verzoek tot wraking van alle leden van de wrakingskamer ingediend.

1.6    Het hof heeft beide wrakingsverzoeken behandeld ter openbare zitting van 6 november 2017, waar niemand is verschenen.

2    BEOORDELING

2.1    Ingevolge het bepaalde in artikel 56 lid 6 van de Advocatenwet in verbinding met artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering is wraking van een lid van het hof mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Het hof heeft derhalve te onderzoeken of dergelijke feiten of omstandigheden door de verzoeker zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden. Uitgangspunt daarbij is dat een lid van het hof moet worden vermoed uit hoofde van zijn benoeming/verkiezing onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat het lid jegens de verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande vrees objectief gerechtvaardigd is.

met betrekking tot de wrakingsverzoeken gericht tegen de leden van de wrakingskamer

2.2    De wrakingsverzoeken gericht tegen de leden van de wrakingskamer worden op de navolgende gronden buiten behandeling gesteld.

Ten aanzien van de voorzitter en mrs. Houben en Italianer heeft verzoekster als wrakingsgrond aangevoerd dat zij niet gereageerd hebben op haar verzoek zich te verschonen vanwege onbevoegdheid (overschrijding termijn van vijf jaar in artikel 51 lid 2 Aw). Dat is volgens verzoekster zo onbegrijpelijk dat daaruit partijdigheid/ vooringenomenheid jegens haar blijkt. Ten aanzien van mrs. Krol en Wolting voert verzoekster aan dat uit hun beslissing om met de drie eerstgenoemden in een kamer te blijven deelnemen hun partijdigheid/vooringenomenheid jegens verzoekster blijkt.

Deze gronden gaan niet op. Dat artikel 51 Aw niet expliciet de mogelijkheid van herbenoeming van leden van het Hof van Discipline noemt brengt niet mee dat herbenoeming niet mogelijk is. Er was dus voor geen van de gewraakten enige aanleiding zich te verschonen. Het wrakingsverzoek is kansloos en wordt daarom door de wrakingskamer buiten behandeling gesteld.

met betrekking tot het wrakingsverzoek gericht tegen de gewraakten

2.3    Verzoekster voert, kort weergegeven, ten aanzien van mr. Driessen-Poortvliet aan dat mr. Driessen als plaatsvervangend voorzitter op 14 april 2016 in een andere zaak van verzoekster een nietige verwijzingsbeslissing heeft gegeven, omdat zij daartoe niet bevoegd was en gehoor heeft gegeven aan een verzoek van de deken Noord-Holland om een klacht tegen mr. Dams analoog aan het bepaalde in art. 46c lid 5 Aw door te verwijzen naar een andere deken, terwijl verzoekster had verzocht deze klacht onmiddellijk door te zenden naar de Raad van Discipline. 

2.4    Deze grond gaat niet op. Zoals mr. Driessen in haar reactie namens alle gewraakten terecht aanvoert komen aan een plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline dezelfde bevoegdheden toe als die welke de Advocatenwet aan de voorzitter toekent. Het is de beleidsvrijheid van de (plaatsvervangend) voorzitter om al dan niet analoge toepassing te geven aan art. 46c lid 5 Aw. De deken heeft tot taak iedere klacht te onderzoeken alvorens hij deze doorzendt naar de Raad van Discipline. Artikel 46 c lid 2 Aw bepaalt dan ook dat de deken een klacht onmiddellijk ter kennis van de raad kan brengen “onverminderd het bepaalde in het derde lid”, dat inhoudt dat de deken een onderzoek instelt naar elke bij hem ingediende klacht.

2.5    Tegen mrs. Van Loo en Zegers voert verzoekster als wrakingsgrond aan dat zij mede de beslissing van het Hof van Discipline van 17 oktober 2016 waarbij verzoekster is geschrapt, hebben genomen (160001); daarmee hebben zij meegewerkt aan een nietige beslissing, aldus verzoekster. Verzoekster heeft de nietigheid van die beslissing ingeroepen en daarvan herziening gevraagd, maar dat is afgewezen bij beslissing van het hof van 2 juni 2017 (170056). Die laatste beslissing is volgens verzoekster echter nietig, omdat de behandelend kamer zelf heeft beslist dat een tegen hen gericht wrakingsverzoek niet in behandeling wordt genomen en omdat de kamer niet heeft geoordeeld over het voorgelegde geschil.

2.6    Ook deze gronden gaan niet op. Dat mrs. Van Loo en Zegers deel uitmaakten van de kamer die heeft beslist dat verzoekster van het tableau wordt geschrapt brengt niet mee dat zij in een andere zaak van verzoekster jegens haar vooringenomen zouden zijn. De behandelend kamer die deze beslissing heeft genomen mocht daarbij het door verzoekster tegen hen ingediende wrakingsverzoek zelf afwijzen met verwijzing naar de beslissing van het hof van 23 mei 2016 in de wrakingszaak onder zaaknummer 16001-W, waarin is bepaald  dat een volgend wrakingsverzoek niet in behandeling zal worden genomen; deze laatste beslissing is immers genomen in dezelfde zaak (160001), namelijk het hoger beroep van verzoekster tegen de beslissing van de raad van 7 december 2015. De behandelend kamer heeft tenslotte de verzoeken van verzoekster getoetst aan de daarvoor geldende maatstaven, zodat van rechtsweigering geen sprake is.

2.7    Tegen mr. Mertens-Steeghs heeft verzoekster als wrakingsgrond aangevoerd dat zij heeft meegewerkt aan de beslissing van het Hof van Discipline van 23 mei 2016 (160001-W), terwijl die beslissing non-existent is en de werkelijke wrakingsgronden niet zijn beoordeeld. De wrakingskamer verwerpt deze grond. Verzoekster heeft in de wrakingszaak 160001-W met name bezwaren aangevoerd tegen de procedure voorafgaand aan de behandeling van haar beroep tegen de beslissing  van de raad van 7 december 2015, maar de omstandigheid dat deze bezwaren in de beslissing van 23 mei 2016 zijn verworpen en dat verzoekster het daar zeer mee oneens is brengt niet mee dat deze beslissing non-existent zou zijn.

2.8    Tegen mr. De Wolff tenslotte voert verzoekster als wrakingsgrond aan dat een door de Nederlandse Orde van Advocaten gesponsorde leerstoel onverenigbaar is met het lidmaatschap van het Hof van Discipline. Verder voert verzoekster aan dat mr. De Wolff destijds als toenmalig lid van de Algemene Raad te maken heeft gehad met het door verzoekster ingestelde administratief beroep tegen de beslissing van de Orde van Advocaten Noord-Holland om de advocatenstage van verzoekster te beëindigen. Wat dat laatste betreft geldt hier, evenals ten aanzien van mrs. Van Loo en Zegers, dat het enkele feit dat een tuchtrechter eerder in een andere zaak van een klager of verzoeker heeft geoordeeld, niet meebrengt dat hij niet onpartijdig is bij de beoordeling van een volgende zaak van de betrokkene. Voor het lidmaatschap van het Hof van Discipline vormt het bekleden van de leerstoel bijzonder hoogleraar advocatuur geen formeel beletsel.

2.9    Opnieuw moet een wrakingskamer vaststellen dat verzoekster volhardt in haar handelwijze om bij vrijwel iedere gelegenheid tegen de leden van een kamer die worden aangewezen om een van verzoeksters talrijke beroepen en verzoeken te beoordelen, een wrakingsverzoek in te dienen. Tot nu toe is geen enkel wrakingsverzoek toegewezen. Verzoekster belemmert daarmee een behoorlijke en vlotte afdoening van de door haarzelf aangespannen zaken en legt een onredelijk beslag op de capaciteit van het hof, ook omdat haar processtukken steeds gepaard gaan met veel correspondentie en telefoongesprekken waarin verzoekster allerlei eisen en ultimata stelt. Verzoekster heeft opnieuw misbruik gemaakt van het recht op wraking door op volstrekt ontoereikende gronden verzoeken in te dienen en de integriteit van de leden van het hof ongefundeerd in twijfel te trekken. Het hof zal daarom bepalen dat een volgend wrakingsverzoek niet in behandeling behoeft te worden genomen.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

wijst af het wrakingsverzoek van 3 oktober 2017 van verzoekster, gericht tegen mr. G.J. Driessen-Poortvliet, plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline, en mrs. H. van Loo, A.A.H. Zegers, J.H.J.M. Mertens-Steeghs en D.J.B. de Wolff, leden van het Hof van Discipline;

bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek niet in behandeling behoeft te worden genomen.

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter,

mrs. M.M.H.P. Houben, J. Italianer, J.R. Krol en V. Wolting, leden, in tegen-woordigheid van mr. B. de Vries, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 november 2017.

griffier    voorzitter                           

De beslissing is verzonden op 24 november 2017.