ECLI:NL:TADRARL:2017:184 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 16-1175

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2017:184
Datum uitspraak: 09-10-2017
Datum publicatie: 13-12-2017
Zaaknummer(s): 16-1175
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Niet voldoen
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De raad oordeelt klager - juridisch medewerker, destijds werkzaam op het kantoor van verweerder - ten aanzien van verschillende klachtonderdelen niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van een eigen rechtstreeks belang daarbij, dan wel omdat die klachten het algemeen belang betreffen. Getuigenverhoor over vermeende chantage en bedreiging van klager.. De raad is gebleken dat de uitlatingen van verweerder jegens klager tijdens de kantoorvergadering op 5 september 2016 zijn gedaan in de beslotenheid van kantoor wat in elk geval heeft geresulteerd in emoties aan de zijde van klager, omdat zijn baan in gevaar dreigde te komen. Op grond van de getuigenverklaring, de processtukken en het verhandelde ter zitting en mede gelet op het gemotiveerde verweer van verweerder kan de raad echter niet vaststellen dat klager door verweerder daadwerkelijk is gechanteerd zoals door hem wordt gesteld. Gevoel van bedreiging alleen onvoldoende om bedreiging van klager vast te stellen. Niet uit getuigenverhoor gebleken. Overige klachtonderdelen ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 9 oktober 2017

in de zaak 16-1175

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij e-mail van 11 september 2016, aangevuld bij e-mails van 13 en 24 september 2016, heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 16 december 2016 met kenmerk 2016 KNN117, door de raad ontvangen op 19 december 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De raad heeft daarna kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier en tevens van:

-    de brief van de gemachtigde van verweerder van 18 mei 2017, ontvangen op 19 mei 2017, met bijlagen (een zestal brieven);

-    de brief van klager van 23 mei 2017, ontvangen op 24 mei 2017, met bijlagen (1 tot en met 7);

-    de brief van de gemachtigde van verweerder van 1 juni 2017, ontvangen op 2 juni 2017, met bijlage (een Verklaring Omtrent het Gedrag);

-    de e-mail van 2 juni 2017 namens de deken, met bijlagen (een aangepaste inventarislijst en ontbrekende bijlagen j. en k.).

1.4    De klacht is, gelijktijdig met het door de deken ingediende dekenbezwaar tegen verweerder (bekend onder zaaknummer 17-029), behandeld ter zitting van de raad van 9 juni 2017 in aanwezigheid van klager, de deken, in aanwezigheid van mr. [naam] van het ordebureau, en verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde. Van deze behandeling is proces-verbaal opgemaakt. De pleitnota’s van de deken en verweerder zijn daaraan aangehecht.

1.5    Bij brief van 14 juni 2017 is namens de raad aan partijen bericht dat de raad heeft beslist dat de heer mr. [naam] (hierna: [B]) op verzoek van klager, daarin gesteund door de deken, als getuige zal worden opgeroepen. In afwachting daarvan is de verdere behandeling van beide zaken aangehouden.

1.6    Bij brief van 19 juni 2017 is [B] namens de raad opgeroepen om te worden gehoord op een nader te bepalen datum en tijdstip in het gerechtsgebouw te Zwolle, met vermelding van de klachtonderdelen waarover hij zal worden gehoord. Een kopie van deze brief is gelijktijdig aan klager, de deken en de gemachtigde van verweerder toegezonden.

1.7    Bij brief van 22 juni 2017 namens de raad is [B] opgeroepen te verschijnen voor het getuigenverhoor zoals dat is bepaald op 8 augustus 2017 te 10.15 uur in het gerechtsgebouw te Zwolle. Een kopie van deze brief is gelijktijdig aan klager, de deken en de gemachtigde van verweerder toegezonden.

1.8    Op 8 augustus 2017 heeft ten overstaan van de voorzitter van de raad en de griffier het getuigenverhoor van [B] plaatsgevonden. Klager, de deken en verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde, waren daarbij aanwezig. Van het getuigenverhoor is proces-verbaal opgemaakt dat zich bij de stukken bevindt en onderdeel van de beide dossiers is geworden. Klager en de deken hebben na het getuigenverhoor aangegeven geen behoefte te hebben aan een nadere reactie daarop. Aan de gemachtigde van verweerder is op zijn verzoek toegestaan om een schriftelijke reactie te geven naar aanleiding van het getuigenverhoor.

1.9    De raad heeft daarna nog kennis genomen van het faxbericht van de gemachtigde van verweerder van 24 augustus 2017, tevens op 25 augustus 2017 ontvangen per post. Een kopie daarvan is bij brief van 31 augustus 2017 namens de raad aan klager en de deken toegestuurd.

1.10    De raad heeft in laatstgenoemde brief aan partijen laten weten de behandeling van de beide klachtzaken als gesloten te beschouwen en voorts de uitspraakdatum bepaald op heden.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    Klager was als juridisch medewerker in dienst van verweerder. [B] was als advocaat bij verweerder werkzaam.

2.2    Op 1 februari 2016 heeft verweerder een bedrag van € 2.000,- van de derdengeldenrekening van kantoor overgeboekt naar zijn privérekening.

2.3    Op 24 en 25 maart 2016 heeft mailwisseling plaatsgevonden tussen verweerder en een cliënte, hierna verder: cliënte Y, over een kostenafspraak bij mogelijk instellen van hoger beroep tegen het vonnis van de voorzieningenrechter van 16 maart 2016. Verweerder heeft daarin onder meer aan cliënte Y. gemeld:

Op 24 maart 2016 om 15:18 uur:

“Bij verlies hebben jullie geen kosten aan mij en neem ik de kosten van [wederpartij B]. Netto-netto jullie blijven op 65K in de min. Ik verdien dan niets aan dit dossier.

Bij winst krijgen jullie de betaalde kosten aan [wederpartij B] terug (30K) als deze worden toegewezen. Mocht de rechter bij winst toch lager toewijzen dan in eerste instantie, dan gaan de bedragen pro rata naar beneden. (…)

Samengevat: mijn bonus is 30 en mijn risico is ook 30. Of ik kom uit op 60 of op 0.”  [afkortingen-raad]

Op 24 maart 2016 om 17:02 uur:

Ik neem (1) een liquiditeitsrisico van 60K en (2) het procesrisico en (3) ik moet er wel voor werken. Op (1) mijn jaaromzet is dat omvangrijk en (2) geen andere advocaat doet dit. En (3) is trouwens mijn eigen keuze. (…) Als het niet akkoord is zal ik [naam advocaat wederpartij B] aangeven dat we niet in hoger beroep gaan.”  [afkorting-raad]

Na akkoord van zijn cliënte Y om 17:40 uur heeft verweerder op 24 maart 2016 om 17:49 uur gemeld:

“We gaan in hoger beroep tegen het vonnis. Vanaf dinsdag full pull spoedappel.”

Op 25 maart 2016 om 11:53 uur:

“Vanaf dit mailtje krijg je dus geen declaratie in het hoger beroep tegen het Vonnis. In de afgelopen 10 dagen hebben we nog wel werkzaamheden verricht, die nog niet onder de deal vielen. Ik breng deze eind van de maand in rekening en neem ze vanzelfsprekend mee in de kostenveroordeling in hoger beroep.”

2.4    Op 10 augustus 2016 is op de derdengeldenrekening van het kantoor van verweerder een bedrag van € 77.217,97 ontvangen van een wederpartij ten behoeve van een cliënte van verweerder, hierna verder: cliënte Y. Op 30 augustus 2016 heeft verweerder genoemd bedrag overgeboekt naar de kantoorrekening.

2.5    Tijdens de kantoorvergadering op 5 september 2016 heeft verweerder klager en [B] op de hoogte gebracht van zijn onder 2.4. hiervoor beschreven handelen en zijn de gevolgen van de externe bekendheid daarvan besproken.

2.6    Op 6 september 2016 heeft [B] aan verweerder via de groepswhatsapp van het kantoor als volgt bericht:

“[voornaam verweerder], je hebt tot 10.00 uur vandaag om [cliënte Y] in te lichten over de goede afloop van dit dossier, het bedrag dat zij moeten ontvangen in de e-mail te noemen (iets meer dan 77.000 euro) en mij in de cc van die e-mail op te nemen. Doe je dat niet op tijd, dan ga ik meteen daarna naar de Deken. (…).” [afkortingen-raad]

2.7    Per e-mail van 6 september 2016 om 9.31 uur heeft verweerder aan Y bericht dat de wederpartij heeft laten weten dat een bedrag van € 77.217,97 is uitgekeerd in hun zaak en voorts “Als dat binnen is gekomen zal ik dat doorstorten naar de mij bekende rekening.”

2.8    Op 8 september 2016 heeft telefonisch overleg en een mailwisseling plaatsgevonden tussen verweerder en [B] met betrekking tot een te hanteren commercieel of feitelijk tarief in een IE-zaak van een cliënt, hierna verder: cliënt RD.

2.9    In e-mails van zaterdag 10 september 2016 heeft verweerder aan klager en aan [B] eerst laten weten het probleem zelf te zullen oplossen binnen maximaal twee weken en de gevolgen te willen minimaliseren door het intern te houden onder toezegging na twee weken zelf de deken te zullen informeren. Vervolgens heeft verweerder hen laten weten dat het probleem binnen een week integraal zal zijn opgelost met het verzoek om een driegesprek om de toekomst binnen kantoor te bespreken.

2.10    Op 11 september 2016 heeft klager bij de deken de klacht ingediend over verweerder.

2.11    Op 13 september 2016 heeft verweerder het onder 2.4 genoemde bedrag teruggeboekt naar de derdengeldenrekening van kantoor en daarna overgeboekt naar de rekening van cliënte Y.

2.12    Verweerder heeft zich per 16 september 2016 als advocaat laten schrappen van het tableau.

2.13    Op 6 oktober 2016 is verweerder door de politie gehoord over het wapenbezit op kantoor.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    in 2012 op te treden als echtscheidingsadvocaat inzake de echtscheiding tussen de heer R. en mevrouw S., terwijl verweerder toen heimelijk een affectieve relatie had met mevrouw S.;

b)    op kantoor illegaal een wapen - een volledig functioneel pistool type Luger Parabellum - te hebben;

c)    alleen over de derdengeldenrekening te beschikken en deze bevoegdheid niet te delen met het wettelijk verplichte tweede beschikkingsbevoegde bestuurslid van de stichting derdengelden van kantoor;

d)    op 1 februari 2016 een bedrag van € 2.000,- over te boeken van de derdengeldenrekening naar zijn privé rekening bij de Rabobank;

e)    begin 2016 een ‘no cure no pay constructie’ op te tuigen met cliënte Y. waarbij bij verlies van de hogerberoepprocedure een groot liquiditeitsprobleem zou kunnen ontstaan voor het advocatenkantoor;

f)    een cliënte / zijn toenmalige partner mevrouw S., in september 2016 te verleiden tot het benadelen van schuldeisers door middel van schijnovereenkomsten om aan schuldeisers hun verhaalsmogelijkheden te ontnemen, welk handelen een advocaat niet betaamt;

g)    een op 10 augustus 2016 ten gunste van een cliënte ontvangen bedrag van € 77.217,97 op 30 augustus 2016 van de derdengeldenrekening over te schrijven naar de kantoorpraktijkrekening met het oogmerk om dat bedrag te verduisteren;

h)    klager en [B] te chanteren door tijdens de kantoorvergadering op maandag 5 september 2016 te stellen dat het niet tuchtrechtelijk toedekken van het onder g) genoemde tuchtrechtelijke vergrijp van verweerder hun baan zal kosten omdat het kantoor mogelijk dan zou failleren;

i)    klager en [B] te bedreigen door te stellen hun carrières te zullen vernietigen als zij met een klacht over het handelen sub g) naar de deken zouden gaan;

j)    [B] te verleiden om akkoord te gaan met het factureren van € 20.000,- aan cliënt RD en deze bij een IE procedure ex 1019h Wetboek van Rechtsvordering als kosten op te voeren van € 30.000,- zodat de wederpartij bij een kostenveroordeling € 10.000,- teveel zou moeten betalen.

4    VERWEER

4.1    Het meest verstrekkende verweer van verweerder is dat klager bij de diverse klachtonderdelen geen eigen persoonlijk belang heeft, zodat hij daarin niet kan worden ontvangen. Voor zover klager wel ontvankelijk is in zijn klachtonderdelen, voert verweerder het navolgende inhoudelijke verweer per klachtonderdeel.

Ad klachtonderdeel a)

4.2    Verweerder stelt dat hij in de bewuste echtscheidingsprocedure in 2012 zuiver heeft gehandeld jegens de echtelieden die wisten dat hij voor beiden zou werken. Dat blijkt ook uit de overgelegde e-mails met hen. Overigens merkt verweerder nog op dat het grootste deel van de werkzaamheden destijds is verricht door mr. [B] en een confrère; niet door verweerder.

Ad klachtonderdeel b)

4.3    Verweerder erkent dat hij achter in een kast op kantoor een Luger uit 1916 had liggen en dat hij het ooit een keer aan zijn kantoorgenoten heeft laten zien. Dit erfstuk, wat volgens verweerder onklaar was gemaakt, moest door verweerder ergens worden bewaard. Het wapen is door tussenkomst van klager door de politie in beslag genomen zonder dat munitie is aangetroffen. Verweerder is voor het illegaal wapenbezit beboet. Niet valt in te zien waarom hiervan aan verweerder een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

Ad klachtonderdeel c)

4.4    Verweerder erkent dat hij ook het bankpasje van de tweede bestuurder van de stichting derdengelden, zijn accountant, onder zich heeft gehouden zodat hij alleen betalingen van de derdengeldenrekening kon verrichten. Daarmee heeft verweerder niet een wettelijke regel overschreden maar een gedragsregel. Bovendien heeft deze vooral praktische werkwijze van verweerder in de afgelopen jaren nimmer tot problemen geleid.

Ad klachtonderdeel d)

4.5    Volgens verweerder heeft een cliënt abusievelijk het bedrag van € 2.000,- betaald op de derdengeldenrekening in plaats van op de kantoorrekening. Verweerder erkent dat het formeel juist en overzichtelijker zou zijn geweest dat dat bedrag eerst naar de kantoorrekening zou zijn gestort en dan pas naar de privé rekening. Van een verplichting daartoe is echter geen sprake, zodat geen sprake is van klachtwaardig handelen van verweerder.

Ad klachtonderdeel e)

4.6    De betreffende afspraak met cliënte Y betrof geen ‘no cure, no pay’, maar een ‘no cure, less pay’ constructie, welke constructie wettelijk is toegestaan voor een advocaat. Ter zitting heeft verweerder nog aangevoerd dat cliënte Y de kosten voor de juridische bijstand in kort geding en een gedeelte van de kosten in hoger beroep heeft betaald en verwijst in dat kader nog naar zijn e-mails van 24 en 25 maart 2016 daarover. De afspraak met die cliënte zag op een extra betaling in hoger beroep bij winst in de procedure, zodat geen sprake is van enig klachtwaardig handelen door verweerder.

Ad klachtonderdeel f)

4.7    Verweerder betwist dit tendentieuze klachtonderdeel ten stelligste. Met zijn toenmalige partner heeft verweerder via zijn privé e-mail een plan besproken wat financieel gunstig voor haar zou zijn zonder dat dat zou moeten leiden tot benadeling van schuldeisers. Overigens is het plan volgens verweerder nimmer uitgevoerd.

Ad klachtonderdeel g)

4.8    Verweerder stelt dat op 10 augustus 2016 een bedrag van € 77.217,79 op de derdengeldenrekening van het kantoor is binnengekomen. Dat bedrag was afkomstig van een wederpartij ten gunste van een cliënte Y. Verweerder was tot en met 15 augustus 2016 afwezig in verband met vakantie. Tot 30 augustus 2016 is dat bedrag blijven staan op de derdengeldenrekening. Daarna heeft verweerder dat bedrag in een vlaag van verstandsverbijstering geboekt op de kantoorrekening en heeft verweerder daarvan een naheffingsaanslag belastingen 2013 betaald ter hoogte van € 52.000,-. Het resterende geld is op de kantoorrekening blijven staan. Dat sprake was van een vlaag van verstandsverbijstering blijkt al uit de omstandigheid dat er toen helemaal geen acute financiële noodzaak was voor verweerder om die betaling aan de Belastingdienst te doen; van sommaties was nog geen sprake.

4.9    Op 9 september 2016 heeft verweerder zijn falen proberen recht te zetten door in overleg met zijn cliënte te bezien of het bedrag achteraf verrekend kon worden met te versturen facturen en een zo snel als mogelijke terugbetaling te regelen. Daarmee is door cliënte Y niet ingestemd. Met een verkregen lening heeft verweerder op 14 september 2016 alsnog de betaling aan cliënte Y gedaan. Verweerder erkent dat hij een ernstige fout heeft gemaakt en met zijn handelen het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad en klager en [B] daarmee stress heeft bezorgd. Verweerder betwist dat het oogmerk verduisteren aanwezig zou zijn geweest bij de overschrijving van het genoemde bedrag naar de kantoorrekening. Tijdens de kantoorvergadering heeft verweerder aan klager en [B] zijn wens ook uitgesproken zijn fout zelf recht te zetten, hetgeen ook daadwerkelijk is geschied.

Ad klachtonderdeel h)

4.10    Verweerder betwist dat hij klager en, voor zover relevant in deze, [B] heeft gechanteerd. Tijdens de kantoorvergadering op 5 september 2016 heeft hij klager en [B] zonder boosheid en emotie meegedeeld, zoals klager zelf ook stelt, dat als zij problemen hadden met de handelwijze van verweerder met betrekking tot het overgeboekte bedrag naar de kantoorrekening en de deken zouden informeren, dat verweerder daarover tevoren ingelicht zou willen worden. Verder heeft hij aangegeven dat hij het zelf zou oplossen hetgeen hij ook kort daarna heeft gedaan. Verweerder verwerpt de onjuiste tendentieuze beeldvorming hierover van klager.

Ad klachtonderdeel i)

4.11    Dat verweerder klager en [B] zou hebben bedreigd is volgens verweerder pertinent onjuist. Verweerder had een fout gemaakt waarmee zijn carrière op het spel stond; niet die van klager en van [B]. Dat daardoor het voortbestaan van het kantoor op het spel stond, is een gegeven waardoor ook banen verloren konden gaan.

Ad klachtonderdeel j)

4.12    Verweerder betwist dat sprake is geweest van verleiden van de werknemer zoals hem wordt verweten. Daarvan is geen sprake geweest. De cliënt wenste een fixed fee te betalen, welke niet kon worden gefactureerd op een nota waar een vergoeding voor werd gevraagd en die in rechte zou moeten worden ingediend. De cliënt heeft hierover overleg gehad met [B], die eveneens concludeerde dat aan de wens van de cliënt niet tegemoet kon worden gekomen.

5    BEOORDELING

5.1    Het meest verstrekkende verweer van verweerder is dat klager niet-ontvankelijk is in zijn klachten wegens ontbreken van een eigen belang daarbij. De raad overweegt dat het klachtrecht niet in het leven is geroepen voor een ieder, doch slechts voor degenen die door een handelen of nalaten van een advocaat in zijn belang getroffen is of kan worden. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke toetsing is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken. De raad zal de ontvankelijkheid van de klacht per klachtonderdeel aan de hand van dit uitgangspunt beoordelen. Indien klager in een klachtonderdeel wordt ontvangen, zal dat klachtonderdeel inhoudelijk worden beoordeeld.

Ad klachtonderdeel a)

5.2    Klager heeft zijn belang bij dit verwijt als volgt toegelicht. Het lijkt hem onwaarschijnlijk dat de toenmalige echtgenoot van mevrouw S. op de hoogte was van de affaire van verweerder met mevrouw S. Volgens klager strookt het niet met het beginsel van de uiterste onpartijdigheid die je als advocaat in acht dient te nemen als je voor beide echtelieden optreedt in hun echtscheidingsprocedure. Daarnaast staat het verzwijgen door verweerder van de affaire op gespannen voet met de kernwaarde integriteit als bedoeld in artikel 10a in de Advocatenwet, aldus klager.

5.3    De raad overweegt dat hetgeen in deze door klager naar voren wordt gebracht nu juist het algemeen belang betreft, ter zake waarvan het klachtrecht aan de deken toekomt, dan wel als een klachtrecht van de betreffende partijen moet worden beschouwd, waardoor niet klager in zijn eigen belang kan zijn geschaad, maar waardoor de bedoelde partijen in hun belang kunnen zijn getroffen. Nu klager aldus geen eigen belang heeft, zal de raad klager niet-ontvankelijk verklaren in klachtonderdeel a).

Ad klachtonderdeel b)

5.4    Klager stelt dat hij een rechtstreeks eigen belang heeft bij dit klachtonderdeel. Volgens klager is na de bekendmaking door verweerder op 5 september 2016 van zijn onoorbare praktijken met de derdengeldenrekening, de sfeer dusdanig verslechterd door bedreigingen van de kant van verweerder dat klager zich zorgen maakte over de aanwezigheid van het illegale wapen op kantoor. Uit deze stelling van klager kan een eigen rechtstreeks belang van klager blijken. Dat betekent dat klager ontvankelijk is in dit klachtonderdeel. De raad overweegt hierover als volgt.

5.5    Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is voor de raad komen vast te staan dat sprake was van illegaal bezit van een wapen van verweerder op zijn kantoor. Verweerder is daarvoor strafrechtelijk veroordeeld. Niet valt in te zien in welke zin verweerder in dezen een tuchtrechtelijk verwijt treft. De juistheid van het verwijt van klager dat verweerder met dat wapen in de geschetste omstandigheden bedreigend zou zijn geweest jegens klager kan de raad, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, niet vaststellen. Nu een feitelijke grondslag voor een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder ontbreekt, zal de raad klachtonderdeel b) ongegrond verklaren.

Ad klachtonderdelen c) en d)

5.6    Gesteld noch gebleken is dat klager door de omstandigheid dat verweerder de twee bankpassen van de stichting derdengeldenrekening onder zich heeft gehouden om betalingen van die rekening alleen te kunnen verrichten in plaats van tezamen met de medebestuurder van de stichting derdengelden, diens accountant de heer [naam], rechtstreeks in zijn belang is of kan worden geschaad. Datzelfde geldt ten aanzien van het verdere verwijt van klager - d) -  dat verweerder een bedrag van € 2.000,- van de derdengeldenrekening naar zijn privé rekening heeft overgeboekt. De raad overweegt dat hetgeen hier door klager naar voren wordt gebracht nu juist het algemeen belang betreft, ter zake waarvan het klachtrecht aan de deken toekomt. Op grond van het vorenstaande zal de raad klager dan ook niet-ontvankelijk verklaren in klachtonderdelen c) en d).

Ad klachtonderdeel e)

5.7    Klager stelt in dit klachtonderdeel dat verweerder met de in zijn e-mails van 24 maart 2016 aan cliënte Y voorgestelde ‘no cure no pay constructie’ enorme financiële risico’s heeft genomen door cliënte Y te verleiden om een hogerberoepprocedure te starten waarbij hij als advocaat alle financiële risico’s voor zijn rekening nam.

5.8    Naar het oordeel van de raad is niet gebleken dat klager daardoor rechtstreeks in zijn belang is of kan worden geschaad. Het betrof immers een beleidskeuze van verweerder in het kader van zijn financiële verantwoordelijkheid van zijn kantoor. Voor zover al sprake zou zijn van een verboden ‘no cure no pay constructie’ van verweerder met cliënte Y, dan zou het klachtrecht wegens het algemeen belang immers aan de deken toekomen dan wel zou het klachtrecht aan cliënte Y toekomen indien deze in het eigen belang zou zijn geschaad. Op grond van het voorgaande is de raad van oordeel dat klager niet in klachtonderdeel e) kan worden ontvangen.

Ad klachtonderdeel f)

5.9    Gesteld noch gebleken is dat klager door de beschreven gang van zaken tussen verweerder en zijn cliënte/ex-partner rechtstreeks in zijn belang is of kan zijn geschaad. Dat betekent dat klager in zoverre ook in klachtonderdeel f) niet-ontvankelijk is en dat hetgeen verder over dit verwijt is gesteld geen nadere bespreking behoeft.

Ad klachtonderdeel g)

5.10    Klager verwijt verweerder in deze dat verweerder een aanzienlijk bedrag, dat ten goede kwam van cliënte Y, heeft overgeschreven van de derdengeldenrekening naar de kantoorrekening met het oogmerk om die gelden te verduisteren. De raad is van oordeel dat klager geen eigen belang heeft bij dit klachtonderdeel. Het klachtrecht zou in de gegeven omstandigheden juist aan cliënte Y toekomen, dan wel aan de deken bij vermeende schending van het algemeen belang. De raad zal klager dan ook niet-ontvankelijk verklaren in klachtonderdeel g).

Ad klachtonderdelen h) en i)

5.11    Gelet op de samenhang van deze klachtonderdelen zal de raad deze gezamenlijk beoordelen.

5.12    De raad is van oordeel dat klager, voor zover deze klachtonderdelen hemzelf betreffen, daarbij een eigen rechtstreeks belang heeft. Dat geldt echter niet voor deze klachtonderdelen voor zover die betrekking hebben op [B], die daarover immers zelf kan klagen. Op grond van het voorgaande zal de raad klager dan ook niet-ontvankelijk verklaren in klachtonderdelen h) en i) voor zover die klachtonderdelen [B] betreffen. Voor het overige kan klager in deze klachtonderdelen worden ontvangen. De raad overweegt in zoverre thans als volgt.

5.13    Klager verwijt verweerder hem te hebben gechanteerd door tijdens de kantoorvergadering op 5 september 2016 mee te delen dat het niet toedekken van het tuchtrechtelijk vergrijp van verweerder - het overboeken van de derdengeldenrekening van een ten gunste van cliënte Y ontvangen bedrag van ruim € 77.000,- naar de kantoorrekening zonder cliënte over de ontvangst daarvan te informeren - zijn baan bij het kantoor zou kosten. Daarnaast verwijt hij verweerder dat hij klager heeft bedreigd door te stellen dat hij zijn carrière zou vernietigen als klager met een klacht over voornoemd tuchtrechtelijk vergrijp naar de deken zou gaan. Verweerder heeft tegen deze klachtonderdelen gemotiveerd verweer gevoerd, zoals weergegeven onder 4.10 en 4.11 beschreven.

5.14    De raad heeft op verzoek van klager [B] als getuige gehoord.

5.15    De getuige heeft over de vermeende chantage van klager door verweerder onder meer en voor zover relevant het volgende verklaard:

“U vraagt mij over de gang van zaken met betrekking tot de overschrijving van de € 77.000,- door verweerder op zijn kantoorrekening. Wij hadden op 5 september 2016 een kantoorvergadering na onze vakanties. We bespreken dan ook dossiers. Verweerder nam het woord en liet weten dat hij de bedoelde gelden van de derdenrekening naar zijn kantoorrekening had overgemaakt. Hij liet ons weten dat er twee mogelijkheden waren: wij konden ander werk zoeken of naar de deken gaan. In dat laatste geval zouden we geen werk meer hebben en geen loon, omdat het kantoor dan zou omvallen en hij geroyeerd zou worden. Wij moesten in deze kwestie zelf onze afweging maken wat wij daarmee wilden doen. Verweerder vroeg ons toen ook om als we naar de deken zouden gaan, wij hem dat dan wel van tevoren wilden laten weten.”

en

“Vlak na de vergadering ging verweerder weg en had ik het er met [klager] over. Wij constateerden dat we werden gechanteerd door verweerder. Ik ben hier toen niet mee naar de deken gegaan. Ik heb de volgende dag, 6 september 2016, wel een sms en in de groepsapp een bericht aan verweerder gestuurd met de mededeling dat hij voor 10.00 uur aan de cliënt / [cliënte Y] de ontvangst van de gelden moest laten weten. Zo niet, dan zou ik naar de deken gaan.” [afkortingen-raad]

en voorts

“Ik voelde mij gechanteerd doordat hij mij dwong om mee te werken aan strafrechtelijk, civielrechtelijk en tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen omdat ik anders mijn baan zou verliezen. (…) Ik weet alleen van [klager] dat hij ook is gechanteerd door verweerder. Verweerder wilde zich over onze rug het geld van de cliënt toe-eigenen en niet terugbetalen, zo zag ik dat. Mede omdat het uit de notulen moest. Hij zei toen nog wel dat hij mij kapot zou maken als ik naar de deken zou gaan.” [afkorting-raad]

5.16    De raad is gebleken dat de uitlatingen van verweerder jegens klager tijdens de kantoorvergadering op 5 september 2016 zijn gedaan in de beslotenheid van kantoor wat in elk geval heeft geresulteerd in emoties aan de zijde van klager, omdat zijn baan in gevaar dreigde te komen. Op grond van de getuigenverklaring, de processtukken en het verhandelde ter zitting en mede gelet op het gemotiveerde verweer van verweerder kan de raad echter niet vaststellen dat klager door verweerder daadwerkelijk is gechanteerd zoals door hem wordt gesteld; of [B] dat wel is, ligt niet voor ter beoordeling van de raad. Op grond hiervan dient de raad klachtonderdeel h) dan ook ongegrond te verklaren.

5.17    Over de vermeende bedreiging van klager door verweerder heeft de getuige, voor zover relevant, verklaard:

“U vraagt mij of ik heb waargenomen dat verweerder [klager] op enige manier bedreigde? Ik heb dat niet rechtstreeks waargenomen. Ik heb wel van [klager] gehoord dat verweerder vond dat [klager] klachtwaardig handelde.” [afkortingen-raad]

5.18    Naar het oordeel van de raad kan uit de overgelegde processtukken, inclusief de getuigenverklaring, niet worden afgeleid dat verweerder klager zou hebben bedreigd zoals hem door klager wordt verweten. Dat klager zich - subjectief - bedreigd voelde door verweerder is, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, onvoldoende om de juistheid van het verwijt dat klager daadwerkelijk door verweerder bedreigd is, te kunnen vaststellen. Nu van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder niet is gebleken acht de raad klachtonderdeel i) ongegrond. 

Klachtonderdeel j)

5.19    Gesteld noch gebleken is dat klager in deze rechtstreeks in zijn belang is of kan zijn geschaad. Dat betekent dat klager in zoverre ook in klachtonderdeel j) niet-ontvankelijk is en dat hetgeen verder over dit verwijt is gesteld geen nadere bespreking behoeft.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klager niet-ontvankelijk in de klachtonderdelen a), c), d), e), f), g) en j);

-    verklaart klager niet-ontvankelijk in de klachtonderdelen h) en i) voor zover de klachten zich richten op handelen ten aanzien van [B];

-    verklaart de klachtonderdelen b), h) en i) voor het overige ongegrond.

Aldus gewezen door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, voorzitter, mrs. G.E.J. Kornet, N.H.M. Poort, E.H. de Vries, H.Q.N. Renon, leden en bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 9 oktober 2017.

griffier                                                 voorzitter

Verzonden d.d. 9 oktober 2017