ECLI:NL:TADRAMS:2017:291 Raad van Discipline Amsterdam 17-752/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:291
Datum uitspraak: 22-12-2017
Datum publicatie: 08-01-2018
Zaaknummer(s): 17-752/A/A
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond, zonder maatregel
Inhoudsindicatie: Klacht over advocaat wederpartij deels gegrond. Gedragsregel 18 is niet analoog van toepassing p de betrekking tussen een advocaat en een rechtshulpverlener die geen advocaat is. Er bestond dan ook geen algemene verplichting voor verweerster om zich te onthouden van het rechtstreeks benaderen van bestuursleden van de stichting. Verweerster had voorts een redelijk belang om haar laatste e-mail te sturen naar de personen die volgens het handelsregister stonden ingeschreven als bestuurder van de stichting. Verweerster heeft hiermee dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Het valt verweerster wel tuchtrechtelijk te verwijten dat zij klager niet in kennis heeft gesteld van de dagbepaling van het kort geding. De raad ziet echter af van het opleggen van een maatregel.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 22 december 2017

in de zaak 17-752/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 30 mei 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerster.

1.2 Bij brief aan de raad van 14 september 2017 met kenmerk 4017-0362, door de raad ontvangen op 18 september 2017, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 14 november 2017 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van de in 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 14 van de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klager treedt in een arbeidsgeschil als gemachtigde op voor de werkgever, een stichting. Verweerster staat de werknemer bij.

2.2 Bij e-mail van 12 mei 2017 heeft verweerster klager een brief gestuurd naar aanleiding van een door de stichting aan haar cliënt aangekondigde loonstop. Verweerster heeft haar e-mail in cc gestuurd aan een aantal personen die op dat moment bij het handelsregister stonden ingeschreven als bestuurslid van de stichting.

2.3 Klager heeft namens de stichting op 12 mei 2017 gereageerd op de e-mail van verweerster.

2.4 Bij e-mail van 16 mei 2017 heeft verweerster gereageerd op de e-mail van klager. Verweerster heeft haar e-mail in cc gestuurd aan drie personen die op dat moment bij het handelsregister stonden ingeschreven als bestuurders van de stichting, te weten de heer S, mevrouw Van de V en mevrouw T.

2.5 Mevrouw T heeft verweerster hierop bij e-mail van diezelfde dag meegedeeld dat zij al geruime tijd geen deel meer uitmaakt van het bestuur van de stichting en verweerster verzocht haar e-mailadres uit verweersters bestand te verwijderen.

2.6 Klager heeft verweerster bij e-mail van eveneens 16 mei 2017 meegedeeld dat het zonder zijn toestemming niet geoorloofd is om een afschrift van aan hem gerichte brieven aan derden – en zelfs voor hem onbekende personen – te sturen en haar verzocht correspondentie voortaan alleen nog aan hem te richten.

2.7 Bij e-mail van 30 mei 2017 heeft verweerster klager een brief gestuurd naar aanleiding van een door de stichting aan haar cliënt opgelegd lokaalverbod. Verweerster heeft deze e-mail in cc gestuurd aan vier personen die op dat moment bij het handelsregister stonden ingeschreven als bestuurders van de stichting gestuurd, te weten de heer S, mevrouw Van de V, mevrouw T en de heer Van der L.

2.8 Bij e-mail van 30 mei 2017 heeft mevrouw T verweerster herinnerd aan haar verzoek om haar uit verweersters bestand te halen omdat zij al geruime tijd geen bestuurslid meer is van de stichting. Bij e-mail van dezelfde datum heeft verweerster mevrouw T meegedeeld dat zij bij de Kamer van Koophandel nog steeds staat ingeschreven als bestuurslid van de stichting en dus mede verantwoordelijk is.

2.9 Op 30 juni 2017 heeft verweerster namens haar cliënt een datum aangevraagd voor een kort geding tegen de stichting. De dagvaarding is op 6 juli 2017 uitgebracht, voor een zitting op 20 juli 2017. Op 5 juli 2017 is verweerster in het ziekenhuis opgenomen.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a) drie e-mails aan klager in cc aan (voormalige) bestuursleden van de stichting heeft gestuurd, ook nadat haar was gevraagd om dat niet meer te doen, hetgeen in strijd is met gedragsregel 18 lid 1;

b) klager niet heeft geïnformeerd over de dagbepaling van het door haar aangevraagde kort geding.

3.2 Ter toelichting op klachtonderdeel a) stelt klager – kort samengevat – het volgende. Gedragsregel 18 lid 1 geldt indien de wederpartij een gemachtigde heeft aangewezen, ongeacht of die gemachtigde een advocaat is of niet. Twee van de personen aan wie verweerster haar berichten voor klager in kopie heeft gestuurd, mevrouw van de V en mevrouw T, waren bovendien op dat moment al afgetreden als bestuurslid, wat de cliënt van verweerster wist en verweerster daarom ook geweten moet hebben. Het was verweerster slechts te doen om deze dames te pesten. Zij waren beiden immers afgetreden omdat zij niet waren opgewassen tegen de intimidaties van de cliënt van verweerster en nu werden zij toch weer met zijn zaak geconfronteerd.

4 VERWEER

4.1 Verweerster voert aan dat gedragsregel 18 niet van toepassing is op de relatie tussen haar en klager, omdat klager geen advocaat is. Het stond haar dan ook vrij om e-mails aan klager in cc aan bestuursleden van de stichting te sturen. Verweerster heeft bij de Kamer van Koophandel gecontroleerd wie de bestuursleden van de stichting waren en zij heeft de e-mails aan klager in cc gestuurd aan de personen die volgens de Kamer van Koophandel op dat moment bestuursleden waren. Verweerster voelde zich genoodzaakt om de e-mails aan klager ook aan het bestuur van de stichting te sturen. Daarbij speelde een rol dat klager had aangegeven dat hij alleen met de heer S contact had en dat de heer S blijkens het handelsregister niet alleen/zelfstandig bevoegd was om de stichting te vertegenwoordigen. 

4.2 Het is voorts juist dat verweerster klager niet op de hoogte heeft gesteld van de datum en tijd van het door haar aangevraagde kort geding. Zij heeft zich hiervoor ten overstaan van de rechter tegenover klager verontschuldigd en daarbij ook een uitleg gegeven. Er was sprake van overmacht omdat verweerster ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding, althans daags daarvoor, met spoed in het ziekenhuis is opgenomen en ook ruim een week daarvoor al met 40 graden koorts op bed lag, aldus – nog steeds – verweerster.

5 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1 De raad neemt bij de beoordeling tot uitgangspunt dat gedragsregel 18 – dat is opgenomen in het hoofdstuk “Betrekkingen tussen advocaten” – niet analoog van toepassing is op de betrekking tussen een advocaat en een rechtshulpverlener die geen advocaat is, zoals klager. De gedragsregels uit dit hoofdstuk gelden voor het verkeer tussen advocaten en zijn niet normgevend voor gedrag van advocaten jegens niet-advocaten. De andersluidende opvatting van klager zou bovendien leiden tot ongelijke verhoudingen tussen advocaten en andere rechtshulpverleners, nu laatstgenoemden immers tegenover advocaten niet gehouden zijn zich te gedragen overeenkomstig de gedragsregels.

5.2 Voor de tuchtrechter staat in het algemeen ter beoordeling de vraag of de advocaat enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt, te verwijten valt (artikel 46 Advocatenwet). Evenals tegenover derden dient een advocaat zich tegenover een rechtshulpverlener, niet zijnde advocaat, behoorlijk te gedragen en de professionele fatsoensnormen in acht te nemen. In dit geval werd de stichting niet bijgestaan door een advocaat; klager is opgetreden als gemachtigde voor de stichting. Er bestond in deze situatie, gezien hetgeen in 5.1 is overwogen, geen algemene verplichting voor verweerster om zich te onthouden van het rechtstreeks benaderen van bestuursleden van de stichting. Dat verweerster wist dat twee van de door haar aangeschreven bestuursleden (mevrouw Van de V en mevrouw T) geen bestuursleden meer waren en zij hen daarom niet had mogen benaderen heeft klager, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerster, niet in de vereiste concrete zin toegelicht. Verweerster mocht voor de vraag wie op dat moment bestuursleden waren dan ook afgaan op het handelsregister, zoals zij heeft gedaan. Dat verweerster in haar contacten met klager of zijn cliënt desalniettemin niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt en daardoor de grens van de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid zou hebben overschreden, is de raad niet gebleken. Verweerster heeft de bestuursleden weliswaar ook nog aangeschreven nadat zowel klager als een van de bestuursleden haar had gevraagd om dat niet meer te doen, maar verweerster diende een redelijk belang van haar cliënt door dat verzoek niet in te willigen. Klager had (de cliënt van) verweerster immers meegedeeld dat hij van de heer S de opdracht had gekregen om de stichting bij te staan, maar de heer S was – zo blijkt uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel – niet zelfstandig bevoegd de stichting te vertegenwoordigen. Verweerster kon er dan ook niet zonder meer van uitgaan dat klager gemachtigd was om voor de stichting op te treden en had dus een redelijk belang om haar e-mail van 30 mei 2017 ook te sturen naar de personen die volgens het handelsregister op dat moment bestuurslid van de stichting waren. Klachtonderdeel a) is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.3 Verweerster heeft erkend dat zij klager niet in kennis heeft gesteld van de dagbepaling van het door haar aangevraagde kort geding. Dit valt haar tuchtrechtelijk te verwijten. Dat er sprake was van overmacht omdat verweerster een dag voor het uitbrengen van de dagvaarding met spoed in het ziekenhuis is opgenomen en ruim een week daarvoor al met 40 graden koorts op bed lag, doet daar niet aan af. Niet gebleken is immers dat het voor verweerster absoluut onmogelijk was om – bijvoorbeeld door tussenkomst van haar secretaresse – klager op de hoogte te stellen van de dagbepaling van het kort geding. Klachtonderdeel b) is dan ook gegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Verweerster heeft niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt door klager niet in kennis te stellen van de dagbepaling van het door haar aangevraagde kort geding. Verweerster heeft echter uitgelegd waarom zij dit heeft nagelaten en zij heeft hiervoor ook haar excuses aan klager aangeboden. In deze omstandigheden ziet de raad aanleiding om af te zien van het opleggen van een maatregel.

7 GRIFFIERECHT

7.1 Aangezien de klacht gegrond wordt verklaard, moet verweerster het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel b) gegrond;

- verklaart klachtonderdeel a) ongegrond;

- bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;

- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klager.

Aldus beslist door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. B.J. Sol en C. Wiggers, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 december 2017.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 22 december 2017 verzonden.