ECLI:NL:TAHVD:2017:189 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 170169W 170170W

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2017:189
Datum uitspraak: 06-10-2017
Datum publicatie: 27-10-2017
Zaaknummer(s): 170169W 170170W
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Wraking
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzoek tot wraking van de behandelend kamer en de voorzitter van de wrakingskamer afgewezen. De wrakingskamer stelt vast dat verzoekster volhardt in haar handelwijze om het proces in haar zaken te verstoren en wederom misbruik maakt van het recht op wraking door op volstrekt ontoereikende gronden verzoeken in te dienen en de integriteit van de leden van het hof in twijfel te trekken. Het hof zal daarom - op grond van artikel 56 lid 6 Advocatenwet juncto artikel 515 lid 4 Wetboek van Strafvordering - bepalen dat een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling behoeft te worden genomen.

Beslissing                               

van 6 oktober 2017

in de zaken 170169-W en 170170-W

naar aanleiding van het wrakingsverzoek van:

verzoekster

tegen:   

mrs. T. Zuidema, A.B.A.M. Ficq, J.A. Schaap, G.R.J. de Groot, L. Ritzema

        leden van het Hof van Discipline

en tegen:

mr. W.H.B. den Hartog Jager

lid van het hof van discipline

1    DE PROCEDURE

In de zaak met hofnummer 170169-W en raadnummer 16-292/DH/DHa

1.1    Verzoekster heeft op 22 februari 2016 een klacht ingediend tegen de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (verder: de deken). De (plaatsvervangend) voorzitter, mr. G.A.F.M. Wouters, van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad) heeft bij beslissing van 15 augustus 2016, gewezen onder nummer 16-292/DH/DHa, van de klacht van verzoekster tegen de deken de klachtonderdelen a en e, met toepassing van artikel 46g, eerste lid, onder a Advocatenwet gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard, namelijk voor zover het betreft het handelen van de deken vóór 22 februari 2013, de klachtonderdelen a en e, met toepassing van artikel 46j, eerste lid, onder c Advocatenwet voor het overige kennelijk ongegrond verklaard, de klachtonderdelen b, f, g en h, met toepassing van artikel 46g, eerste lid, onder a Advocatenwet niet-ontvankelijk verklaard, en de klachtonderdelen c, d en i, met toepassing van artikel 46j, eerste lid, onder c Advocatenwet kennelijk ongegrond verklaard.

1.2    Bij brief van 31 augustus 2016 heeft verzoekster wraking verzocht van mr. Wouters. Naar aanleiding van dit wrakingsverzoek is een wrakingskamer samengesteld, bestaande uit mrs. M.F. Baaij, P.O.M. van Boven-de Groot en A.B. van Rijn. Op 14 september 2016 heeft verzoekster mr. Baaij gewraakt en op 19 september 2016 heeft verzoekster de gehele wrakingskamer gewraakt.

1.3    Bij beslissingen van 3 oktober 2016 is ten aanzien van het verzoek tot wraking van de wrakingskamer bepaald dat dat verzoek niet in behandeling werd genomen en is ten aanzien van de wraking van mr. Wouters het verzoek tot wraking afgewezen.

1.4    Bij brief van 20 september 2016 heeft verzoekster verzet ingesteld tegen de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter. Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 19 december 2016.

1.5    Bij beslissing van 20 februari 2017, eveneens gewezen onder nummer 16-292/DH/DHa, heeft de behandelend kamer het verzet van verzoekster ongegrond verklaard.

1.6    Verzoekster heeft bij brief van 6 juni 2017, ontvangen ter griffie van het hof per e-mail op 7 juni 2017 en per post op 8 juni 2017, hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van 20 februari 2017, welk beroep het hof in behandeling heeft genomen onder nummer 170169. Op 7 juni 2017 heeft verzoekster per e-mail nog aanvullende stukken aan het hof toegestuurd.

1.7    Bij brief van 21 juli 2017 is door de griffie van het hof aan verzoekster medegedeeld dat het hoger beroep op 9 oktober 2017 zal worden behandeld door mrs. T. Zuidema, A.B.A.M. Ficq, J.A. Schaap, G.R.J. de Groot en L. Ritzema (verder: de behandelend kamer).

1.8    Bij brief van 15 augustus 2017 heeft verzoekster aan mrs. T. Zuidema, A.B.A.M. Ficq, J.A. Schaap en G.R.J. de Groot verzocht zich te verschonen. Vervolgens heeft verzoekster bij brief van 21 augustus 2017 een wrakingsverzoek ingediend tegen de behandelend kamer.

1.9    Op 24 augustus 2017 is namens de voorzitter van de behandelend kamer aan verzoekster bericht dat de zitting op 9 oktober 2017 doorgang zou vinden en dat zij haar bezwaren ter zitting nader zou kunnen toelichten. 

1.10    Hierop heeft verzoekster bij brief van 7 september 2017 een tweede wrakingsverzoek ingediend tegen de behandelend kamer.

1.11    De gewraakte leden van het hof hebben niet berust in de wraking en hebben op 26 september 2017 een reactie op de wrakingsverzoeken ingediend. Het hof heeft de wrakingsverzoeken behandeld ter openbare zitting van 29 september 2017, waar niemand is verschenen.

1.12    Het hof heeft bij zijn beslissing acht geslagen op de stukken die op de zaak betrekking hebben.

2    DE PROCEDURE

In de zaak met hofnummer 170170-W en raadnummer 16-292/DH/DHc

2.1    Verzoekster heeft op 22 februari 2016 een klacht ingediend tegen de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (verder: de deken). De (plaatsvervangend) voorzitter, mr. G.A.F.M. Wouters, van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad) heeft bij beslissing van 15 augustus 2016, gewezen onder nummer 16-292/DH/DHc, de klacht van verzoekster tegen de deken met toepassing van artikel 46j, eerste lid, onder c Advocatenwet kennelijk ongegrond verklaard.

2.2    Bij brief van 31 augustus 2016 heeft verzoekster wraking verzocht van mr. Wouters. Naar aanleiding van dit wrakingsverzoek is een wrakingskamer samengesteld, bestaande uit mrs. M.F. Baaij, P.O.M. van Boven-de Groot en A.B. van Rijn. Op 14 september 2016 heeft verzoekster mr. Baaij gewraakt en op 19 september 2016 heeft verzoekster de gehele wrakingskamer gewraakt.

2.3    Bij beslissingen van 3 oktober 2016 is ten aanzien van het verzoek tot wraking van de wrakingskamer bepaald dat dat verzoek niet in behandeling werd genomen en is ten aanzien van de wraking van mr. Wouters het verzoek tot wraking afgewezen.

2.4    Bij brief van 14 september 2016 heeft verzoekster verzet ingesteld tegen de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter. Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 19 december 2016.

2.5    Bij beslissing van 20 februari 2017, eveneens gewezen onder nummer 16-292/DH/DHc, heeft de behandelend kamer het verzet van verzoekster ongegrond verklaard.

2.6    Verzoekster heeft bij brief van 6 juni 2017, ontvangen ter griffie van het hof per e-mail op 7 juni 2017 en per post op 8 juni 2017, hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van 20 februari 2017, welk beroep het hof in behandeling heeft genomen onder nummer 170170. Op 7 juni 2017 heeft verzoekster per e-mail nog aanvullende stukken aan het hof toegestuurd.

2.7    Bij brief van 21 juli 2017 is door de griffie van het hof aan verzoekster medegedeeld dat het hoger beroep op 9 oktober 2017 zal worden behandeld door mrs. T. Zuidema, A.B.A.M. Ficq, J.A. Schaap, G.R.J. de Groot en L. Ritzema (verder: de behandelend kamer).

2.8    Bij brief van 15 augustus 2017 heeft verzoekster aan mrs. T. Zuidema, A.B.A.M. Ficq, J.A. Schaap en G.R.J. de Groot verzocht zich te verschonen. Vervolgens heeft verzoekster bij brief van 21 augustus 2017 een wrakingsverzoek ingediend tegen de behandelend kamer.

2.9    Op 24 augustus 2017 is namens de voorzitter van de behandelend kamer aan verzoekster bericht dat de zitting op 9 oktober 2017 doorgang zou vinden en dat zij haar bezwaren ter zitting nader zou kunnen toelichten. 

2.10    Hierop heeft verzoekster bij brief van 7 september 2017 een tweede wrakingsverzoek ingediend tegen de behandelend kamer.

2.11    De gewraakte leden van het hof hebben niet berust in de wraking en hebben op 26 september 2017 een reactie op de wrakingsverzoeken ingediend.

2.12    Het hof heeft de wrakingsverzoeken behandeld ter openbare zitting van 29 september 2017, waar niemand is verschenen.

2.13    Het hof heeft bij zijn beslissing acht geslagen op de stukken die op de zaak betrekking hebben.

3    De procedure tegen mr. Den Hartog Jager

In de ochtend vóór de mondelinge behandeling van de hiervoor genoemde wrakingsverzoeken heeft verzoekster bij mail gedateerd 28 september 2017, maar ontvangen op 29 september 2017, schriftelijk mr. Den Hartog Jager in zijn hoedanigheid van voorzitter van de wrakingskamer gewraakt.

4    BEOORDELING

4.1    Algemeen

    Ingevolge het bepaalde in artikel 56 lid 6 van de Advocatenwet in verbinding met artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering is wraking van een lid van het hof mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Het hof heeft derhalve te onderzoeken of dergelijke feiten of omstandigheden door verzoeker zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden. Uitgangspunt daarbij is dat een lid van het hof moet worden vermoed uit hoofde van zijn benoeming/verkiezing onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat het lid jegens de verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande vrees objectief gerechtvaardigd is.

4.2    De wraking van 29 september 2017

    Het hof stelt vast dat verzoekster ook in dit wrakingsverzoek er blijk van geeft, net zo als in de talrijke eerdere wrakingsverzoeken waaronder de twee hier te behandelen verzoeken, te volharden in haar handelwijze. Zij brengt juridische kwesties naar voren die al eerder zijn beslist, beschimpt degenen die een zaak van haar gaan behandelen (door hun te verwijten te liegen en bedriegen en tal van misdrijven te hebben begaan) en trekt hun integriteit in twijfel op daartoe volstrekt ontoereikende, niet onderbouwde en absurde gronden. Het procesverloop wordt daarmee ernstig verstoort. Zij maakt aldus wederom misbruik van het recht op wraking. Het verzoek kan mitsdien niet in behandeling worden genomen. Het hof stelt het verzoek buiten behandeling.

    Wel wordt nog opgemerkt dat de handelwijze van verzoekster verbazing opwekt. Zij is het immers die in de zaken 170169 en 170170 hoger beroep heeft ingesteld en deze kennelijk behandeld wenst te zien. Het telkens weer indienen van wrakingsverzoeken draagt daar niet aan bij.

4.3    Het wrakingsverzoek van 21 augustus 2017

4.3.1    Verzoekster verwijt de gewraakte leden van het hof zich niet te hebben verschoond en niet te hebben gereageerd op de brief van 15 augustus 2017. Mr Ritzema - haar verschoning werd niet verlangd - wordt verweten desondanks (voornemens te zijn) te blijven deelnemen aan de behandeld kamer.

    De stelling dat het niet-reageren op een brief reeds grond kan opleveren voor wraking miskent dat de behandelend voorzitter, noch de leden gehouden kunnen worden om voorafgaande aan de zitting te reageren. Het debat  vindt op de zitting plaats. Verzoekster is bovendien uitgenodigd voor dit debat.

4.3.2    Mr. Zuidema wordt eerst verweten deel te (gaan) nemen aan de wrakingskamer die een wrakingsverzoek van 28 mei 2017 van verzoekster, in een andere zaak, namelijk zaak 170006-W, gaat behandelen ondanks haar verzoek aan mr. Zuidema zich te verschonen. Voorts heeft zij bezwaar gemaakt tegen de behandeling van dat verzoek op 25 september 2017, welk verzoek ongemotiveerd werd afgewezen. Naar het oordeel van het hof staat er niets aan in de weg dat mr. Zuidema deel neemt aan deze behandeling. De lange duur van dat wrakingsverzoek vindt zijn oorzaak in de zomervakanties. Enige vooringenomenheid kan daaruit niet worden afgeleid.

    Verzoekster verwijt mr. Zuidema verder geweigerd te hebben (weer andere) tuchtklachten van 21 augustus 2016 tegen de deken door te verwijzen naar een andere deken. Mr. Zuidema stelt niet bekend te zijn met die verzoeken. Wat daar ook van zij: het gaat hier kennelijk om een rechterlijke beslissing, waarvan geen hoger beroep bij de wrakingszaak openstaat. Van omstandigheden die een dergelijke fictieve weigering zodanig onbegrijpelijk maken dat daaruit een vooringenomenheid blijkt, zijn gesteld noch gebleken. De gestelde, maar niet onderbouwde ‘ondermijning van het tuchtrechtsysteem’ kan daartoe niet dienen.

4.3.3    Mr. Schaap wordt verweten deel te hebben genomen aan de behandeling van het herzieningsverzoek (zaaknummer 170056; herziening in de zaak 160001). Haar worden twee beslissingen in die zaak tegengeworpen. Verzoekster miskent evenwel dat de beslissing in de herzieningszaak door de voltallige kamer werd genomen, en dat het geheim van de raadkamer in de weg staat aan een onderzoek naar de bijdrage van mr. Schaap. Onder deze omstandigheden kan verzoekster haar de genomen beslissingen niet tegenwerpen.

Dat verzoekster de herzieningsbeslissing kwalificeert als ambtsmisdrijf levert geen grond op voor wraking. Aan haar eigen mening kan geen grond voor vooringenomenheid van mr. Schaap worden ontleend.

4.3.4    Mr. G.R.J. de Groot wordt eerst verweten dat hij eerder betrokken is geweest bij zaak 160001 en toen te zijn gewraakt. Mr. De Groot maakte geen deel uit van de combinatie die heeft beslist in deze zaak, zodat daaraan geen grond kan worden ontleend om hem uit te sluiten voor de behandeling op 9 oktober 2017.

    Mr. De Groot wordt voorts verweten deel te hebben genomen aan de behandeling van het herzieningsverzoek (zaaknummer 170056; herziening in de zaak 160001). Hem worden twee beslissingen in die zaak tegengeworpen. Verzoekster miskent evenwel dat de beslissing in de herzieningszaak door de voltallige kamer werd genomen, en dat het geheim van de raadkamer in de weg staat aan een onderzoek naar de bijdrage van mr. De Groot. Onder deze omstandigheden kan verzoekster hem de genomen beslissing niet tegenwerpen.

Dat verzoekster de herzieningsbeslissing kwalificeert als ambtsmisdrijf levert geen grond op voor wraking. Aan haar eigen mening kan geen grond voor vooringenomenheid van mr. De Groot worden ontleend.

4.3.5    Mr. Ficq wordt verweten dat zij, hoewel zij op 28 mei 2017 werd gewraakt in de zaak bij het hof met nummer 170006, waarvan de behandeling plaats vindt op 25 september 2017, deel blijft uitmaken van de combinatie die op 9 oktober 2017 de zaken 170169 en 170170 inhoudelijk gaat behandelen.

    Dit wrakingsverzoek is prematuur ingediend. Eerst als de wraking in de zaak 170006 gegrond wordt bevonden - wat nu nog niet bekend is - kan er wellicht voor mr. Ficq een reden zijn om niet deel te nemen aan de behandeling van de zaken op 9 oktober 2017. In het andere geval staat aan haar deelname niets in de weg.

4.3.6    Gelet op hetgeen hiervoor werd overwogen en beslist dient ook het wrakingsverzoek tegen mr. Ritzema te worden afgewezen.

4.4    Het wrakingsverzoek van 7 september 2017

4.4.1    In dit verzoek keert verzoekster zich tegen het voornemen van de behandeld kamer om verzoekster in de gelegenheid te stellen haar wrakingsverzoek van 21 augustus 2017 op de zitting van 9 oktober 2017 nader toe te lichten. Kort gezegd stelt verzoekster dat de behandelend kamer een tegen de leden van die kamer ingediend wrakingsverzoek niet zelf mag behandelen.

4.4.2    Dit verzoek mist feitelijke grondslag. Het hof heeft het wrakingsverzoek van 21 augustus 2017 - en dat van 7 september 2017 - behandeld op 29 september 2017, in onderstaande combinatie, waartoe niet de gewraakte leden van het hof behoren.

4.4.3    Het verzoek wordt afgewezen.

    4.5    De wrakingskamer stelt vast dat verzoekster volhardt in haar handelwijze om het proces in haar zaken te verstoren en wederom misbruik maakt van het recht op wraking door op volstrekt ontoereikende gronden verzoeken in te dienen en de integriteit van de leden van het hof in twijfel te trekken. Het hof zal daarom - op grond van artikel 56 lid 6 Advocatenwet juncto artikel 515 lid 4 Wetboek van Strafvordering - bepalen dat een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling behoeft te worden genomen.

    BESLISSING

het Hof van Discipline:

stelt het tegen mr. W.H.B. den Hartog Jager, plaatsvervangend voorzitter van het hof, gerichte wrakingsverzoek van 29 september 2017 buiten behandeling;

wijst af de wrakingsverzoeken van 21 augustus 2017 en 7 september 2017 van verzoekster, gericht tegen mrs. T. Zuidema, A.B.A.M. Ficq, J.A. Schaap, G.R.J. de Groot, L. Ritzema, leden van het Hof van Discipline.

bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek in de zaken 170169 en 170170 niet in behandeling behoeft te worden genomen.

Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. A.D.R.M. Boumans, en N.H. van Everdingen, in tegenwoordigheid van mr. F.E. Oorburg-Hundscheid, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2017.

griffier    voorzitter    

De beslissing is verzonden op 6 oktober 2017.