ECLI:NL:TADRARL:2017:222 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-270

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2017:222
Datum uitspraak: 18-12-2017
Datum publicatie: 05-04-2018
Zaaknummer(s): 17-270
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Dreigementen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klager is verwikkeld in een echtscheidingsprocedure. Verweerster staat zijn echtgenote bij. Klager verwijt verweerster opruiende taal te gebruiken, mee te werken aan het geven van een verkeerde voorstelling van zaken aan de rechter en de rechter onjuiste informatie te verstrekken. Ook intimideert en dreigt verweerster. Bovendien zet verweerster zich onvoldoende in om het (echtscheidings-)geschil in der minne op te lossen. De raad is van oordeel dat verweerster geacht wordt terughoudend op te treden teneinde onnodige escalatie van de in dit soort zaken vaak aanwezige emoties te vermijden. Verweerster heeft er blijk van gegeven zich onvoldoende bewust te zijn van haar eigen verantwoordelijkheid op dit punt. Door de wijze waarop zij bij de aanzegging van een Kort Geding gewag heeft gemaakt van de mogelijke aanwezigheid van de pers en van het feit dat haar cliënte “geen blad voor de mond” zou nemen, heeft zij impliciet gedreigd om zaken die in de relatie tussen klager en zijn vrouw speelde openbaar te maken wetende dat dit schade zou kunnen toebrengen aan klager. Dit onderdeel van klacht is daarom gegrond. Omdat er nog niet eerder disciplinaire maatregelen tegen verweerster zijn genomen volstaat de raad met een waarschuwing.

Beslissing van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 18 december 2017

in de zaak 17-270

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 6 oktober 2016 heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 7 april 2017 met kenmerk 2016 KNN144, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 3 november 2017 in aanwezigheid van klager en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    een brief van verweerster d.d. 16 oktober 2017 met bijlagen.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    Klager is verwikkeld in een echtscheidingsprocedure met [de vrouw] die daarin wordt bijgestaan door verweerster. Klager wordt bijgestaan door [advocaat].

2.2    In de procedure is op 13 juni 2016 een verzoekschrift tot het treffen van voorlopige voorzieningen ingediend. Er heeft een mondelinge behandeling plaats gevonden waarbij verweerster gepleit heeft aan de hand van een pleitnota. Op 19 juli 2016 heeft de rechtbank Noord-Nederland een beschikking op het verzoekschrift gegeven.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerster opruiende taal gebruikt, meewerkt aan het geven van een verkeerde voorstelling van zaken, onjuiste informatie verstrekt, intimideert en dreigt;

b)    verweerster zich onnodig grievend uitlaat;

c)    verweerster zich onvoldoende inzet om het (echtscheidings-)geschil in der minne op te lossen.

3.2    Ter onderbouwing van de klacht sub a stelt klager dat verweerster onjuiste informatie heeft verschaft door in haar pleitnota te vermelden : “de man had echter een convenant opgesteld waarin staat dat de vrouw van partneralimentatie afziet.”  Klager heeft echter alle kosten van de vrouw voor zijn rekening genomen. Dat is op verzoek van de vrouw door hem schriftelijk vastgelegd. Door deze onjuiste informatie heeft verweerster zich schuldig gemaakt aan stemmingmakerij. Dat deed verweerster ook door te vermelden dat klager een “heimelijke relatie [heeft] met een getrouwde vrouwelijke notaris.” Dit is geen relevante informatie. Ook de opmerkingen in de pleitnota dat klager “in luxe leeft” en dat zijn vriendin een luxe levenswijze heeft, geven blijk van stemmingmakerij. Voorts heeft verweerster willens en wetens onjuiste informatie verstrekt over het vermogen van klager door uit te gaan van de aangifte inkomstenbelasting van klager zonder rekening te houden met het fiscaal partnerschap waardoor de vermogens van klager en zijn vrouw bij elkaar waren opgeteld. In een e-mailbericht van 31 augustus 2016 van verweerster aan klagers advocaat, waarin zij een Kort Geding aanzegt over de vakantiewoning van partijen, schrijft verweerster: “wat de vrouw betreft mogen de bijzonderheden over deze zaak in de openbaarheid komen indien de pers bij het Kort Geding aanwezig is.” Klager voelt zich door de intimiderende opmerkingen over de aanwezigheid van de pers in hoge mate bedreigd/gechanteerd. Normaal is er bij dit soort Kort Gedingen geen pers aanwezig. Verweerster dreigt impliciet met het informeren van de pers. Openbaarheid over de relatie van klager zou voor zijn vriendin en haar kantoor schadelijk kunnen zijn.

3.3    Ter toelichting op de klacht sub b) verwijst klager naar de e-mail van 31 augustus 2016 waarin verweerster klager een “kruidenier” noemt en zij over diens “kapitale pand” spreekt. Daar is geen sprake van. Het betreft een bovenwoning die door klager voor ruim € 360.000 is gekocht.

3.4    Voor een toelichting op onderdeel c) van de klacht verwijst klager naar hetgeen onder a) en b) is aangevoerd. Hij wijst ook op het (advocaat-)kosten verhogende aspect van het handelen van verweerster.

4    VERWEER

Het verweer komt voor zover relevant voor de beoordeling van de klacht hierna bij de bespreking van de klachtonderdelen aan de orde.

5    BEOORDELING

Uitgangspunt bij de beoordeling door de raad van de klachten van klager is dat  partijdigheid één van de kernwaarden is waaraan een advocaat dient te voldoen; de advocaat is partijdig bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt. Een advocaat geniet daarom een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Maar deze vrijheid is niet absoluut en wordt onder meer beperkt door de regel dat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De raad zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.

Ad klachtonderdeel a) en b)

5.1    In het licht van het voorgaande lenen de klachtonderdelen onder a) en b) zich voor gezamenlijke behandeling en zullen worden beoordeeld aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaf.

5.2    Verweerster heeft naar de mening van klager onjuiste informatie verstrekt onder meer in de door haar opgestelde pleitnota.  Dat betreft dan bijvoorbeeld de stellingen van verweerster over de afstand die hij de vrouw zou hebben laten doen van partneralimentatie en de wijze waarop verweerster het vermogen van klager heeft berekend.

5.3    De raad overweegt dat de advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen moet waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden en dat van de advocaat een bepaalde mate van terughoudendheid mag worden verwacht.

5.4    Dat neemt echter niet weg dat het verweerster in het kader van de behartiging van de belangen van de vrouw vrij stond om namens de vrouw standpunten in te nemen die anders waren dan de  standpunten van klager. Verweerster mocht daarbij afgaan op de juistheid van de door haar cliënte aan haar verstrekte informatie. Niet is gebleken dat verweerster aanleiding had om aan de juistheid van de door haar cliënte verstrekte informatie te twijfelen. Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat tussen klager en de vrouw discussie bestond over bijvoorbeeld de alimentatie. Het door verweerster verwoorde standpunt betreft de inhoud van het civielrechtelijke geschil dat klager en de vrouw verdeeld hield. Het is niet aan de tuchtrechter daarover te oordelen, tenzij verweerster een evident onpleitbaar onjuist standpunt zou innemen en zij klagers belangen daarmee nodeloos en op ontoelaatbare wijze zou schaden. Daarvan is hier geen sprake. Dat verweerster de rechter welbewust onjuiste feiten heeft voorgehouden is niet gebleken en als de door verweerster geponeerde stellingen al onjuist waren, lag het op de weg van klager en diens advocaat om deze stellingen in de gerechtelijke procedure te weerspreken en te weerleggen. Het is vervolgens aan de rechter om aan de hand van de over en weer geponeerde stellingen en het overgelegde bewijsmateriaal een beslissing te nemen.

5.5    Verweerster heeft derhalve bij het innemen van bedoelde stellingen de grenzen van de haar toekomende vrijheid om de belangen van haar cliënte in die procedure te behartigen niet overschreden.

5.6    Klager verwijt verweerster voorts dat zij opruiende taal gebruikt en zich schuldig maakt aan stemmingmakerij. Hij doelt daarbij onder andere op de vermelding van zijn relatie en van zijn levensstijl en die van zijn vriendin.

5.7    Klager kan worden toegegeven dat dergelijke opmerkingen niet dermate relevant zijn dat zij nodig zijn voor een juiste beoordeling van de zaak, maar anderzijds kunnen die opmerkingen nodig geacht worden om een situatie in een breder kader te plaatsen. Ook met het maken van dit soort opmerkingen is verweerster naar het oordeel van de raad (nog net) binnen de grenzen van de aan haar toekomende vrijheid gebleven.

5.8    Dat is niet  het geval met de gang van zaken rond de gezamenlijke vakantiewoning. Naar het oordeel van de raad heeft verweerster daarbij wel tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Door de wijze waarop zij bij de aanzegging van een Kort Geding gewag heeft gemaakt van de mogelijke aanwezigheid van de pers en van het feit dat haar cliënte “geen blad voor de mond” zou nemen, heeft zij impliciet gedreigd om zaken die in de relatie tussen klager en zijn vrouw speelde openbaar te maken wetende dat dit schade zou kunnen toebrengen aan klager en zijn vriendin. Het verweer van verweerster dat zij meende de wederpartij te moeten waarschuwen (pleitaantekeningen d.d. 3 november 2017, pagina 2 halverwege) baat haar niet. Het e-mailbericht van 31 augustus 2016 waarin zij aangeeft de openbaarheid niet te schuwen is gericht aan de advocaat van klager. Een waarschuwing aan diens adres is overbodig en dient gezien te worden als een dreigement. Verweerster kan zich hierbij niet verschuilen achter de openbaarheid van de rol van de rechtbank en evenmin achter de wensen van haar cliënte omdat zij geacht wordt terughoudend op te treden teneinde onnodige escalatie van de in dit soort zaken vaak aanwezige emoties te vermijden. Verweerster heeft er blijk van gegeven zich onvoldoende bewust te zijn van haar eigen verantwoordelijkheid op dit punt. Dit deel van de klacht is gegrond.

5.9    De door verweerster gehanteerde term “kruidenier”  is ongetwijfeld door klager als grievend ervaren. De raad is van oordeel dat deze term ook grievend bedoeld is. Verweerster kan zich op dit punt niet achter haar cliënte verschuilen zoals uit haar verweer blijkt. Uit de tekst van de e-mail van 31 augustus 2016 waarin deze term gebruikt wordt blijkt ook niet dat het een uitdrukking van haar cliënte is.

5.10    Naar objectieve maatstaven is echter van onnodig grievende uitlatingen naar het oordeel van de raad geen sprake. Dit onderdeel van de klacht is daarom ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.11    Een advocaat dient er naar te streven een regeling in der minne te treffen om een procedure te voorkomen. Uit de stukken in het dossier maakt de raad op dat sprake is van een ernstige conflictueuze situatie tussen partijen. In hoeverre verweerster in deze situatie de ruimte voor een regeling in der minne al dan niet heeft kunnen benutten blijkt onvoldoende. Wel heeft er heeft een viergesprek plaatsgevonden dat echter niet tot een oplossing heeft geleid. Het door de raad in het voorafgaande als terecht beoordeelde verwijt aan verweerster is onvoldoende om de klacht van klager op dit punt gegrond te verklaren.

Tot slot

5.12    Al hetgeen hiervoor is overwogen leidt voor de raad tot de conclusie dat de klacht, zoals genoemd onder randnummer 3.1 hiervoor, deels gegrond is en voor het overige ongegrond.

6    MAATREGEL

6.1    Naar het oordeel heeft verweerster door haar opstelling en werkwijze een serieuze inbreuk gemaakt op de regels die een behoorlijk advocaat – met name in familiezaken - behoort in acht te nemen. Omdat er nog niet eerder disciplinaire maatregelen tegen verweerster zijn genomen volstaat de raad  met een waarschuwing.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerster het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

7.2    De raad ziet aanleiding om verweerster overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000,00 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht onder a) en b) deels gegrond;

-    verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

-    legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klager;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus gewezen door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, voorzitter, mrs. F. Klemann, M.A. Pasma, H,Q,N. Renon, P.S. van Zandbergen, leden, bijgestaan door mr. J.M.G. Kuin-van den Akker als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 18 december 2017.

Griffier    Voorzitter

Verzonden d.d. 18 december 2017.