ECLI:NL:TADRARL:2017:163 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-029

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2017:163
Datum uitspraak: 03-10-2017
Datum publicatie: 16-10-2017
Zaaknummer(s): 17-029
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Niet voldoen
  • Maatregelen, subonderwerp: Schorsing
Beslissingen: Onvoorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: De raad oordeelt het dekenbezwaar tegen de - inmiddels op eigen initiatief uitgeschreven - advocaat op 7 klachtonderdelen gegrond en legt, gelet op de ernst van de schendingen, als maatregel 52 weken schorsing op waarvan 26 weken voorwaardelijk en een proceskostenveroordeling.  De raad oordeelt dat verweerder met zijn handelen herhaaldelijk het aanzien van de advocatuur heeft geschaad door in strijd te handelen met de kernwaarden integriteit en vertrouwen ex artikel 10a Advocatenwet, artikel 6.19 leden 1, 4 en 5 Voda (oud), 6.22 lid 8 en artikel 6:22 lid 3 Voda, alsmede met de Gedragsregels 1, 8, 23. Verweerder heeft zijn cliënte niet terstond op de hoogte gebracht van de ontvangst op de derdengeldenrekening van een bedrag van ruim € 77.000,- ten gunste van die cliënte maar pas weken later en bovendien toen ook nog onjuist voorgelicht over het tijdstip van de ontvangst van die gelden. Vast is komen te staan dat verweerder die aan zijn cliënte toekomende gelden bovendien zonder toestemming van die cliënte kort na ontvangst ervan heeft doorgestort van de derdengeldenrekening naar de kantoorrekening en een deel van die gelden heeft aangewend voor betaling van een belastingschuld van het kantoor. Volgens de raad een welbewuste actie van verweerder. De deken verwijt verweerder dat hij zijn personeel toen zou hebben bedreigd wegens hun bezwaren tegen de hiervoor beschreven gang van zaken ten aanzien van de overboeking van de gelden naar de kantoorrekening. De raad oordeelt dat de deken kan worden ontvangen in dit verwijt nu een deken in het algemeen belang met inachtneming van de geldende kernwaarden voor een advocaat moet kunnen klagen over mogelijke misstanden binnen een kantoor als een deken daarvan op de hoogte is gekomen, ook buiten het geval van een klacht. Dat sprake is geweest van een dergelijke bedreiging kan de raad niet vaststellen. Ook door onderzoek door de Unit FTA is de raad gebleken dat verweerder structureel bedragen van de derdengeldenrekening van het kantoor overmaakt zonder de voorgeschreven medewerking en buiten medeweten van de tweede bestuurder van de stichting derdengelden. Eveneens is de raad gebleken dat verweerder in ten minste 12 gevallen zonder toestemming van de cliënte declaraties heeft verrekend met derdengelden en via de derdenrekening een betaling van een familielid aan de Belastingdienst heeft gefaciliteerd terwijl die stichting derdengelden voor geen ander doel dient te worden gebruikt dan voor het beheer van derdengelden.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 9 oktober 2017

in de zaak 17-029

naar aanleiding van de klacht van:

deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 10 januari 2017, met 10 bijlagen, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland een dekenbezwaar ingediend jegens verweerder. Daarbij heeft de deken verzocht om zijn dekenbezwaar gevoegd te behandelen met de klacht van de heer [naam] (hierna verder: klager) tegen verweerder, bij de raad bekend onder zaaknummer 16-1175.

1.2    Bij brief van 5 januari 2017, met één bijlage (bijlage 10) heeft de gemachtigde van verweerder gereageerd op het dekenbezwaar.

1.3    De raad heeft daarna nog kennis genomen van:

-    de brief van de gemachtigde van verweerder van 18 mei 2017, ontvangen op 19 mei 2017, met bijlagen (een zestal brieven);

-    de brief van klager van 23 mei 2017, ontvangen op 24 mei 2017, met bijlagen (1 tot en met 7);

-    de brief van de gemachtigde van verweerder van 1 juni 2017, ontvangen op 2 juni 2017, met bijlage (een Verklaring Omtrent het Gedrag);

-    de e-mail van 2 juni 2017 namens de deken, met bijlagen (een aangepaste inventarislijst en ontbrekende bijlagen j. en k.).

1.4    Het dekenbezwaar is gelijktijdig met de klachtzaak van klager tegen verweerder (bekend onder zaaknummer 16-1175) behandeld ter zitting van de raad van 9 juni 2017 in aanwezigheid van de deken, in aanwezigheid van mr. [naam] van het ordebureau, klager en verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde. Van deze behandeling is proces-verbaal opgemaakt. De pleitnota’s van de deken en namens verweerder zijn daaraan aangehecht.

1.5    Bij brief van 14 juni 2017 is namens de raad aan partijen bericht dat de raad heeft beslist dat de heer mr. [naam] (hierna: [B]) op verzoek van klager, daarin gesteund door de deken, als getuige zal worden opgeroepen. In afwachting daarvan is de verdere behandeling van beide zaken aangehouden.

1.6    Bij brief van 19 juni 2017 is [B] namens de raad opgeroepen om te worden gehoord op een nader te bepalen datum en tijdstip in het gerechtsgebouw te Zwolle, met vermelding van de klachtonderdelen waarover hij zal worden gehoord. Een kopie van deze brief is gelijktijdig aan de deken, klager en de gemachtigde van verweerder toegezonden.

1.7    Bij brief van 22 juni 2017 namens de raad is [B] opgeroepen te verschijnen voor het getuigenverhoor zoals dat is bepaald op 8 augustus 2017 te 10.15 uur in het gerechtsgebouw te Zwolle. Een kopie van deze brief is gelijktijdig aan de deken, klager en de gemachtigde van verweerder toegezonden.

1.8    Op 8 augustus 2017 heeft ten overstaan van de voorzitter van de raad en de griffier het getuigenverhoor van [B] plaatsgevonden. De deken, klager en verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde, waren daarbij aanwezig. Van het getuigenverhoor is proces-verbaal opgemaakt dat zich bij de stukken bevindt en onderdeel van de beide dossiers is geworden. De deken en klager hebben na het getuigenverhoor aangegeven geen behoefte te hebben aan een nadere reactie daarop. Aan de gemachtigde van verweerder is op zijn verzoek toegestaan om een schriftelijke reactie te geven naar aanleiding van het getuigenverhoor.

1.9    De raad heeft daarna nog kennis genomen van het faxbericht van de gemachtigde van verweerder van 24 augustus 2017, tevens op 25 augustus 2017 ontvangen per post. Een kopie daarvan is bij brief van 31 augustus 2017 namens de raad aan de deken en klager toegestuurd.

1.10    De raad heeft in laatstgenoemde brief aan partijen laten weten de behandeling van de beide klachtzaken als gesloten te beschouwen en voorts de uitspraakdatum bepaald op heden. 

2    FEITEN

Voor de beoordeling van het dekenbezwaar wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    Klager was als juridisch medewerker in dienst van verweerder. [B] was als advocaat bij verweerder werkzaam.

2.2    Op 1 februari 2016 heeft verweerder een bedrag van € 2.000,- van de derdengeldenrekening van kantoor overgeboekt naar zijn privérekening.

2.3    Op 24 en 25 maart 2016 heeft mailwisseling plaatsgevonden tussen verweerder en een cliënte, hierna verder: cliënte Y, over een kostenafspraak bij mogelijk instellen van hoger beroep tegen het vonnis van de voorzieningenrechter van 16 maart 2016. Verweerder heeft daarin onder meer aan cliënte Y. gemeld:

Op 24 maart 2016 om 15:18 uur:

“Bij verlies hebben jullie geen kosten aan mij en neem ik de kosten van [wederpartij B]. Netto-netto jullie blijven op 65K in de min. Ik verdien dan niets aan dit dossier.

Bij winst krijgen jullie de betaalde kosten aan [wederpartij B] terug (30K) als deze worden toegewezen. Mocht de rechter bij winst toch lager toewijzen dan in eerste instantie, dan gaan de bedragen pro rata naar beneden. (…)

Samengevat: mijn bonus is 30 en mijn risico is ook 30. Of ik kom uit op 60 of op 0.” (afkortingen-raad)

Op 24 maart 2016 om 17:02 uur:

Ik neem (1) een liquiditeitsrisico van 60K en (2) het procesrisico en (3) ik moet er wel voor werken. Op (1) mijn jaaromzet is dat omvangrijk en (2) geen andere advocaat doet dit. En (3) is trouwens mijn eigen keuze. (…) Als het niet akkoord is zal ik [naam advocaat wederpartij B] aangeven dat we niet in hoger beroep gaan.” (afkorting-raad)

Na akkoord van zijn cliënte Y om 17:40 uur heeft verweerder op 24 maart 2016 om 17:49 uur gemeld:

“We gaan in hoger beroep tegen het vonnis. Vanaf dinsdag full pull spoedappel.”

Op 25 maart 2016 om 11:53 uur:

“Vanaf dit mailtje krijg je dus geen declaratie in het hoger beroep tegen het Vonnis. In de afgelopen 10 dagen hebben we nog wel werkzaamheden verricht, die nog niet onder de deal vielen. Ik breng deze eind van de maand in rekening en neem ze vanzelfsprekend mee in de kostenveroordeling in hoger beroep.”

2.4    Op 10 augustus 2016 is op de derdengeldenrekening van het kantoor van verweerder een bedrag van € 77.217,97 ontvangen van een wederpartij ten behoeve van een cliënte van verweerder, hierna verder: cliënte Y. Op 30 augustus 2016 heeft verweerder genoemd bedrag overgeboekt naar de kantoorrekening.

2.5    Tijdens de kantoorvergadering op 5 september 2016 heeft verweerder klager en [B] op de hoogte gebracht van zijn onder 2.4. hiervoor beschreven handelen en zijn de gevolgen van de externe bekendheid daarvan besproken.

2.6    Op 6 september 2016 heeft [B] aan verweerder via de groepswhatsapp van het kantoor als volgt bericht:

“[Voornaam verweerder], je hebt tot 10.00 uur vandaag om [cliënte Y] in te lichten over de goede afloop van dit dossier, het bedrag dat zij moeten ontvangen in de e-mail te noemen (iets meer dan 77.000 euro) en mij in de cc van die e-mail op te nemen. Doe je dat niet op tijd, dan ga ik meteen daarna naar de Deken. (…).” (afkorting-raad)

2.7    Per e-mail van 6 september 2016 om 9.31 uur heeft verweerder aan Y bericht dat de wederpartij heeft laten weten dat een bedrag van € 77.217,97 is uitgekeerd in hun zaak en voorts “Als dat binnen is gekomen zal ik dat doorstorten naar de mij bekende rekening.”

2.8    Op 8 september 2016 heeft telefonisch overleg en een mailwisseling plaatsgevonden tussen verweerder en [B] met betrekking tot een te hanteren commercieel of feitelijk tarief in een IE-zaak van een cliënt, hierna verder: cliënt RD.

2.9    In e-mails van zaterdag 10 september 2016 heeft verweerder aan klager en aan [B] eerst laten weten het probleem zelf te zullen oplossen binnen maximaal twee weken en de gevolgen te willen minimaliseren door het intern te houden onder toezegging na twee weken zelf de deken te zullen informeren. Vervolgens heeft verweerder hen laten weten dat het probleem binnen een week integraal zal zijn opgelost met het verzoek om een driegesprek om de toekomst binnen kantoor te bespreken.

2.10    Op 11 september 2016 heeft klager bij de deken de klacht ingediend over verweerder.

2.11    Op 13 september 2016 heeft een eerste gesprek plaatsgevonden tussen de deken en verweerder op diens kantoor.

2.12    De deken heeft op 13 september 2016 aan de unit Financieel Toezicht Advocatuur van de Nederlandse orde van advocaten (hierna verder: unit FTA) de opdracht verstrekt om een boekenonderzoek uit te voeren bij verweerder, waarbij bijzondere aandacht diende te worden geschonken aan de financiële positie van het kantoor van verweerder en het gebruik van derdenrekeningen.

2.13    Op 13 september 2016 heeft verweerder het onder 2.4 genoemde bedrag teruggeboekt naar de derdengeldenrekening van kantoor en daarna overgeboekt naar de rekening van cliënte Y.

2.14    Verweerder heeft zich per 16 september 2016 als advocaat laten schrappen van het tableau.

2.15    Op 6 oktober 2016 is verweerder door de politie gehoord over het wapenbezit op zijn kantoor.

2.16    Bij brief van 22 november 2016 heeft de unit FTA in opdracht van de deken een ‘quick scan’ uitgevoerd naar het kantoor van verweerder en op basis van de beschikbare gegevens over de uitkomsten daarvan in hoofdlijnen onder meer het volgende gerapporteerd:

“4. Bevindingen stichting derdengelden

(…)

Dossier    van                 naar                datum         bedrag

Cliënt A        derdenrekening    kantoorrekening    30-08-2017    € 77.217,97

[Verweerder] heeft verklaard dat deze overboeking een tijdelijk karakter zou hebben en was bedoeld om de financiële situatie van het kantoor te versterken. Aan de overboeking ligt geen opdracht van de cliënt ten grondslag. Het bedrag is op 13 september 2016 vanaf de kantoorrekening teruggeboekt naar de derdenrekening en op dezelfde dag doorgeboekt naar de cliënt.

Dossier familielid C

Op 23 april 2012 is in 2 tranches een totaalbedrag op de derdenrekening ontvangen van € 25.000. Dit geld was afkomstig van een privérekening van [verweerder]. Vanaf de derdenrekening is op 24 april 2012 een bedrag van € 10.518 doorgeboekt naar de Belastingdienst. Op 23 mei 2012 is een bedrag van € 14.482 teruggeboekt naar dezelfde privérekening van [verweerder]. Desgevraagd heeft [verweerder] verklaard dat dit bedrag van € 25.000 een lening aan een familielid betrof.

(…)

5. Samenvattende conclusies

Het onderzoek heeft geleid tot de onderstaande conclusies:

•    Ondanks een op het eerste gezicht gemiddeld resultaat voor belastingen en met aftrek van de verantwoorde managementvergoeding … geeft de financiële positie van [kantoor verweerder] reden tot zorg. Het eigen vermogen en de liquiditeit zijn ultimo 2015 beiden negatief.(…)

•    Het fiatteren van overboekingen van de derdenrekeningen vond uitsluitend plaats door [verweerder]. De instemming van de 2e bestuurder werd achteraf verkregen.

•    In 2 gevallen is ten onrechte een bedrag overgemaakt van de derdenrekening naar de kantoorrekening. Achteraf zijn deze bedragen teruggeboekt naar de derdenrekening.

•    De derdenrekening is als betalingsmodaliteit gebruikt voor het doorboeken van een privé lening aan een familielid. Ook is de derdenrekening gebruikt voor het verrichten van een betaling ten behoeve van dit familielid aan de belastingdienst.

•    In 18 gevallen zijn declaraties van [verweerder] verrekend met de ontvangen gelden op de derdenrekening waarbij uit de verstrekte informatie niet blijkt dat de cliënt vooraf schriftelijk heeft ingestemd met het verrekenen van de declaratie.” (afkortingen-raad)

DEKENBEZWAAR

2.17    Het dekenbezwaar houdt, zoals ter zitting van de raad besproken en waartegen verweer is gevoerd, zakelijk weergegeven in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    het incasseren van gelden ten behoeve van een cliënte op de derdengeldenrekening, zonder die cliënte daarvan direct op de hoogte te stellen;

Toelichting:

Op 10 augustus 2016 is op de derdengeldenrekening van het kantoor van verweerder van de schadevergoeding ten gunste van cliënte Y ter hoogte van € 77.217,97 ontvangen. Verweerder heeft cliënte Y daarover niet terstond geïnformeerd, en zodoende in strijd gehandeld met het integriteits- en vertrouwensbeginsel zoals vastgelegd in artikel 10a Advocatenwet en de Gedragsregels 1, 5, 8, 23 en in strijd gehandeld met zijn zorgplicht zoals vastgelegd in het tot 1 januari 2017 geldende artikel 6.19 van de Verordening op de advocatuur (hierna verder: Voda oud).

b)    zonder toestemming van cliënte Y het onder a) genoemde bedrag van de derdengeldenrekening naar de kantoorrekening van [kantoor verweerder] B.V. (hierna verder: [ A BV]) over te boeken en dat bedrag te gebruiken voor betaling van belastingschulden van [A BV];

Toelichting:

Deze overboeking is bevestigd in het rapport van unit FTA en in strijd te achten met het integriteits- en vertrouwensbeginsel zoals vastgelegd in artikel 10a Advocatenwet en artikel 6.19 lid 4 Voda oud en Gedragsregel 1.

c)    het vervolgens onjuist voorlichten van cliënte Y over het tijdstip van ontvangst van het onder a) genoemde bedrag;

Toelichting:

De deken verwijst ter onderbouwing hiervan naar de e-mail van verweerder van 6 september 2016 aan cliënte Y waaruit de onjuiste mededeling van verweerder blijkt. Het bedrag voor cliënte Y was immers al op 10 augustus 2016, een maand eerder, op de derdengeldenrekening bijgeschreven. Verweerder heeft hiermee in strijd gehandeld met de kernwaarden als bedoeld in artikel 10a Advocatenwet en de Gedragsregels 1 en 8.

d)    het structureel overboeken van bedragen van de derdengeldenrekening van [A BV] zonder de voorgeschreven medewerking of medeweten van de tweede bestuurder van de stichting derdengelden;

Toelichting:

De twee bestuursleden van de stichting derdengelden, verweerder en de heer [naam bestuurder], hebben erkend dat verweerder steeds de overboeking zelf deed met behulp van zijn bankpas en de door de heer [naam bestuurder] aan hem overgedragen bankpas. Over die overboekingen werd de heer [naam bestuurder] niet geïnformeerd door verweerder. Aldus heeft verweerder gehandeld in strijd met het vereiste van de dubbele handtekening bij overboekingen van de stichting derdengelden, zoals is bepaald in artikel 6.22 Voda.

e)    het bedreigen van zijn personeel, klager en [B], wegens hun bezwaren tegen (zo heeft de raad begrepen alleen) de overboeking door verweerder van het onder a) bedoelde bedrag van de derdengeldenrekening naar de kantoorrekening;

Toelichting:

Klager en [B] hebben ieder bij de deken verklaard dat zij zich op en na de kantoorvergadering van 5 september 2016 geïntimideerd voelden door de uitlatingen van verweerder, dat zij bang waren voor verweerder en dat zij door hem ernstig onder druk zijn gezet om de overboeking van het bedrag van € 77.217,97 niet aan cliënte Y te melden en de deken niet in te lichten over de overboeking ervan naar de kantoorrekening. Daarmee heeft verweerder zich jegens zijn personeel niet gedragen overeenkomstig de kernwaarden als bedoeld in artikel 10a Advocatenwet en tevens in strijd gehandeld met Gedragsregel 1.

f)    het optuigen van een (1) no cure no pay deal met cliënte Y ten behoeve van een hogerberoepprocedure en (2) ten behoeve van een andere cliënte bereid te zijn om een valse factuur op te maken, waarbij verweerder heeft gepoogd om [B] daarbij deze te betrekken;

Toelichting:

De deken heeft ter zitting toegelicht dat hij zich in zijn aanvankelijke dekenbezwaar heeft vergist omdat hem nadien is gebleken dat het om twee verschillende dossiers, namelijk in de kwestie van cliënte Y en in de zaak van cliënte RD gaat waarin verweerder naar zijn overtuiging een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

Dat sprake is van een zuivere no cure no pay afspraak tussen verweerder en cliënte Y (1) blijkt uit de e-mailwisseling tussen verweerder en cliënte Y van 24 en 25 maart 2016. Verweerder heeft immers met cliënte Y afgesproken dat hij in hoger beroep voor die cliënte zal optreden en dat zijn honorarium uitsluitend in rekening wordt gebracht bij succes van die procedure. Het risico voor verlies, inclusief een mogelijke kostenveroordeling ten gunste van de wederpartij, zou voor rekening van verweerder zijn.

Daarnaast heeft verweerder zich jegens cliënt RD (2) bereid getoond om de kosten voor rechtsbijstand van in werkelijkheid € 20.000,- te verhogen met een bedrag van € 10.000,-, tot een bedrag van een ‘commerciële factuur’ van € 30.000,- met de bedoeling om zo in samenspanning met die cliënt een hogere kostenveroordeling te krijgen ten laste van de wederpartij, zonder dat daar werkzaamheden van verweerder tegenover stonden. Dat zou valsheid in geschrifte tot gevolg hebben. Verweerder heeft geprobeerd om [B] daarbij te betrekken.

Volgens de deken is voornoemd handelen van verweerder in strijd met artikel 10a Advocatenwet, artikel 7.7 Voda en de Gedragsregels 1, 25 lid 1 en lid 2, en 30.

g)    mismanagement van zijn kantoororganisatie, ten gevolge waarvan het kantoor van verweerder ten tijde van het onderzoek feitelijk insolvent was, althans diende te worden gevreesd voor discontinuïteit; ultimo 2015 was er sprake van een negatief eigen vermogen en negatieve liquiditeit;

Toelichting:

Ter onderbouwing verwijst de deken naar het rapport van de unit FTA van 22 november 2016, waaruit onder meer blijkt dat het advocatenkantoor [A BV] en verweerder in privé ernstige liquiditeitsproblemen hadden en hebben. Daarbij heeft de deken het vermoeden uitgesproken dat verweerder gokproblemen had. De vorige deken heeft in 2013 van de Rabobank een anonieme melding ontvangen over een advocaat die in het casino veelvuldig contante betalingen stortte op zijn privé rekening, welke bedragen vervolgens dienden te worden doorgestort naar de kantoorrekening van die advocaat. Hiervan is toen een Wwft melding van gedaan. Tijdens het gesprek van de deken met verweerder op 13 september 2016 in aanwezigheid van de adjunct-secretaris heeft verweerder toegegeven dat die melding hem betrof. Zijn handelwijze als hiervoor genoemd in combinatie met een kantoor dat een negatief eigen vermogen kende en een oninbare vordering op verweerder heeft – die in privé zware schulden heeft – leiden tot de conclusie dat verweerder zijn advocatenkantoor in ernstige problemen heeft gebracht. Dat is in strijd met de kernwaarde integriteit, artikel 10a Advocatenwet, en Gedragsregel 1.

h)    het via de derdengeldenrekening faciliteren van een betaling van “een familielid” aan de Belastingdienst;

Toelichting:

De deken verwijst ter onderbouwing hiervan naar het rapport van de unit FTA. Daaruit blijkt dat verweerder in twee tranches vanaf zijn privé rekening € 25.000,- heeft overgemaakt naar de derdengeldenrekening van zijn kantoor. Van dit bedrag is vervolgens € 10.518,- doorgestort naar de Belastingdienst. Het meerdere is teruggestort naar de privé rekening van verweerder. Verweerder heeft op vragen van de unit FTA verklaard dat het bedrag van € 25.000,- een lening aan een familielid betrof. Het gebruik van de stichting derdengelden voor een dergelijke transactie is niet toegestaan en in strijd met artikel 6.19 Voda.

i)    het verrekenen van declaraties met derdengelden, zonder (schriftelijke) toestemming van de cliënten;

Toelichting:

De bedoelde 12 transacties zijn beschreven in het rapport van de unit FTA en betroffen een totaalbedrag van € 23.696,01. Het verrekenen zonder schriftelijke toestemming van de cliënten door verweerder is in strijd met artikel 6.19 lid 5 Voda.

3    VERWEER

Ad klachtonderdeel a)

3.1    Verweerder erkent dat hij zijn cliënte Y niet onmiddellijk op de hoogte heeft gesteld na ontvangst van de gelden die cliënte Y toekwamen.

Ad klachtonderdeel b)

3.2    Volgens verweerder is het dekenbezwaar in zoverre onjuist dat sprake was van een enkelvoudige belastingschuld en niet van belastingschulden. Voor het overige erkent verweerder het verwijt. Van een vooropgezet plan was daarbij geen sprake. Verweerder heeft in een vlaag van verstandsverbijstering, zonder enige noodzaak daartoe, met een deel van het geld een belastingschuld betaald.

Ad klachtonderdeel c)

3.3    Verweerder erkent het geformuleerde bezwaar. Hij heeft op 6 september 2016 aan cliënte Y laten weten dat hij het geld zou doorstorten als en zodra het was ontvangen, terwijl het al op 10 augustus 2016 was ontvangen. Volgens verweerder is sprake van een volgfout, niet van een zelfstandig verwijtbaar handelen.

Ad klachtonderdeel d)

3.4    Verweerder erkent dat hij zonder de voorgeschreven medewerking of medeweten van de tweede bestuurder van de stichting derdengelden bedrag van die rekening heeft overgeboekt aan zijn cliënten. Alhoewel onjuist, bleek deze handelwijze in de praktijk het meest praktisch en is niemand, zoals ook blijkt uit het rapport van de unit FTA, hierdoor geschaad.

Ad klachtonderdeel e)

3.5    Verweerder betwist ten stelligste dat hij zijn personeel heeft bedreigd en evenmin heeft hij gedreigd hun carrières kapot te maken of heeft hij hen anderszins onder druk gezet. Tijdens de kantoorvergadering op 5 september 2016 heeft hij aan zijn personeel opgebiecht dat hij het voor cliënte Y bestemde geldbedrag naar zijn kantoorrekening had overgemaakt. Hij bood daarvoor zijn excuses aan. Met een rustige mededeling, zonder verwijt naar het personeel, heeft hij klager en [B] laten weten dat als zij daarmee problemen zouden hebben en naar de deken zouden stappen, hij dan wel graag tevoren daarover ingelicht wilde worden en dat het kon betekenen dat het kantoor dan zou failleren. Daarnaast heeft verweerder nog gezegd dat hij het door hem ontstane probleem zelf zou oplossen, hetgeen hij ook daadwerkelijk heeft gedaan. In de periode na 5 september 2016 was van enige dreiging of een merkbaar onhoudbare spanning geen sprake.

Ad klachtonderdeel f)

3.6    Verweerder betwist (1) dat er een no cure no pay constructie is opgetuigd met cliënte Y in de hogerberoepprocedure, maar stelt dat sprake was van een toegestane no cure less pay constructie. Verweerder verwijst in dit kader naar zijn e-mail van 25 maart 2016 van 11:53 uur aan cliënte Y waaruit blijkt dat cliënte Y een deel van de werkzaamheden van het hoger beroep gewoon moest betalen (ca € 2.000,-) en griffiegeld en deurwaarderskosten ten laste van cliënte Y kwamen. Voor de werkzaamheden van na 25 maart 2015 gold de afspraak dat bij winst cliënte Y zijn betaalde proceskostenvergoeding in eerste aanleg (€ 29.237,49) zou terugkrijgen en [A BV] het restant. Op 19 juli 2016 is arrest gewezen waarbij cliënte Y van de wederpartij een bedrag van € 92.742,79 toegewezen heeft gekregen waarvan € 25.985,92 aan cliënte Y toekwam en volgens de afspraak aan [A BV] het resterende bedrag van € 66.756,88 zou toekomen.

Voorts betwist verweerder dat hij (2) een afspraak zou hebben gemaakt met cliënt RD welke ziet op het opmaken van een bedrieglijke factuur. [A BV] gaf advies in een zaak waarin die cliënt overwoog om te procederen. Die cliënt wilde een ‘fixed fee’ betalen, hetgeen moeilijk te vertalen was naar een urenregistratie en daaraan gekoppeld een juiste vertaling naar een kostenspecificatie ex 1019h Rv. Verweerder heeft over het verzoek van deze cliënt overleg gehad met [B] maar hem nergens toe gedwongen. Bovendien heeft deze cliënt daarna een ander kantoor gekozen.

Ad klachtonderdeel g)

3.7    Verweerder betwist dat sprake was van mismanagement, feitelijke insolventie, laat staan een dreigende discontinuïteit. Deze verwijten worden onvoldoende onderbouwd; de quick scan van de unit FTA is daartoe volstrekt onvoldoende. Dat verweerder privé ernstige liquiditeitsproblemen had is daarnaast onwaar en op geen enkele wijze gestaafd met bewijsstukken. In dit kader betwist verweerder dat hij in een gesprek met de deken zou hebben toegegeven dat de anonieme melding van de Rabobank hem betrof. Hij heeft slechts in dat gesprek met de deken verteld dat hij wel eens naar het casino ging; meer niet. Niet valt in te zien in hoeverre hem in deze een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

Ad klachtonderdeel h)

3.8    Verweerder ziet niet in waarom hij privé geen gelden op de derdenrekening van zijn kantoor mocht storten en dat geld gedeeltelijk te betalen aan de fiscus ten behoeve van een familielid. Hij betwist dat hij hiermee in strijd met artikel 6.19 Voda oud heeft gehandeld. Een dergelijk gebruik van de derdenrekening wordt niet verboden door de Voda.

Ad klachtonderdeel i)

3.9    Zijn handelwijze met verrekening van declaraties met derdengelden zonder instemming van de cliënten is niet in overeenstemming met artikel 6.19 Voda oud, maar verweerder kan daarvan geen verwijt worden gemaakt nu geen van zijn cliënten zich hierover heeft beklaagd. Bovendien hebben de cliënten via de toepasselijke algemene voorwaarden van [A BV] vooraf daartoe toestemming gegeven.

Tot slot

Verweerder betreurt zijn onjuiste handelwijze maar heeft in de 16 jaar dat hij als advocaat werkzaam is geweest nimmer cliënten benadeeld of tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Hij verzoekt de raad bij oplegging van een maatregel rekening te houden met de specifieke omstandigheden van zijn geval zoals door hem genoemd, in het bijzonder dat sprake is geweest van een eenmalig incident.

4    BEOORDELING

4.1    De raad dient te beoordelen of verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet, waaronder inbreuken op de verordeningen van de Nederlandse Orde van Advocaten en handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.

4.2    Daarbij geldt naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dat de gedragsregels de normen onder woorden brengen, die naar de heersende opvatting in de kring der advocaten behoren te worden in acht genomen bij de uitoefening van het beroep van advocaat en zijn bedoeld als richtlijn voor de advocaat. Bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht of dekenbezwaar dient de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien het open karakter van de wettelijke normen, daarbij van belang zijn. Of het niet naleven van een bepaalde gedragsregel ook tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

4.3    Aan de hand van deze maatstaf zal de raad de dekenklachten per klachtonderdeel beoordelen.

Ad klachtonderdelen a) en c)

4.4    Gelet op de samenhang tussen deze klachtonderdelen ziet de raad aanleiding om deze gelijktijdig te beoordelen

4.5    Een advocaat dient zich zodanig te gedragen dat het vertrouwen in de advocatuur of in zijn eigen beroepsuitoefening niet wordt geschaad (vide Gedragsregel 1). Daarbij is de advocaat gehouden tot nauwgezetheid en zorgvuldigheid in financiële aangelegenheden (vide Gedragsregel 23) en dient een advocaat zijn cliënt op de hoogte te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken (vide Gedragsregel 8).

4.6    Vast staat dat op de derdengeldenrekening van verweerder op 10 augustus 2016 een bedrag van € 77.217,97 ten behoeve van cliënte Y is ontvangen en verweerder dat bedrag op 30 augustus 2016 heeft overgeboekt naar de kantoorrekening. Op of omstreeks 13 september 2016 heeft verweerder het bedrag betaald aan zijn cliënte Y. Per e-mail van 6 september 2016 om 9:31 uur heeft verweerder aan cliënte Y laten weten dat hij van de wederpartij had gehoord dat een bedrag van € 77.217,97 was uitgekeerd in hun zaak en voorts “Als dat binnen is gekomen zal ik dat doorstorten naar de mij bekende rekening.” Hieruit blijkt dat verweerder zijn cliënte Y ten eerste pas weken later op de hoogte heeft gesteld van deze gunstige financiële ontwikkelingen en dat hij ten tweede die cliënte ook nog onjuist heeft voorgelicht over het tijdstip van de ontvangst van het bedrag. De gelden waren immers op dat moment al door verweerder ontvangen.

4.7    Met de deken is de raad van oordeel dat verweerder met dergelijk handelen het aanzien van de advocatuur heeft geschaad door in strijd te handelen met de kernwaarden integriteit en vertrouwen ex artikel 10a Advocatenwet alsmede met de onder 5.5 [4.5] genoemde Gedragsregels. Daarvan dient verweerder een tuchtrechtelijk verwijt te worden gemaakt. Gelet hierop zal de raad de klachtonderdelen a) en c) gegrond verklaren.

Ad klachtonderdeel b)

4.8    Op grond van het bepaalde in artikel 6.19 Voda oud is het een advocaat niet toegestaan om aan die cliënt toekomende gelden zonder toestemming over te boeken van de derdengeldenrekening naar de kantoorrekening en niet rechtstreeks naar de rechthebbende (lid 1 en 5). Evenmin dient een advocaat derdengelden te laten strekken tot zekerheid van zichzelf, zijn praktijk of van enige derde (lid 4).

4.9    Op grond van het dossier, de vastgestelde feiten en het verhandelde ter zitting is de raad van oordeel dat verweerder ernstig tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door het aan cliënte Y toekomende bedrag van € 77.217,97 zonder toestemming over te boeken van de derdengeldenrekening naar de kantoorrekening en een deel van die gelden aan te wenden voor betaling van een belastingschuld van [A BV]. Dat verweerder dit in een vlaag van verstandsverbijstering zou hebben gedaan komt de raad, wat daar ook van zij, niet geloofwaardig voor nu verweerder in het kader van het onderzoek door unit FTA heeft verklaard dat hij de gelden heeft doorgeboekt naar zijn kantoorrekening om zijn kantoorpositie te versterken. Daaruit blijkt eerder een welbewuste actie.

4.10    Door te handelen als door verweerder is gedaan heeft hij naar het oordeel van de raad de onder 5.8 [4.8] genoemde artikelen in de Voda oud geschonden, het aanzien van de advocatuur geschonden en op ernstige wijze in strijd gehandeld met de kernwaarden integriteit en vertrouwen ex artikel 10a Advocatenwet. Nu verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, wordt klachtonderdeel b) gegrond verklaard.

Ad klachtonderdeel d)

4.11    Verweerder heeft erkend dat hij structureel bedragen van de derdengeldenrekening van het kantoor overmaakt zonder de voorgeschreven medewerking en buiten medeweten van de tweede bestuurder van de stichting derdengelden. Daarmee handelt verweerder naar het oordeel van de raad structureel in strijd met het bepaalde van artikel 6.22 lid 8 Voda waarin is voorgeschreven dat deze stichting uitsluitend door twee gezamenlijk bevoegde bestuurders kan worden vertegenwoordigd. Dat dit in zijn praktijk nimmer tot problemen heeft geleid, zoals klager heeft aangevoerd, doet hier niet aan af. Een dergelijk handelen is immers in strijd met de Voda zodat verweerder door aldus te handelen een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De raad acht klachtonderdeel d) eveneens gegrond.

Ad klachtonderdeel e)

4.12    De deken verwijt verweerder in dit onderdeel dat hij klager en [B] zou hebben bedreigd wegens hun bezwaren tegen het overboeken van het aan cliënte Y toekomende bedrag van € 77.217,97 van de derdengeldenrekening naar de kantoorrekening van [A BV]. Verweerder heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.

4.13    Naar het oordeel van de raad kan de deken worden ontvangen in dit klachtonderdeel nu een deken in het algemeen belang met inachtneming van de geldende kernwaarden voor een advocaat moet kunnen klagen over mogelijke misstanden binnen een kantoor als een deken daarvan op de hoogte is gekomen, ook buiten het geval van een klacht. Dat klager en [B] zelf ook eigen rechtstreeks belang hebben om daarover te klagen, doet daar niet aan af. Immers, bedoelde medewerkers kunnen juist vanwege de vermeende bedreiging of chantage als medewerker van een advocatenkantoor zich niet vrij voelen daarover te klagen. De raad overweegt thans als volgt.

4.14    De juistheid van het verwijt dat verweerder klager en [B] zou hebben bedreigd als door de deken is beschreven, kan de raad, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, niet vaststellen. Nu van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen in deze door verweerder geen sprake is, zal de raad klachtonderdeel e) ongegrond verklaren.

Ad klachtonderdeel f)

4.15    In dit klachtonderdeel gaat het om twee subklachten van de deken. De raad zal daarover afzonderlijk oordelen.

4.16    In subklacht 1 verwijt de deken verweerder dat hij met cliënte Y voor wat betreft de procedure in hoger beroep een zuivere no cure no pay afspraak heeft gemaakt en aldus in strijd heeft gehandeld met artikel 7.7 Voda waarin dergelijke afspraken worden verboden. Verweerder heeft daartegen gemotiveerd verweer gevoerd als omschreven onder 4.6 hiervoor. De raad volgt klager daar niet in en overweegt daartoe als volgt.

4.17    Voor de raad staat vast dat verweerder met cliënte Y heeft afgesproken dat hij in hoger beroep voor die cliënte zal optreden en dat zijn honorarium uitsluitend in rekening wordt gebracht bij succes van die procedure. Het risico voor verlies, inclusief een mogelijke kostenveroordeling ten gunste van de wederpartij, zou voor rekening van verweerder zijn. Dat verweerder in de e-mail van 25 maart 2016 om 11:53 uur aan cliënte Y onder meer heeft geschreven: “Vanaf dit mailtje krijg je dus geen declaratie in het hoger beroep tegen het Vonnis. In de afgelopen 10 dagen hebben we nog wel werkzaamheden verricht, die nog niet onder de deal vielen. Ik breng deze eind van de maand in rekening en neem ze vanzelfsprekend mee in de kostenveroordeling in hoger beroep.” doet hier niet aan af. Voor zover deze werkzaamheden al als ‘voorwerk’ kunnen worden geduid of onder het advies van verweerder aan cliënte Y om al dan niet in hoger beroep te gaan vallen, is de raad van oordeel dat die kosten niet vallen onder de hogerberoepprocedure maar een uitvloeisel zijn van de eerste aanleg; net als dat bij een declaratie van een toevoeging het geval is. Dat verweerder voor een deel van de werkzaamheden ‘in hoger beroep’ een nota aan cliënte Y heeft gestuurd die ook is betaald, is de raad bij gebreke van stukken die dat onderbouwen niet gebleken. Evenmin is de raad gebleken of het honorarium van verweerder kostendekkend zou zijn geweest, want de hoogte van het honorarium is niet bekend. Zodoende kan de raad niet vaststellen of de door verweerder met cliënte Y gemaakte afspraak op de voet van artikel 7.7 Voda wel zou zijn toegestaan. Op grond van het voorgaande is de raad dan ook van oordeel dat verweerder een verboden prijsafspraak heeft gemaakt als bedoeld in artikel 7.7 Voda wat hem tuchtrechtelijk dient te worden verweten. In zoverre is klachtonderdeel f (sub 1) gegrond.

4.18    Verweerder heeft gemotiveerd betwist dat hij, zoals de deken hem sub 2 verwijt, in de kwestie van cliënt RD een commercieel tarief en een feitelijk tarief wilde hanteren en door het opmaken van een foute declaratie een hogere kostenveroordeling wilde krijgen ten laste van de wederpartij. De raad is uit de stukken en het verhandelde ter zitting gebleken dat dit een slechte gedachte van verweerder is geweest die feitelijk niet is uitgevoerd, zodat dit verwijt verder geen bespreking meer behoeft. Nu verweerder op dit onderdeel geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, oordeelt de raad in zoverre klachtonderdeel f (sub 2) ongegrond.

Ad klachtonderdeel g)

4.19    Volgens de deken wordt zijn standpunt dat sprake is van mismanagement door verweerder bevestigd door het rapport van de unit FTA. Ondanks een behoorlijke omzet slaagde verweerder erin om zijn kantoor financieel aan de rand van de afgrond te brengen, aldus de deken ter zitting. Hiermee handelt verweerder in strijd met de kernwaarde integriteit als bedoeld in artikel 10a Advocatenwet en schaadt hij het aanzien van de advocatuur (vide Gedragsregel 1).

4.20    Verweerder heeft de conclusies van het rapport gemotiveerd weersproken, zoals samengevat weergegeven onder 4.7 hiervoor. Wat er ook van zij, uit het rapport, dat bovendien een quick scan is geweest, blijkt niet dat door het management door verweerder van zijn kantoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. Op grond hiervan oordeelt de raad klachtonderdeel g) dan ook ongegrond.

Ad klachtonderdeel h)

4.21    Met de deken is de raad van oordeel dat verweerder door via de derdenrekening een betaling van een familielid aan de Belastingdienst te faciliteren in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in artikel 6:22 lid 3 Voda. De stichting derdengelden wordt immers voor geen ander doel gebruikt dan voor het beheer van derdengelden. Hiervan valt verweerder een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Gelet op het vorenstaande zal de raad klachtonderdeel h) gegrond verklaren.

Ad klachtonderdeel i)

4.22    De raad stelt voorop dat, zoals tot 1 januari 2017 gold, een advocaat met een rechthebbende schriftelijk kan overeenkomen de derdengelden aan te wenden ter voldoening van een eigen declaratie. Een dergelijke overeenkomst dient vastgelegd te worden met verwijzing naar het bedrag en de specifieke declaratie (artikel 6.19 lid 5 Voda oud).

4.23    Uit het dossier, in het bijzonder het rapport van de unit FTA, is de raad gebleken dat verweerder in ten minste 12 gevallen zonder toestemming van de cliënte en in strijd met het bepaalde in artikel 6.19 lid 5 Voda oud declaraties heeft verrekend met derdengelden. Dat cliënten daar nimmer over hebben geklaagd of niet zijn benadeeld, doet er niet aan af dat verweerder in strijd heeft gehandeld met genoemde bepaling. Aldus heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld, zodat de raad ook klachtonderdeel i) gegrond zal verklaren.

5    MAATREGEL

Uit het voorgaande volgt dat 7 klachtonderdelen gegrond en drie ongegrond worden geoordeeld. De raad heeft vastgesteld dat verweerder op verschillende gebieden en momenten in de afgelopen jaren als advocaat artikel 46 Advocatenwet heeft geschonden, in het bijzonder door de kernwaarde integriteit te veronachtzamen, door zijn financiële zorgplicht jegens zijn cliënten ernstig te verzaken en tevens de normen van wat een advocaat betaamt te schenden, zoals die zijn uitgewerkt in de Gedragsregels. Daarmee heeft verweerder het aanzien van de advocatuur aangetast. De raad spreekt daarbij ook haar zorgen uit over het feit dat verweerder de ernst van de hem gemaakte verwijten onvoldoende lijkt te beseffen door deze te kwalificeren als eenmalige incidenten zonder dat zijn cliënten daardoor zijn benadeeld. Daarmee miskent verweerder dat hij, zoals ook blijkt uit het rapport van de unit FTA, op structurele wijze de afgelopen jaren diverse bepalingen in de Voda en artikel 46 Advocatenwet heeft geschonden. De raad zal de op te leggen maatregel tot na te noemen maatregel beperken gelet op het feit dat verweerder geen eerdere tuchtrechtelijke veroordelingen heeft en op eigen initiatief de advocatuur heeft verlaten door schrapping van het tableau.

7    KOSTENVEROORDELING

De raad ziet aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000,- en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klachtonderdelen a), b), c), d), f sub 1), h) en i) gegrond;

-    verklaart de klachtonderdelen e), f sub 2) en g) ongegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van 52 weken op, waarvan 26 weken onvoorwaardelijk en 26 weken voorwaardelijk;

-    bepaalt dat het onvoorwaardelijk gedeelte van de schorsing van 26 weken ingaat één maand na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:

-    de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen,

-    verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat

-    de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;

-    bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de schorsing van 26 weken niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op grond dat verweerder zich binnen de hierna vermelde proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een in art. 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

-    stelt de proeftijd vast op twee jaren, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten;

-    bepaalt dat de in artikel 8a, derde lid, van de Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot vijf jaar.

Aldus gewezen door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, voorzitter, mrs. G.E.J. Kornet, N.H.M. Poort, E.H. de Vries, H.Q.N. Renon, leden en bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 9 oktober 2017.

Griffier                                                                        Voorzitter

Verzonden d.d. 9 oktober 2017