ECLI:NL:TADRSGR:2017:259 Raad van Discipline 's-Gravenhage 16-414/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2017:259
Datum uitspraak: 18-12-2017
Datum publicatie: 22-12-2017
Zaaknummer(s): 16-414/DH/DH
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Eindbeslissing. Bij tussenbeslissing van 9 januari 2017 heeft de raad de deken opgedragen nader onderzoek te doen. De deken heeft op basis van zijn onderzoek geconcludeerd dat verweerder zich terecht heeft beroepen op zijn verschoningsrecht. De raad neemt deze conclusie over, de klacht is onegrond.

 Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 18 december 2017

in de zaak 16-414/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

gemachtigde: mr. K

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 24 oktober 2015 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief van 28 april 2016 met kenmerk K279 2015 dk/jvo aan de raad, door de raad ontvangen op 29 april 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van 7 november 2016 van de raad in aanwezigheid van klaagster en verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde.

1.4    Bij tussenbeslissing van 9 januari 2017 heeft de raad het onderzoek heropend en – met aanhouding van iedere verdere beslissing - de deken in het arrondissement Rotterdam opgedragen om te onderzoeken:

-    of er contacten tussen verweerder en [de man] zijn geweest en zo ja, wat de aard was van deze contacten, dan wel

-    of de contacten tussen verweerder en [de man] vielen binnen de normale uitoefening van de rechtsbijstand van verweerder aan [mevrouw I], dan wel

-    of (ook) [de man] een cliënt van verweerder is c.q. was

-    zo de situaties als bedoeld onder het tweede en derde gedachtestreepje zich niet voordoen: of verweerder het strafdossier aan [de man] heeft verschaft of heeft doen verschaffen

-    en verdere alle vragen te stellen die naar de mening van de deken relevant zijn in relatie tot de ingediende klacht.

1.5    Bij brief van 9 juni 2017, door de raad ontvangen op 12 juni 2017, heeft de     deken in het arrondissement Rotterdam zijn conclusies uit het door hem     ingestelde onderzoek aan de raad gezonden.

1.6    Bij brief van 13 oktober 2017, door de raad ontvangen op 19 oktober 2017,     heeft klaagster op de conclusies van de deken in het arrondissement     Rotterdam gereageerd.

1.7    De zaak is nader behandeld ter zitting van de raad van 6 november 2017 in     aanwezigheid van klaagster, verweerder vergezeld van zijn gemachtigde en     de deken in het arrondissement Rotterdam. Van deze behandeling is proces-    verbaal opgemaakt.

2    FEITEN

2.1    Voor een weergave van de relevante feiten wordt verwezen naar de     tussenbeslissing van de raad van 9 januari 2017, welke in zoverre als hier     herhaald en ingelast moet worden beschouwd.

2.2    In zijn brief aan de raad van 9 juni 2017 heeft de deken in het arrondissement Rotterdam – voor zover van belang – het volgende bericht:

”Op basis van het door mij ingeziene dossier kan ik u berichten dat de contacten tussen [verweerder] en [de man] binnen de normale uitoefening van de rechtsbijstand van [verweerder] aan [mevrouw I] vielen. Het staat mij door mijn oordeel niet vrij nader inhoudelijk op deze contacten in te gaan, maar ik wil u wel aangeven dat mij op basis van het dossier niet is gebleken dat [verweerder] de gerechtvaardigde andere belangen niet in acht heeft genomen.

Zoals hierboven al aangegeven, heeft [verweerder] mij antwoord gegeven op alle door uw Raad gestelde vragen, alsmede mijn aanvullende vragen. Voor zover ik kan nagaan heeft hij naar waarheid geantwoord. Het tegendeel kan ik niet aantonen.

Conclusie

Op basis van het vorenstaande kom ik tot het oordeel dat [verweerder] zich in deze kwestie met recht kan beroepen op zijn verschoningsrecht als advocaat van [mevrouw I]. Dat geldt wat mij betreft ten aanzien van alle informatie die [verweerder] mij, mede op grond van de door u gestelde vragen, heeft verstrekt. De vraag of [verweerder] (ook) de advocaat van [de man] is geweest, valt op grond van het door mij verrichte onderzoek daar ook onder. In het verlengde hiervan ben ik van oordeel dat ik op mijn beurt in een openbare zitting de door uw Raad geformuleerde vragen niet inhoudelijk kan beantwoorden. “

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk     verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat     hij:

a)    een kopie van het strafdossier dat betrekking heeft op de zaak van zijn cliënte, bij welke zaak klaagster eveneens als partij is betrokken, ter beschikking heeft gesteld aan een derde, zijnde [de man];

b)    klaagster op 10 augustus 2015 zowel per brief als per e-mail rechtstreeks heeft aangeschreven, terwijl hij wist dat klaagster werd bijgestaan door een advocaat.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad     hierna waar nodig zal ingaan.

5    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1    Ten aanzien van de beoordeling van dit klachtonderdeel verwijst de raad naar het in de tussenbeslissing van 9 januari 2017 overwogene. Deze overwegingen dienen als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.

5.2    De raad heeft de deken in het arrondissement in deze tussenbeslissing opdracht gegeven een onderzoek te verrichten. Aan deze opdracht is uitvoering gegeven en de raad heeft geen reden om aan de deugdelijkheid van het uitgevoerde onderzoek te twijfelen. De raad neemt de conclusies van de deken in het arrondissement Rotterdam dan ook over en maakt deze tot de zijne.

5.3    Gelet op deze conclusies neemt de raad tot uitgangspunt dat verweerder zich terecht op zijn verschoningsrecht beroept. Dat heeft tot gevolg dat niet kan worden vastgesteld c.q. niet is komen vast te staan dat verweerder een kopie van het strafdossier ter beschikking heeft gesteld aan [de man]. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.4    De raad kan op basis van de zich in het dossier bevindende stukken niet vaststellen dat verweerder  op 10 augustus 2015  op de hoogte was dat klaagster werd bijgestaan door een advocaat. Verweerder betwist dat uitdrukkelijk en bewijsstukken ter zake ontbreken. Ook dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond. 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht ongegrond.

.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. L.P.M. Eenens, H.E. Meerman, P.C.M. van Schijndel en M. Laning, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2017.

Griffier    Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 18 december 2017 verzonden.