ECLI:NL:TADRAMS:2017:82 Raad van Discipline Amsterdam 17-086/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:82
Datum uitspraak: 11-04-2017
Datum publicatie: 18-04-2017
Zaaknummer(s): 17-086/A/NH
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen: Voorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Dekenbezwaar gegrond. Advocaat komt schikking met voormalig cliënt niet na. Schorsing onder bijzondere voorwaarde.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 11 april 2017

in de zaak 17-086/A/NH

naar aanleiding van het bezwaar van:

, in haar hoedanigheid van deken van de

Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland

tegen:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 2 februari 2017 met kenmerk td/np/17-017, door de raad ontvangen op 3 februari 2017, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna de deken) haar bezwaar ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Het bezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 28 februari 2017 in aanwezigheid van de deken, haar adjunct-secretaris en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3  De raad heeft kennisgenomen van de in 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 40 van de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van het bezwaar wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Verweerster heeft mevrouw K bijgestaan in een alimentatieprocedure.

2.2 Bij brief van 28 februari 2015 heeft mevrouw K bij de deken een klacht tegen verweerster ingediend over de kwaliteit van haar dienstverlening.

2.3 Nadat behandeling van de klacht door de klachtenfunctionaris van verweerster niet tot een oplossing had geleid, heeft op uitnodiging van de deken op 29 november 2016 een bespreking plaatsgevonden op het Bureau van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland. Tijdens deze bespreking is een schikking bereikt tussen verweerster en mevrouw K.

2.4 Bij e-mail van 1 december 2016 aan verweerster en mevrouw K heeft de deken de inhoud van de schikking als volgt bevestigd:

“Hierdoor bevestig ik u de bespreking die wij hadden op 29 november 2016. Deze bespreking is gehouden naar aanleiding van de klacht die [mevrouw K] heeft ingediend tegen [verweerster].

Wij hebben uitvoerig de klachten besproken en de uitkomst hiervan is dat de kwestie als volgt is opgelost:

1.  [Verweerster] zal binnen acht dagen na heden aan [mevrouw K]

   overmaken een bedrag van € 4.000,-- netto op bankrekeningnummer

   [bankrekeningnummer].

2. Na ontvangst van dit bedrag verlenen partijen elkaar over en weer finale kwijting dat wil specifiek in deze kwestie zeggen, dat [mevrouw K] geen andere klachten zal indienen tegen [verweerster] over de behandeling van de zaak en evenmin enige aansprakelijkheidsstelling zal richten aan [verweerster] met betrekking tot haar werkzaamheden als advocaat van [mevrouw K].

3. De klachten die [mevrouw K] had ingediend tegen [verweerster] zijn door haar ingetrokken.

Ik wil benadrukken dat ik u bedank voor de plezierige wijze waarop u beiden het gesprek bent aangegaan en u bereid hebt getoond in oplossingen te denken.

Zeker heeft daartoe bijgedragen het feit dat [verweerster] (nogmaals) haar excuses heeft gemaakt voor het verzuim in de dienstverlening zoals die door [mevrouw K] geconstateerd is.

Vertrouwende dat dit een juiste weergave is van hetgeen wij hebben besproken.”

2.5 Verweerster heeft de deken nog diezelfde dag verzocht de tekst op één punt – de inhoud van de gemaakte excuses – te corrigeren. Nadat deze correctie was doorgevoerd, heeft  verweerster mevrouw K bij e-mail van 1 januari 2017 meegedeeld dat een bedrag van € 2.500 is overgemaakt en dat de resterende € 1.500 zal worden overgemaakt na ontvangst van de eindbeschikking van de rechtbank.

2.9 Daarop is namens de deken aan verweerster kenbaar gemaakt dat dit niet is overeengekomen en dat verweerster dit evenmin kenbaar heeft gemaakt ter gelegenheid van de correctie van de vastlegging van de afspraken. Verweerster is verzocht per omgaande te bevestigen dat het resterende bedrag ad € 1.500 is overgemaakt.

2.10 Vanwege het uitblijven van een reactie zijdens verweerster, is op 6 januari 2017 gerappelleerd. In reactie daarop heeft verweerster nogmaals meegedeeld dat zij het resterende bedrag zal betalen na ontvangst van de eindbeschikking.

2.11 Bij e-mail van 9 januari 2017 is verweerster namens de deken voor de laatste maal in de gelegenheid gesteld om het resterende bedrag aan mevrouw K te betalen en daarvan een bewijsstuk te overleggen, bij gebreke waarvan een dekenbezwaar in het vooruitzicht is gesteld. In reactie daarop heeft verweerster laten weten dat zij zich ingeval van indiening van een dekenbezwaar niet meer verplicht acht tot betaling van de resterende € 1.500, dat zij eenzijdig de gemaakte afspraak herziet en inhoudelijke behandeling van de klacht van mevrouw K door de raad van discipline op prijs stelt.

2.12 Bij brief van 23 januari 2017 heeft de deken haar concept-dekenbezwaar aan verweerster gezonden met de mogelijkheid om daarop uiterlijk 27 januari 2017 te reageren. Een reactie van de zijde van verweerster is uitgebleven, waarna de deken is overgegaan tot indiening van het dekenbezwaar.

3 DEKENBEZWAAR

Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij de in het kader van een schikking gemaakte afspraken niet nakomt, althans gedeeltelijk nakomt en voor het resterend te betalen bedrag een nadere voorwaarde stelt.

4 BEOORDELING

4.1 Een advocaat dient zich te houden aan de kernwaarden voor de advocatuur, die sinds 1 januari 2015 zijn vastgelegd in art. 10a Advocatenwet. In dit geval is met name de kernwaarde integriteit in het geding. Die kernwaarde impliceert onder meer dat een advocaat zich houdt aan afspraken die hij met zijn cliënt heeft gemaakt, en meer in het bijzonder dat hij een met zijn cliënt getroffen schikking ter oplossing van een geschil nakomt.

4.2 Verweerster heeft erkend dat zij de met mevrouw K getroffen schikking niet (geheel) is nagekomen zonder dat zij daarvoor een juridisch steekhoudende grond had. Verweerster heeft als toelichting op haar handelen ter zitting verklaard dat zij betreurt te hebben deelgenomen aan het gesprek onder leiding van de deken op 29 november 2016, en dat zij in de opstelling tijdens dit gesprek “naar zichzelf tekort is geschoten”. Kennelijk heeft verweerster spijt gekregen van de getroffen schikking, maar dat rechtvaardigt het handelen van verweerster geenszins. Hetzelfde geldt voor de door verweerster aangevoerde omstandigheid dat zij het restant van de vergoeding voor haar werkzaamheden pas van de Raad voor Rechtsbijstand ontvangt nadat in de zaak van mevrouw K een eindbeschikking is gewezen. Op dit punt heeft verweerster immers – naar zij erkent – geen enkel voorbehoud gemaakt ten tijde van het treffen van de schikking. Verweerster heeft zich een onbetrouwbare advocaat getoond door een getroffen schikking met een ex-cliënt voor haarzelf niet bindend te achten en in die opstelling te volharden. Ook na sommatie door de deken en zelfs nog ter zitting heeft verweerster volhard in deze opstelling. Zij heeft daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Het dekenbezwaar is derhalve gegrond.

5 MAATREGEL

5.1 Bij de op te leggen maatregel neemt de raad de ernst van de zaak en alle overige omstandigheden van het geval in aanmerking. De raad rekent het verweerster zwaar aan dat zij zich niet gebonden acht aan een met haar voormalige cliënte getroffen schikking. Zij heeft daarmee het vertrouwen in de advocatuur ernstig geschaad met geen ander doel dan zelf een financieel voordeel ten koste van haar cliënt te behalen. De raad rekent het verweerster ook zwaar aan dat zij in de contacten met de deken en ter zitting heeft volhard in haar weigering de getroffen schikking na te komen en daarbij op geen enkele wijze blijk heeft gegeven van inzicht in het verwijtbare van haar handelen. De raad is gelet hierop dan ook van oordeel dat het opleggen van een voorwaardelijke schorsing van  tien weken passend en geboden is, met een proeftijd van twee jaren en onder de bijzondere voorwaarde dat verweerster het bedrag van € 1.500 binnen acht dagen na het onherroepelijk worden van deze uitspraak aan mevrouw K betaalt. Deze schorsing zal dus niet ten uitvoer worden gelegd indien verweerster binnen de genoemde termijn alsnog aan mevrouw K betaalt wat zij eerder al aan haar had moeten betalen én verweerster zich niet opnieuw schuldig maakt aan tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen gedurende twee jaar na het onherroepelijk worden van deze uitspraak. De raad acht daarnaast een onvoorwaardelijke maatregel op zijn plaats en legt daarom aan verweerster bovendien een geldboete van € 1.500 op.

6 KOSTENVEROORDELING

6.1 De raad ziet aanleiding om verweerster overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het dekenbezwaar gegrond;

- legt aan verweerster de maatregel van geldboete van EUR 1.500 op;

- bepaalt dat bovenbedoeld boetebedrag binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moet worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL11 RBOS 0569989000 t.n.v. Ministerie van Veiligheid en Justitie, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke boete advocatuur, DGRR,” en 17/086/A/NH;

- legt aan verweerster op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van tien weken;

-  bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders zal bepalen op de grond dat verweerster binnen de hierna te vermelden proeftijd zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging dan wel op de grond dat verweerder zich niet heeft gehouden aan de hierna te noemen bijzondere voorwaarde;

- bepaalt dat de bijzondere voorwaarde inhoudt dat verweerster binnen 8 dagen na het onherroepelijk worden van deze uitspraak een bedrag van EUR 1.500,-- aan mevrouw K op een door haar op te geven rekening betaalt en dat verweerster binnen vijftien dagen na het onherroepelijk worden van deze uitspraak bewijsstukken daarvan aan de deken zendt;

-  stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;

- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten;

- bepaalt dat de in artikel 8a, derde lid, van de Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot twee jaar.

Aldus beslist door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. S. van Andel,

K. Straathof, leden, bijgestaan door mr. A. Lof als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 11 april 2017.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 11 april 2017 verzonden.