ECLI:NL:TADRAMS:2017:275 Raad van Discipline Amsterdam 17-776/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:275
Datum uitspraak: 18-12-2017
Datum publicatie: 18-12-2017
Zaaknummer(s): 17-776/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Zie ook 17-777/A/A/D. Verweerder heeft, door klager voorafgaand aan de publicatie van het rapport niet te horen, zich onvoldoende gedragen naar het uitgangspunt dat bij het doen van onderzoek waarbij personen betrokken zijn hoor- en wederhoor moet worden toegepast. Door akkoord te gaan met openbaarmaking van het rapport 28/4, waarin klager door verweerder bovendien herleidbaar was aangeduid, heeft verweerder de belangen van klager nodeloos en op ontoelaatbare wijze geschaad. Klacht deels gegrond, de raad legt de maatregel van berisping op voor de onderhavige zaak en het heden grotendeels gegrond verklaarde dekenbezwaar (17-777/A/A/D).

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 18 december 2017

in de zaak 17-776/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 8 maart 2016 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 20 september 2017 met kenmerk 4016-0267, door de raad ontvangen op 22 september 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 6 november 2017 in aanwezigheid van partijen en hun gemachtigden. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van de onder 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken A, B, en 1 tot en met 15 van de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Het kantoor van verweerder heeft N.V. Nederlandse Spoorwegen (hierna: NS) bijgestaan als advocaat in verschillende aangelegenheden.

2.2 De provincie Limburg heeft op 26 juni 2014 een openbare aanbesteding uitgeschreven voor het openbaar vervoer in de provincie Limburg voor de periode 2016-2031 (hierna: de aanbesteding). Het openbaar vervoer in Limburg werd op dat moment verzorgd door Veolia Transport Limburg B.V. (hierna: Veolia).

2.3 Klager was tot 1 mei 2014 in dienst bij Veolia als concessiedirecteur Limburg. Tussen klager en Veolia is bij aanvang van het dienstverband een concurrentiebeding afgesproken voor de duur van één jaar na het einde van het dienstverband. Klager is op 1 mei 2014 in dienst getreden van een extern adviesbureau. Dit externe adviesbureau heeft met een dochtermaatschappij van NS, Qbuzz B.V. (hierna: Qbuzz), een overeenkomst van opdracht gesloten voor de periode van 1 mei 2014 tot en met 1 mei 2015, die feitelijk inhield dat klager werkzaamheden voor Qbuzz zou verrichten. Daarnaast zijn klager en Qbuzz een arbeidsovereenkomst overeengekomen met ingangsdatum 1 mei 2015.

2.4 NS heeft via haar dochtermaatschappij Abellio Limburg B.V. (hierna: Abellio) ingeschreven op de aanbesteding. De bieding is voorbereid door Qbuzz. Op 10 maart 2015 is de concessie gegund aan Abellio.

2.5 Bij brieven van 5 en 23 september 2014 heeft Veolia Transport Holding Nederland B.V. de Autoriteit Consument en Markt (ACM) verzocht handhavend op te treden tegen NS in verband met verschillende gedragingen van NS in het kader van de aanbesteding. Dit heeft geleid tot een onderzoek door de ACM (hierna: het ACM-onderzoek). NS heeft vervolgens het kantoor van verweerder verzocht haar in het kader van het ACM-onderzoek bij te staan.

2.6 Op 15 februari 2015 heeft de raad van bestuur van NS naar aanleiding van het ACM-onderzoek opdracht gegeven tot het instellen van een intern compliance onderzoek.

2.7 Naar aanleiding van de resultaten van het interne compliance onderzoek heeft NS het kantoor van verweerder op 19 maart 2015 opdracht gegeven een onderzoek te verrichten naar mogelijke onregelmatigheden bij de voorbereiding van de aanbesteding. Dit onderzoek is vervolgens onder leiding van verweerder verricht. In het kader van het onderzoek heeft verweerder vervolgens interviews gehouden met (onder meer) de CEO van NS, twee bestuurders van Abellio Transport Holding B.V. en drie bestuurders van Qbuzz (hierna: bestuurders 1, 2 en 3).

2.8 Op 28 april 2015 is door NS een persbericht uitgegeven en is een geanonimiseerde versie van een (door het kantoor van verweerder uitgebracht) rapport van bevindingen d.d. 28 april 2015 (hierna: het rapport 28/4) op de website van NS gepubliceerd. Bovenaan elke pagina van het rapport 28/4 staat dat het bestemd is voor publicatie. Op de eerste pagina van het rapport 28/4 staat de kantoornaam van verweerder en dat het rapport bestemd is voor NS. Verder staat ingekaderd op die eerste pagina:

“Dit rapport geeft de huidige status van het onderzoek weer. Nader onderzoek vindt nog plaats. Nadere onderzoekshandelingen kunnen aanleiding geven tot het bekend worden van andere feiten en omstandigheden dan die waarop het rapport is gebaseerd. Deze kunnen er vervolgens toe leiden dat een of meer bevindingen niet langer juist zijn, dan wel aanpassing of aanvulling behoeven.”

2.9 In het rapport 28/4 is voorts onder meer het volgende opgenomen:

“1 INLEIDING

(…)

1.1.3 Het onderzoek heeft zich gericht op het verkrijgen van een objectief en onafhankelijk beeld van de feitelijke gang van zaken rondom:

(a) mogelijke onregelmatigheden die betrekking hebben op de indiensttreding van een voormalig medewerker van Veolia bij Qbuzz B.V. (“Qbuzz”), en

(b) mogelijke onregelmatigheden die betrekking hebben op deling van informatie van Veolia door deze voormalig medewerker met Qbuzz en Abellio Limburg,

een en ander in het licht van de voorbereiding door Qbuzz en Abellio Limburg op de inschrijving op de Aanbesteding.

(…)

2 SAMENVATTING

(…)

2.1.1 (…) Deze onregelmatigheden hebben betrekking op de aanstelling van een voormalige medewerker van Veolia, Medewerker X, en deling van informatie door deze Medewerker X met Qbuzz en Abellio Limburg.

2.2 Aanstelling Medewerker X

2.2.1 In het kader van de voorbereiding van de Aanbesteding, wenste Qbuzz haar regionale kennis in Limburg te versterken. In dat licht is Medewerker X in beeld gekomen. Medewerker X was destijds concessiedirecteur bij Veolia in Limburg en beschikte derhalve over ruime ervaring en kennis van Limburg.

2.2.2 Begin januari 2014 heeft een bestuurder van Qbuzz, Bestuurder 1, samen met een lid van het biedingsteam met Medewerker X gesproken over een mogelijke aanstelling bij Qbuzz. Tijdens dit gesprek is ter sprake gekomen dat in de arbeidsovereenkomst van Medewerker X met Veolia een non-concurrentiebeding was opgenomen, waardoor Medewerker X niet bij Qbuzz in dienst zou kunnen treden. De duur van het non-concurrentiebeding was één jaar.

2.2.3 Door Bestuurder 1 en Medewerker X is vervolgens naar een alternatief gekeken. Uiteindelijk is Medewerker X per 1 mei 2014 bij een extern adviesbureau in dienst getreden. Qbuzz en het Externe Adviesbureau hebben voor de periode 1 mei 2014 tot 1 mei 2015 een overeenkomst van opdracht afgesloten. De kosten voor deze opdracht komen overeen met de salariskosten van Medewerker X over de periode van één jaar. Eventuele werkzaamheden door Medewerker X voor andere partijen dan NS werden op mindering gebracht op de door Qbuzz te betalen bedragen uit hoofde van de overeenkomst van opdracht. Medewerker X en Qbuzz zijn tevens een arbeidsovereenkomst overeengekomen waarbij Medewerker X zou worden aangesteld als Regiodirecteur met als standplaats Amersfoort. De arbeidsovereenkomst zou ingaan per 1 mei 2015.

2.2.4 Naast Bestuurder 1 waren tevens Bestuurder 2 en 3 van Qbuzz bekend met de aanstelling van Medewerker X en de overeengekomen constructie met betrekking tot het non-concurrentiebeding. Er zijn geen aanwijzingen dat de Raad van Bestuur van NS hiermee bekend was.

2.3 Informatiedeling door Medewerker X

2.3.1 Door Medewerker X is op verschillende momenten informatie van Veolia met medewerkers van Qbuzz gedeeld. De informatiedeling heeft plaatsgevonden zowel op verzoek als op eigen initiatief van Medewerker X. De verstrekte informatie betreft zowel concrete (cijfermatige) informatie van Veolia als opgedane kennis en ervaring van Medewerker X. Daarnaast nam Medewerker X deel aan het biedingsteam van Qbuzz en schreef hij mee aan de offerte.

2.3.2 Een gedeelte van deze informatiedeling vond plaats op het moment dat Medewerker X nog in dienst was bij Veolia. Daarnaast heeft Medewerker X begin februari 2014 – voordat hij uit dienst was getreden bij Veolia – de beschikking gekregen over een telefoon, computer en e-mailaccount van Qbuzz. De e-mailaccount was onder een andere naam verstrekt.

2.3.3 Naast de verstrekt documentatie per e-mail heeft Medewerker X informatie per USB verstrekt. Bestuurder 1 heeft verklaard een USB stick te hebben ontvangen en de informatie die daarop stond te hebben gekeken. Volgens Bestuurder 1 betrof dit onder andere financiële informatie van Veolia. Bestuurder 1 heeft verklaard de informatie op de USB stick te hebben gewist of de USB te hebben weggegooid en de door hem gelezen informatie verder niet te hebben gebruikt.

2.3.4 De informatiedeling door Medewerker X gebeurde met medeweten van de directie van Qbuzz. Er zijn geen aanwijzingen dat de Raad van Bestuur van NS bekend was met de informatiedeling door Medewerker X met Qbuzz en Abellio Limburg.

(…)

6 KRING VAN PERSONEN NS GROEP

(…)

6.4 Raad van Bestuur NS

6.4.1 In de Onderzoeksdocumentatie zijn geen aanwijzingen aangetroffen die duiden op betrokkenheid van de Raad van Bestuur van de NS bij de onregelmatigheden.

(...)

7 ONDERZOEK EN RAPPORTAGE

(…)

Interviews

7.1.2 Er zijn met 10 personen interviews gehouden (de “Interviews”). Bestuurders 1, 2 en 3 hebben meegewerkt aan een eerste Interview. Zij zijn daarna niet meer bereid geweest verdere medewerking te verlenen. Bestuurders 1, 2 en 3 hebben via hun advocaat aangegeven wel over nadere informatie te beschikken, maar zijn desverzocht niet bereid geweest deze aan [kantoor van verweerder] te verschaffen.

Rapport

7.1.3 Op basis van de hierboven beschreven werkzaamheden heeft [kantoor van verweerder] de relevant geachte informatie geanalyseerd. De resultaten van het Onderzoek zijn neergelegd in dit rapport van bevindingen (het “Rapport”).

7.2 Beperkingen Onderzoek

(…)

7.2.2 Een belangrijke beperking in het Onderzoek vormt de mogelijke additionele informatie waarover de Bestuurders 1,2 en 3 hebben aangegeven te beschikken.

7.2.3 Als belangrijkste beperkingen kunnen verder worden genoemd:(…)

(iv) Bij de Aanbesteding is een groot aantal personen betrokken geweest. Uit het oogpunt van proportionaliteit konden niet al deze personen geïnterviewd worden. Op basis van de beschikbare informatie is een selectie gemaakt van de personen die vermoedelijk voor het Onderzoek het meest relevant zijn. Hoewel deze selectie zorgvuldig is gemaakt, blijft het mogelijk dat personen niet zijn geïnterviewd terwijl zij wel over voor het Onderzoek relevantie informatie beschikken.

(v) Het onderzoek had een intern karakter. Dit betekent dat wij ons in hoofdzaak gebaseerd hebben op de informatie waarover NS beschikt.

vi) [kantoor van verweerder] is uitgegaan van de juistheid en volledigheid van (de    verzameling van) de Onderzoeksdocumentatie en heeft geen werkzaamheden    verricht deze zelfstandig te verifiëren. Een dergelijke verificatie heeft ook niet    plaatsgevonden.

(…)

  Aard van het Rapport

7.3.1 Dit rapport geeft de huidige status van het onderzoek weer. Nader onderzoek vindt nog plaats. Deze nadere onderzoekshandelingen kunnen aanleiding geven tot het bekend worden van andere feiten en omstandigheden dan die waarop het Rapport is gebaseerd. Deze kunnen er vervolgens toe leiden dat een of meer bevindingen niet langer juist zijn, dan wel aanpassing of aanvulling behoeven.

  (...)

  Algemene voorwaarden

7.3.3 Dit rapport is opgesteld ten behoeve van NS. Derden kunnen in geen geval aan het Rapport rechten ontlenen.”

2.10 Klager is degene die in het rapport 28/4 ‘Medewerker X’ wordt genoemd. Klager is door het kantoor van verweerder niet geïnterviewd voorafgaand aan publicatie van het rapport 28/4.

2.11 Klager is op of kort na 28 april 2015 op non-actief gesteld en ontslagen, bij welk traject een kantoorgenoot van verweerder, mr. H, NS als advocaat heeft bijgestaan.

2.12 Het rapport 28/4 is op 18 augustus 2015 gevolgd door een ‘definitief rapport van bevindingen’. In het definitieve rapport is niet gehandhaafd dat er geen aanwijzingen zijn voor betrokkenheid van de Raad van Bestuur van NS bij de onderzochte onregelmatigheden. Het definitieve rapport is in november 2015 gepubliceerd op de website van NS.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij leider was van het onderzoek naar de aanbesteding in Limburg terwijl hij eveneens betrokken was bij de bijstand aan NS in het kader van het ACM-onderzoek naar het gedrag van NS tijdens de aanbesteding in Limburg. Dit terwijl bovendien een kantoorgenoot van hem de arbeidsrechtelijke zaak tegen klager die voortvloeide uit het rapport 28/4 behandelde met wie verweerder ook informatie heeft gedeeld. Er was dus binnen het kantoor van verweerder sprake van belangenverstrengeling/dubbele petten en geen sprake van functiescheiding;

b) er zonder klager te horen met zijn medewerking een niet afgerond onderzoek met foute conclusies is gepubliceerd, terwijl het rapport 28/4 duidelijk bedoeld was om de top van NS ‘uit de wind te houden’;

c) hij klager in het rapport 28/4 duidelijk herleidbaar heeft aangeduid, waardoor klager aanzienlijke reputatieschade heeft geleden;

d) hij geen inhoudelijk onderzoek heeft gedaan naar de in het rapport 28/4 weergegeven beschuldigingen aan het adres van klager, waaronder de vermeende informatiedeling en de vermeende schending van het concurrentiebeding;

e) hij in een later stadium op een grove manier fout gehandeld heeft.

4 VERWEER

4.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover relevant, zal worden weergegeven.

5 BEOORDELING

5.1 De raad stelt voorop dat aan een advocaat een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Die vrijheid is echter niet onbeperkt en vindt zijn begrenzing onder meer hierin dat een advocaat geen stellingen mag poneren of (proces)handelingen mag verrichten waardoor de belangen van de wederpartij of derden nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad.

Ad klachtonderdeel a)

5.2 Klager verwijt verweerder – kort gezegd - dat er binnen zijn kantoor en bij hem, verweerder, sprake was van belangenverstrengeling/dubbele petten en dat er geen sprake was van functiescheiding.

5.3 Verweerder voert aan dat hij slechts een beperkte rol heeft gespeeld bij de bijstand van zijn kantoor aan NS met betrekking tot het ACM-onderzoek. Voorts voert verweerder aan dat klager geen belang heeft bij dit klachtonderdeel, nu klager niet is gehoord in het kader van het door verweerder geleidde onderzoek dat heeft geresulteerd in het rapport 28/4. Er is aldus geen vertrouwelijke informatie afkomstig van klager gebruikt in andere zaken die door advocaten van het kantoor van verweerder zijn behandeld.

5.4 De raad overweegt dat het standpunt van verweerder dat klager door het handelen van verweerder waarover wordt geklaagd niet rechtstreeks in zijn belang kan worden getroffen niet kan worden gevolgd. Klager is mitsdien ontvankelijk in dit klachtonderdeel. De raad beoordeelt de omstandigheid dat verweerder het onderzoek heeft geleid dat heeft geresulteerd in het rapport 28/4, terwijl hij ook heeft geadviseerd in het kader van de bijstand van zijn kantoor aan NS met betrekking tot het ACM-onderzoek, evenwel niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dat zou mogelijk anders zijn geweest als verweerder in het kader van die advisering vertrouwelijke gegevens van klager had ontvangen, maar daarvan is niet gebleken. Ook van de omstandigheid dat een kantoorgenoot de arbeidsrechtelijke zaak tegen klager heeft behandeld die voortvloeide uit het rapport 28/4 valt verweerder geen tuchtrechtelijk te maken. Dat er tussen hem en zijn kantoorgenoot vertrouwelijke informatie afkomstig van klager is gedeeld is niet gebleken. Klachtonderdeel a) is mitsdien ongegrond.

Ad klachtonderdelen b), c) en d)

5.5 De klachtonderdelen b), c) en d) lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

5.6 Klager verwijt verweerder dat NS met zijn medewerking een niet afgerond onderzoek met foute conclusies over klager heeft gepubliceerd en dat het rapport 28/4 duidelijk bedoeld was om de top van NS ‘uit de wind te houden’. Dit terwijl klager niet eens was gehoord. Voorts verwijt klager verweerder dat hij klager in het rapport 28/4 duidelijk herleidbaar heeft aangeduid, waardoor klager aanzienlijke reputatieschade heeft geleden. Ook verwijt klager verweerder dat hij geen inhoudelijk onderzoek heeft gedaan naar de in het rapport 28/4 weergegeven beschuldigingen aan het adres van klager, waaronder de vermeende informatiedeling en de vermeende schending van het concurrentiebeding. Had verweerder dat wel gedaan, dan had hij geconstateerd dat de gedeelde informatie niet vertrouwelijk van aard was en dat het concurrentiebeding niet gold, aldus klager.

5.7 Verweerder werpt allereerst op dat er sprake was van een intern onderzoek, zodat in beginsel werd uitgegaan van de informatie die bij NS Groep beschikbaar was en in beginsel ook alleen personen werkzaam bij NS Groep werden gehoord. Klager was niet in dienst van een NS-vennootschap (maar van een extern adviesbureau) en is daarom niet gehoord. Er is wel overwogen om hem te horen, maar uiteindelijk werd een dergelijk interview niet essentieel geacht voor de feitengaring. Voorts voert verweerder aan dat de RvC van NS, en niet hij, verweerder, op 28 april 2015 heeft besloten om naar buiten te treden met het rapport 28/4. Hoewel verweerder daarbij heeft aangegeven dat hij om een aantal redenen geen voorstander was van publicatie, en ook terughoudend was om daaraan medewerking te verlenen, heeft hij zich uiteindelijk gezien de belangen van NS niet tegen de publicatie verzet. Verweerder heeft daarbij, als advocaat van NS, de belangen van zijn cliënte laten prevaleren boven de belangen van anderen. Verweerder voert voorts aan dat het onderzoek was gericht op het verkrijgen van duidelijkheid over de feitelijke gang van zaken omtrent mogelijke onregelmatigheden rondom de indiensttreding van klager bij Qbuzz en het delen van informatie van Veolia door klager met Qbuzz en Abellio. Omdat het onderzoek was beperkt tot een weergave van de feitelijke gang van zaken is geen inhoudelijk onderzoek gedaan naar de informatiedeling, maar is uitgegaan van de beschrijving van de informatie zoals deze uit de data en interviews naar voren was gekomen. In het rapport 28/4 worden geen beschuldigingen geuit in de richting van klager. Ook staan er geen onjuiste conclusies in over de handelwijze van klager, aangezien het rapport 28/4 zich beperkt tot feitelijke constateringen en daarin een juridische duiding of kwalificatie ontbreekt. Nadat het rapport 28/4 was gepubliceerd, is klager een aantal keer de gelegenheid gegeven om de feiten aan te vullen, zodat het definitieve rapport de in zijn ogen ontbrekende feiten zou kunnen bevatten. Dat het rapport bedoeld was om de top van NS uit de wind te houden wordt betwist, tot aan de dag van de mondelinge behandeling van onderhavige klachtzaak is niet gebleken van misdragingen van de top van NS. Dat klager herleidbaar was zou ook met een andere inkleding lastig te voorkomen zijn geweest. Overigens heeft klager onvoldoende belang bij de vraag of hij een juiste onderzoeksprocedure heeft gevolgd, aldus tot slot verweerder.

5.8 De raad constateert voor alles dat verweerder, als leider van het onderzoek dat heeft geresulteerd in het rapport 28/4, het handelen dat in dat kader door zijn kantoorgenoten heeft plaatsgevonden tot het zijne maakt, zich hiervoor volledig verantwoordelijk acht en hierop dus ook kan worden aangesproken. Dit is voor de raad dan ook uitgangspunt.

5.9 Voor zover verweerder betoogt dat klager onvoldoende belang heeft bij de klachtonderdelen b), c) en d), kan hij niet worden gevolgd. Het is evident dat klager door het handelen of nalaten van verweerder waarover in deze klachtonderdelen wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen.

5.10 De raad overweegt dat de door klager ingediende klacht dient te worden beschouwd in het licht van het feit dat het rapport 28/4 is gepubliceerd op de website van NS en dat verweerder wist dat NS zijn onderzoeksresultaten naar buiten wilde brengen. Ook van belang is dat uit het rapport 28/4 duidelijk blijkt dat het is opgesteld door het kantoor van verweerder en dat dat een advocatenkantoor van naam en faam is. Naar het oordeel van de raad moeten aan de totstandkoming en aan de inhoud van een rapport als het onderhavige, dat wordt gebruikt voor externe verantwoording, met het oog op de daarbij mogelijk betrokken belangen van derden zware eisen worden gesteld. Dat het onderzoek dat heeft geleid tot het rapport 28/4 was ingestoken als intern onderzoek doet hieraan niet af.

5.11 Vaststaat dat het rapport 28/4 extern is geworden door de publicatie op de website van NS. Verweerder heeft zich voorts niet verzet tegen de publicatie. Het rapport gaat over ‘onregelmatigheden’ rondom de indiensttreding van en informatiedeling door medewerker X. De identiteit van medewerker X is gemakkelijk uit het rapport 28/4 te herleiden omdat er bij Veolia maar één concessiedirecteur Limburg werkzaam was, te weten klager. Hoewel het rapport 28/4 voor een groot deel over handelen en nalaten van klager gaat en voor klager potentieel zeer schadelijk is, heeft verweerder klager voor publicatie niet de gelegenheid geboden zijn kant van het verhaal te belichten en de in het rapport 28/4 genoemde van klager afkomstige e-mails toe te lichten. Onder deze omstandigheden moet worden geoordeeld dat verweerder de belangen van klager nodeloos en op ontoelaatbare wijze heeft geschaad.

5.12 In het licht van het voorgaande geldt aldus dat verweerder, ook zonder een specifieke opdracht daartoe van NS, klager vóór publicatie van het rapport 28/4 had behoren uit te nodigen voor een gesprek. Dat klager formeel niet in dienst van NS was, kan daar gelet op de inhoud van het rapport niet aan afdoen. In zoverre is klachtonderdeel b) derhalve gegrond. Dat het rapport 28/4 bedoeld was om de top van NS uit de wind te houden kan de raad, gezien de uitvoerige betwisting daarvan door verweerder, niet vaststellen. In zoverre is klachtonderdeel b) ongegrond.

5.13 Klachtonderdeel c) houdt in dat klager in het rapport 28/4 herleidbaar is aangeduid, waardoor hij aanzienlijke reputatieschade heeft geleden. Dit klachtonderdeel behoeft gelet op het vooroverwogene geen zelfstandige bespreking. Klachtonderdeel c) is gegrond.

5.14 Ten aanzien van het verwijt van klager dat verweerder geen inhoudelijk onderzoek heeft gedaan naar de in het rapport 28/4 weergegeven beschuldigingen aan het adres van klager overweegt de raad als volgt. Zoals hiervoor overwogen had het op de weg van verweerder gelegen om klager voorafgaand aan de publicatie van het rapport 28/4 uit te nodigen voor een gesprek teneinde zijn reactie te vernemen op de door hem als onderzoeker verzamelde feiten voor zover die op klager betrekking hadden. In zoverre had het van verweerder mogen worden verwacht dat hij nader onderzoek zou doen naar de in het rapport 28/4 weergegeven feiten die op klager betrekking hadden. Dat verweerder dit heeft nagelaten valt hem tuchtrechtelijk te verwijten. Klachtonderdeel d) is daarmee eveneens gegrond.

Ad klachtonderdeel e)

5.15 Klager verwijt verweerder dat hij in een later stadium op een grove manier fout gehandeld heeft. Verweerder stelt dat dit klachtonderdeel de voor de beoordeling noodzakelijke toelichting mist.

5.16 De raad overweegt, in lijn met het daartoe strekkende verweer van verweerder, dat klager dit klachtonderdeel onvoldoende heeft onderbouwd. Klachtonderdeel e) is daarom ongegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Gezien het voorgaande heeft verweerder, door klager voorafgaand aan de publicatie van het rapport 28/4 niet te horen, zich onvoldoende gedragen naar het uitgangspunt dat bij het doen van onderzoek waarbij personen betrokken zijn hoor- en wederhoor moet worden toegepast. Door akkoord te gaan met openbaarmaking van het rapport 28/4, waarin klager door verweerder bovendien herleidbaar was aangeduid, heeft verweerder de belangen van klager nodeloos en op ontoelaatbare wijze geschaad.

6.2 De deken heeft naar aanleiding van de handelwijze van verweerder waarover ook klager heeft geklaagd en waarop deze beslissing ziet een dekenbezwaar tegen verweerder ingediend. Dat bezwaar onder zaaknummer 17-777/A/A/D is bij eveneens vandaag genomen beslissing grotendeels gegrond verklaard.

6.3 De raad acht het opleggen van de maatregel van berisping voor de onderhavige zaak en het heden grotendeels gegrond verklaarde dekenbezwaar passend en geboden. In beide zaken zal de raad dan ook één en dezelfde maatregel opleggen.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Aangezien de klacht deels gegrond wordt verklaard, moet verweerder het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

7.2 De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze proceskosten worden vastgesteld op EUR 1.000 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel a) en klachtonderdeel e) ongegrond;

- verklaart klachtonderdeel b) deels gegrond en deels ongegrond;

- verklaart klachtonderdelen c) en d) gegrond;

- legt aan verweerder in deze zaak en in het dekenbezwaar met nummer 17-777/A/A/D tezamen éénmaal de maatregel van berisping op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klager;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, mrs. R.J.A. Dil, H. Dulack, B. de Regt en E.J.M. van Rijckevorsel-Teeuwen, leden, bijgestaan door mr. P.J. Verdam als griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2017.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 18 december 2017 verzonden.