ECLI:NL:TADRARL:2017:86 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 16-1024

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2017:86
Datum uitspraak: 08-05-2017
Datum publicatie: 06-06-2017
Zaaknummer(s): 16-1024
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen:
  • Waarschuwing
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Advocaat treedt op voor eigen zoon in rechtszaak tegen diens ex-partner in verband met hun geschil over de afwikkeling van hun jarenlange relatie. Volgens de raad heeft verweerder daarmee in strijd gehandeld met de kernwaarden van onafhankelijkheid en integriteit ex art.10a Advocatenwet. Verweerder had zichzelf maar ook zijn zoon en klaagster niet in de positie moeten brengen als hij heeft gedaan door als advocaat voor zijn zoon op te treden en ook te blijven optreden. Klaagster, als voormalig ‘schoondochter’ van verweerder maar ook derden, waaronder de rechter, zien verweerder immers niet louter in diens rol van advocaat maar tevens als vader van de zoon. Bestaande mogelijkheid om je als advocaat te onttrekken is in familieverband, want te dichtbij, niet realistisch. Klacht in zoverre gegrond. Waarschuwing.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 8 mei 2017

in de zaak 16-1024

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 23 mei 2016 heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 1 november 2016 met kenmerk 16-0134/AF/sd, door de raad ontvangen op 2 november 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 13 maart 2017 in aanwezigheid van verweerder. Klaagster is met kennisgeving vooraf niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    Na beëindiging van de affectieve relatie van ruim zes jaar tussen klaagster en de zoon van verweerder is tussen hen een geschil ontstaan over de afwikkeling van hun relatie. De zoon van verweerder heeft de woning daarop verlaten, onder achterlating van een deel van zijn eigendommen.

2.2    Per e-mail van 21 november 2015 heeft klaagster aan de zoon van verweerder bericht:

“Zodra jij tenminste € 2.500,- van de totale schuld hebt overgemaakt (dat was de afspraak en geen andere) mag [naam] en/of [naam] contact opnemen met mij en de spullen komen ophalen. Niemand anders, zeker niet jij of je ouders.

Je weet mijn rek.nr.

Na meer dan een jaar heb je nog geen cent overgemaakt. Als ik voor het einde van januari 2016 het bovenstaande bedrag niet ontvangen heb zet ik de spullen aan de straat om met het vuil mee te gaan.

Neem geen contact meer op. Hetzelfde geldt voor je ouders. Ik wil niets meer met je te maken hebben.”

2.3    Verweerder heeft op [….] 2016 namens zijn zoon bij de rechtbank [naam], locatie [plaats], een verzoekschrift tot het leggen van conservatoir beslag tot afgifte op roerende zaken ex art. 730 Rv. onder klaagster ingediend. In het verzoekschrift heeft verweerder, voor zover relevant, gesteld:

“VREES VOOR VERDUISTERING

(..)

15. Onverplicht, en ten overvloede, wenst requirant hier wel het navolgende over te zeggen: [klaagster] heeft in meerdere berichten aangegeven dat zij de zaken die onbetwist aan [de zoon van verweerder] in eigendom toebehoren, op straat zal zetten (zie bijlage 2), en in een eerder geval is dit ook daadwerkelijk gebeurd. In het kader van deze dreigementen wordt ook niet uitgesloten dat [klaagster] een of meerdere zaken, of delen daarvan, zal verduisteren, doen verdwijnen, beschadigen of zal verplaatsen, met alle gevolgen van dien.” (afkortingen-raad)

2.4    De voorzieningenrechter heeft het door verweerder verzochte verlof op [….] 2016 verleend en vervolgens bij beschikking van [….] 2016 het aangehouden verzoek tot het aanstellen van een gerechtelijk bewaarder terstond toegewezen, zonder klaagster voorafgaand daarover te horen.

2.5    Op [….] 2016 heeft verweerder namens zijn zoon klaagster gedagvaard in een bodemprocedure bij de kantonrechter om voor recht te verklaren dat de daarin genoemde zaken aan de zoon van verweerder toebehoren, bevel te geven de in beslag genomen zaken aan de zoon van verweerder vrij te geven met veroordeling van klaagster in de proceskosten. Klaagster heeft in persoon geprocedeerd. Een comparitie van partijen heeft niet plaatsgevonden.

2.6    Op 22 februari 2016 heeft een kantoorgenoot van verweerder aan klaagster een schikkingsvoorstel gedaan. Dat heeft niet tot een oplossing geleid.

2.7    Begin december [….] heeft de kantonrechter uitspraak gedaan, waarna zaken aan de zoon van verweerder zijn afgegeven door klaagster en een bedrag is betaald. Geen van partijen is in hoger beroep gegaan.

2.8    Verweerder heeft zijn zoon bijgestaan op basis van gefinancierde rechtsbijstand.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    in de procedure van zijn zoon tegen klaagster op te treden, terwijl klaagster en verweerder elkaar persoonlijk hebben gekend en verweerder wist welke afspraken na de beëindiging van de relatie over de verdeling van de goederen waren gemaakt;

b)    bewust onwaarheden in de beslagstukken aan de rechtbank te schrijven door misbruik te maken van privé kennis, ingegeven door al langer bestaande wrok jegens klaagster;

c)    zelf of via een kantoorgenoot informatie in te winnen bij familie van klaagster zonder aan te geven in welke hoedanigheid contact met hen werd opgenomen.

3.2    Ter onderbouwing van klachtonderdeel a) stelt klaagster dat verweerder als advocaat én als vader niet de gewenste vrijheid en onafhankelijkheid heeft in de zin van Gedragsregel 2 om zijn cliënt én zoon deugdelijk te kunnen adviseren en representeren in een procedure tegen zijn voormalige ‘schoondochter’, te weten klaagster. Volgens klaagster was en is haar ex-vriend financieel afhankelijk van zijn vader, wat al aan de vereiste onafhankelijkheid van verweerder in de weg staat .Tijdens de bijna zeven jaar durende relatie is bovendien het nodige voorgevallen tussen klaagster en verweerder, waarbij duidelijk was dat verweerder de nodige wrok jegens haar had. Daarom, of om andere oneigenlijke redenen, heeft hij zijn zoon geadviseerd om 1,5 jaar na zijn vertrek uit de woning van klaagster beslag te leggen, terwijl verweerder bekend was met de gemaakte afspraken over de goederen van de zoon. Volgens klaagster stond het verweerder onder deze omstandigheden niet vrij om als advocaat voor zijn zoon op te treden en had hij dat over moeten laten aan een andere wél onafhankelijke advocaat van een ander kantoor. Door zich niet te onttrekken aan de zaak, heeft verweerder ernstig tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld jegens klaagster en heeft hij het vertrouwen in de advocatuur ernstig geschaad.

3.3    Klaagster verwijt verweerder in klachtonderdeel b) dat hij in zijn beslagstukken aan de rechtbank bewust leugens heeft genoemd over klaagster. Als gevolg daarvan is klaagster niet vooraf door de rechter gehoord en heeft verweerder het onrechtmatige beslag kunnen leggen, met alle financiële en emotionele gevolgen van dien. Klaagster verwijt verweerder daarbij in het bijzonder dat hij haar ervan heeft beschuldigd een geschiedenis met verduisteren van spullen te hebben, terwijl dat volstrekt onjuist was. Juist de zoon van verweerder heeft 1,5 jaar lang geweigerd om de tussen hen gemaakte afspraken over het ophalen van zijn spullen na te komen. Volgens klaagster is de handelwijze van verweerder in deze dan ook tuchtrechtelijk verwijtbaar.

3.4    In klachtonderdeel c) stelt klaagster dat verweerder en kantoorgenoten van hem haar familieleden telefonisch hebben benaderd zonder daarbij duidelijk te maken wie zij waren en wie zij vertegenwoordigden. Enkel met het doel om via een omweg informatie over klaagster in te winnen die tegen haar gebruikt kon worden in de procedure. Volgens klaagster een onacceptabele gang van zaken van verweerder.

4    VERWEER

Ad klachtonderdeel a)

4.1    Verweerder betwist dat hem in deze een tuchtrechtelijk verwijt treft. Geen specifieke (gedrags)regel verbiedt hem om als advocaat op te treden voor zijn zoon. Met voldoende afstand en professionele deskundigheid heeft hij als advocaat de belangen van zijn zoon goed behartigd. Voor zover klaagster als wederpartij al een beroep kan doen op Gedragsregel 2 lid 1, is van strijdigheid daarmee geen sprake. Verweerder is niet mede partij in het geschil tussen klaagster en zijn zoon geworden, althans dat kan hem niet worden verweten. Verweerder heeft zich nimmer bemoeid met de relatie tussen klaagster en zijn zoon, heeft in die tijd in beperkte mate contact met haar gehad en bestrijdt dat hij als ‘schoonvader’ van klaagster vertrouwelijke informatie over of van klaagster heeft verkregen waarvan hij in de procedure misbruik heeft gemaakt; alle relevante informatie is door zijn zoon aan hem verstrekt. Vanaf het indienen van het verzoekschrift is hij opgetreden voor zijn zoon als cliënt en heeft hij zich op geen enkel moment (persoonlijk) negatief uitgelaten jegens of over klaagster. Van een persoonlijke vete of wrok jegens klaagster is geen sprake. Hij staat zijn zoon bij op basis van gefinancierde rechtsbijstand en betwist dat zijn zoon op enigerlei wijze financieel afhankelijk van hem is. De correspondentie over het schikkingsvoorstel wordt door klaagster in haar voordeel uit zijn verband getrokken. Tuchtrechtelijk is geen sprake van enig  verwijtbaar handelen, aldus verweerder.

Ad klachtonderdeel b)

4.2    Verweerder stelt dat hij het verzoekschrift tot beslaglegging op basis van door zijn zoon verstrekte informatie zorgvuldig heeft opgesteld en betwist dat hij daarin bewust onwaarheden heeft genoemd ten nadele van klaagster of suggestieve uitlatingen heeft gedaan over klaagster. Nadat klaagster per e-mail van  [....] 2015 had gedreigd om de eigendommen van zijn zoon op straat te zetten, diende hij in het belang van zijn cliënt, een procedure te starten. Dat de rechter het op basis van de in het verzoekschrift verstrekte informatie niet noodzakelijk heeft gevonden om klaagster vooraf te horen, kan verweerder niet tuchtrechtelijk worden aangerekend.

Ad klachtonderdeel c)

4.3    Volgens verweerder is ruim voorafgaand aan de beslaglegging door zijn kantoorgenoot contact gezocht met de ouders van klaagster. Zijn kantoorgenoot heeft duidelijk kenbaar gemaakt wie hij was en waarom hij belde. De ouders van klaagster hebben in dat gesprek te verstaan gegeven niet meer bereid te zijn om de bemiddelende rol op zich te nemen tussen klaagster en de zoon van verweerder. Dat was het enige en toelaatbare contact met familie van klaagster, zodat van tuchtrechtelijk laakbaar handelen van verweerder geen sprake is geweest, aldus verweerder.

5    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1    De raad stelt voorop dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klaagster. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt,  goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.

5.2    Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat klaagster in haar hoedanigheid als wederpartij van de cliënt/zoon van verweerder zich niet kan beroepen op het bepaalde in het eerste lid van gedragsregel 2 waarin is bepaald dat een advocaat dient te vermijden dat zijn vrijheid en onafhankelijkheid in de uitoefening van het beroep als advocaat in gevaar zouden kunnen komen. De raad volgt verweerder hier niet in en overweegt daartoe als volgt.

5.3    Een advocaat die zich gedraagt zoals een behoorlijk advocaat betaamt, dient zich te houden aan de kernwaarden voor de advocatuur, die sinds 1 januari 2015 zijn vastgelegd in art. 10a Advocatenwet. In deze klachtzaak zijn volgens klaagster met name de kernwaarden onafhankelijkheid en integriteit in het geding. Die brengen onder meer mee dat een advocaat onafhankelijk, ook van zijn cliënt, en alleen in diens belang zonder dat hij een persoonlijk belang heeft, dient op te treden. De kernwaarde integriteit houdt onder andere in dat de advocaat zich gedraagt in overeenstemming met de professionele normen voor de advocatuur, zoals die zijn samengevat in art. 46 Advocatenwet. Het gaat er dus niet alleen om, zoals verweerder aanvoert, of een (rechts)regel iets ge- of verbiedt, maar of de advocaat handelt volgens die professionele normen. Dat betekent dat de raad de volgens klaagster tuchtrechtelijk verwijtbare handelwijze van verweerder daaraan kan toetsen. Daarbij is tevens van belang dat het daarbij niet louter gaat om datgene wat de eigen cliënt, in dit geval de zoon van verweerder, van zijn advocaat mag verwachten, maar ook wat derden, in dit geval klaagster als wederpartij maar bijvoorbeeld ook de rechtbank die tot oordelen in dit geschil wordt geroepen, mochten verwachten van verweerder in zijn rol van advocaat.

5.4    De raad stelt voorop dat het optreden door een advocaat voor een naast familielid altijd het risico inhoudt dat de advocaat niet voldoende afstand tot de cliënt en tot de zaak heeft.

5.5    Ter zitting heeft verweerder in dit kader verklaard dat hij vooraf wel heeft overwogen om de belangen van zijn zoon door een kantoorgenoot te laten behartigen, maar dat hij dat om meerdere redenen niet heeft gedaan. Ten eerste niet vanwege de toevoeging van zijn zoon, waardoor zijn kantoorgenoot financieel zou worden benadeeld. Ten tweede niet omdat hij het toen ook niet nodig vond, omdat hij volledig onafhankelijk van zijn zoon diens belangen kon behartigen en van enige (financiële) belangenverstrengeling geen sprake was. Indien het nodig zou zijn in het verdere verloop van de procedure, kon verweerder zich bovendien altijd nog als advocaat terugtrekken, net als bij iedere cliënt en dus ook bij zijn zoon, zo heeft hij voorts ter zitting verklaard. Dat zou verweerder hebben gedaan als de persoonlijke relatie met zijn cliënt in strijd zou komen met de optimale belangenbehartiging van zijn zoon. Volgens verweerder is het echter niet nodig gebleken om zich op enig moment aan de zaak van zijn zoon, wat bovendien een relatief zakelijk geschil met klaagster betrof, te onttrekken. Voor een eventuele zitting had verweerder al achtervang geregeld van een kantoorgenoot, maar dat is niet nodig gebleken omdat geen zitting is gelast in de verder schriftelijk gevoerde procedure. Volgens verweerder heeft hij aldus voldoende afstand en onafhankelijkheid gehad tot zijn zoon.

5.6    De raad volgt verweerder niet in zijn verweer. Naar het oordeel van de raad had verweerder onder de hierna te schetsen omstandigheden van het geval niet de belangen van zijn zoon moeten behartigen.

5.7    Uit het dossier en het verhandelde ter zitting is de raad gebleken dat de zoon van verweerder een problematische relatie met klaagster heeft gehad waarin van alles is gebeurd. Zoals verweerder ook ter zitting heeft bevestigd, is er door zijn optreden als advocaat voor zijn zoon zeer persoonlijke informatie op tafel gekomen over zijn zoon waarvan hij als vader tot dat moment niets heeft geweten. Verweerder had zich vooraf moeten realiseren dat dit de relatie met zijn zoon voor de toekomst op scherp had kunnen zetten en dat hij daarmee tevens de indruk bij klaagster kon wekken dat hij niet als een volledig onafhankelijk advocaat ten opzichte van haar ex-vriend zou optreden. Klaagster maakte immers al meerdere jaren deel uit van de familie van de zoon van verweerder. De raad is dan ook van oordeel dat verweerder zichzelf maar ook zijn zoon en klaagster niet in de positie had moeten brengen als hij heeft gedaan door als advocaat voor zijn zoon op te treden. Klaagster, als voormalig ‘schoondochter’ van verweerder maar ook de eerder genoemde derden, zien verweerder niet louter in diens rol van advocaat maar tevens als vader van de zoon. Ook als verweerder meent dat hijzelf deze rollen ook in dit geval kon scheiden, had hij daarmee rekening moeten houden, zeker in een situatie dat het ‘te dichtbij’ zou komen. Dat verweerder zich dat ook heeft gerealiseerd vindt bevestiging in  het vooraf regelen van achtervang voor een eventuele zitting waar verweerder in het belang van zijn zoon niet aanwezig wilde zijn als advocaat en tevens als vader, die als zodanig in de stukken van klaagster werd genoemd. Het voorgaande had verweerder ertoe moeten bewegen om niet voor zijn zoon als advocaat op te treden. Dat hij dat toch heeft gedaan en ook is blijven doen, wordt hem dan ook tuchtrechtelijk aangerekend.

5.8    Dat verweerder nog aanvoert dat hij de opdracht altijd tussentijds had kunnen neerleggen indien de persoonlijke relatie met zijn zoon in strijd was gekomen met de optimale belangenbehartiging van zijn zoon, maakt dit oordeel niet anders. Immers, zo’n beslissing om je als advocaat aan een zaak te onttrekken, zou in het geval van verweerder altijd worden gekleurd door de omstandigheid dat hij de belangen van zijn eigen zoon met een bestendige familieband behartigde; niet van ‘zomaar’ een tijdelijke cliënt. Daarmee zou de onafhankelijkheid en de integriteit van verweerder in het geding zijn gekomen.

5.9    Bij de feiten die in deze zaak zijn komen vast te staan, is voor de raad voldoende aannemelijk geworden dat verweerder door als advocaat op te treden voor zijn zoon in diens geschil met zijn ex-vriendin - klaagster - de hier toepasselijke - relatief ruime - grens heeft overschreden en om die reden tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. Daarmee oordeelt de raad dit klachtonderdeel gegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.10    Dat verweerder vanuit wrok bewust onwaarheden heeft geschreven in de processtukken en daarbij misbruik heeft gemaakt van privé kennis van klaagster, is tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, feitelijk niet komen vast te staan.

5.11    Omdat door klaagster geen nadere feiten of omstandigheden zijn gesteld en evenmin anderzins gebleken zijn, die het verwijt van klaagster aannemelijk maken, zal de raad dit klachtonderdeel ongegrond verklaren.

Ad klachtonderdeel c)

5.12    Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat hij een kantoorgenoot in een fase ver voor de beslaglegging heeft laten bellen met de ouders van klaagster om te bezien of zij bereid waren om nog steeds te bemiddelen tussen klaagster en de zoon van verweerder. Nu klaagster dit niet heeft weersproken en ook anderszins geen feiten of omstandigheden heeft gesteld ter onderbouwing van haar verwijt dat verweerder of kantoorgenoten door telefonische contacten met familieleden relevante informatie over haar hebben vergaard om daar misbruik van te maken, is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen aan de zijde van verweerder geen sprake. Daarmee oordeelt de raad dit klachtonderdeel eveneens ongegrond.

6    MAATREGEL

De raad acht de na te noemen maatregel jegens verweerder passend en geboden.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerder het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

7.2    De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000,- en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

7.3    Alle kosten moeten binnen vier weken na heden worden betaald.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdeel a) gegrond;

-    verklaart klachtonderdelen b) en c) ongegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. H. Dulack en B.E.J.M. Tomlow, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 8 mei 2017.

Griffier    Voorzitter