ECLI:NL:TAHVD:2017:188 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 170072

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2017:188
Datum uitspraak: 13-10-2017
Datum publicatie: 23-10-2017
Zaaknummer(s): 170072
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klagers hebben hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de raad waarbij het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad, waarbij de klacht van klagers tegen verweerder kennelijk ongegrond is verklaard, ongegrond is verklaard. Appelverbod artikel 46h lid 7 Advocatenwet. Klagers doen een beroep op doorbreking van dit verbod wegens schending van fundamentele rechtsbeginselen. Dit beroep slaagt niet. Klachten over de inhoudelijke beslissing van de zaak betreffen niet fundamentele rechtsbeginselen. Vermeende partijdigheid van de deken levert evenmin grond voor doorbreking op. Hetzelfde geldt voor de stelling van klagers dat de raad geweigerd heeft het proces-verbaal te verstrekken en dat sprake is van systeemfouten in en binnen de Advocatenwet. Klagers worden niet-ontvankelijk in hun beroep verklaard. 

Beslissing

van 13 oktober 2017

in de zaak 170072

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klagers

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad) van 27 juli 2016, onder nummer 16-553/DH/RO, aan partijen toegezonden op 28 juli 2016, waarbij de plaatsvervangend voorzitter de klacht van klagers tegen verweerder kennelijk ongegrond heeft verklaard, alsmede naar de beslissing van de raad van 13 februari 2017, eveneens onder nummer 16-553/DH/RO, aan partijen toegezonden op 13 februari 2017, waarbij het verzet van klagers tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter ongegrond is verklaard.

De beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2016:183 en de beslissing van de raad als ECLI:NL:TADRSGR:2017:27.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    Bij brief gedateerd 9 maart 2017, ontvangen ter griffie van het hof per e-mail op 10 maart 2017, hebben klagers hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de raad. Bij brief gedateerd 14 maart 2017,  ontvangen ter griffie van het hof per e-mail op 14 maart 2017, hebben klagers een aanvullend beroepschrift ingediend en bij brief van 15 maart 2017, ontvangen ter griffie van het hof per e-mail op 15 maart 2017 en per post op 16 maart 2017, een meer aanvullend beroepschrift.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van verweerder.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 28 augustus 2017, waar klager sub 3 en de heer B namens alle klagers en verweerder zijn verschenen. De heer B heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    BEOORDELING

3.1    Het hof stelt het volgende voorop. Uit artikel 46j, leden 1 en 4, in verbinding met artikel 46h lid 7 Advocatenwet volgt dat tegen de beslissing van de raad, op het verzet van klager waarbij het verzet ongegrond is verklaard, geen rechtsmiddel openstaat. Dit rechtsmiddelenverbod kan slechts worden doorbroken als de raad deze bepalingen ten onrechte heeft toegepast, buiten het toepassingsgebied ervan is getreden, dan wel bij de behandeling van het verzet een zodanig fundamenteel rechtsmiddel heeft veronachtzaamd dat niet meer kan worden gesproken van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak. Klagers hebben evenwel in hoger beroep geen gronden aangevoerd die aanleiding kunnen geven tot doorbreking van het appelverbod. Het hof overweegt als volgt.

3.2    In het beroepschrift van 9 maart 2017 doet de gemachtigde van klagers een beroep op ’schending van de formele rechtsbeginselen’. Dit beroep wordt uitgewerkt met de stelling dat een onjuiste maatstaf is toegepast door de raad, geen acht is geslagen op alle zijns inziens relevante feiten, nagelaten is de klachten tegen verweerder in samenhang met de klachten in een andere klachtzaak (RvD nr. 16-554/DH/RO, HvD nr. 170073) te beoordelen en dat niet alle grieven zijn beoordeeld.

Deze stellingen betreffen niet fundamentele rechtsbeginselen als hiervoor in 3.1 bedoeld, maar de inhoudelijke beslissing van de zaak.

3.3    De klacht in het beroepschrift van 9 maart 2017 en het meer aanvullend beroepschrift van 15 maart 2017 dat de waarnemend deken in deze zaak te dichtbij stond, waardoor partijdigheid kan ontstaan, is evenmin grond voor doorbreking van het appelverbod. 

3.4    In het aanvullend beroepschrift van 14 maart 2017 wordt geklaagd over de weigering van de raad om een proces-verbaal te verstrekken. Klagers stellen dat dit de beslissing waarvan beroep nietig doet zijn. Voor zover hierin besloten ligt dat de raad aldus een fundamenteel rechtsbeginsel heeft veronachtzaamd, gaat die stelling niet op. De gestelde weigering betreft immers niet de procedure die heeft geleid tot de beslissing van de raad. Vertraging bij de verstrekking van een proces-verbaal kan er hooguit toe leiden dat na ontvangst ervan nog nadere beroeps- of doorbrekingsgronden kunnen worden aangevoerd. Klagers hebben van die mogelijkheid echter geen gebruik gemaakt. 

3.5    In het meer aanvullend beroepschrift van 15 maart 2017 stellen klagers  dat, gelet op de systeemfouten in en binnen de Nederlandse Advocatenwet en het gegeven dat artikel 120 Grondwet het hof niet toestaat de wet zelf te toetsen, het stellen van prejudiciële vragen door het hof in de rede ligt. Daargelaten dat de gestelde systeemfouten niet nader worden gepreciseerd en dat niet is voorzien in de mogelijkheid voor dit hof om prejudiciële vragen te stellen, valt ook in dit betoog geen doorbrekingsgrond te ontwaren.

3.6    Nu hetgeen klagers in hun appelschriften hebben aangevoerd geen grond voor doorbreking van appelverbod opleveren dienen zij in hun beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

verklaart klagers niet-ontvankelijk in hun beroep tegen de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 13 februari 2017, onder nummer 16-553/DH/RO.

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. H. van Loo, J. Italianer, T.H. Tanja-van den Broek en R.H. Broekhuijsen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2017.

griffier    voorzitter            

De beslissing is verzonden op 13 oktober 2017.