ECLI:NL:TADRAMS:2017:222 Raad van Discipline Amsterdam 17-385/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:222
Datum uitspraak: 10-10-2017
Datum publicatie: 17-10-2017
Zaaknummer(s): 17-385/A/A
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Klacht gegrond, zonder maatregel
Inhoudsindicatie: Klacht over eigen advocaat. Verweerder heeft een beroepsfout gemaakt door slechts één vennootschap te dagvaarden in plaats van twee. Verweerder heeft zijn fout toegegeven en is hierover ook steeds open geweest tegenover klagers. Het voormalige kantoor van verweerder heeft de door verweerder gemaakte fout kosteloos hersteld. De raad ziet hierin aanleiding af te zien van het opleggen van een maatregelen. Overige klachtonderdelen zijn ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 10 oktober 2017

in de zaak 17-385/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 14 april 2016 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 11 mei 2017 met kenmerk 4016-0204, door de raad ontvangen op 12 mei 2017, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 29 augustus 2017 in aanwezigheid van klagers en verweerder, bijgestaan door zijn voormalige kantoorgenote mr. D. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de in 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 21 van de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 In september 2013 hebben klagers verweerder verzocht hen bij te staan. Aanleiding hiervoor was het overlijden van de (pleeg)zoon van klagers (hierna de zoon) in juli 2013. De zoon was betrokken bij een sportschool, van waaruit tevens in voedingssupplementen werd gehandeld. De exploitatie vond plaats via twee vennootschappen, Barbarians B.V. en Spezaf B.V. Van beide vennootschappen was de echtgenote van de zoon (hierna: de echtgenote) enig bestuurder. Het huwelijk tussen de zoon en de echtgenote was ten tijde van zijn overlijden al gestrand, maar nog niet ontbonden. Klagers stelden dat zij na het overlijden van de zoon een schuld van de sportschool aan een leverancier van voedingssupplementen hadden voldaan en wilden dat geld terugontvangen. De echtgenote betwistte deze vordering.

2.2 Op 13 december 2013 heeft verweerder namens klagers Spezaf B.V. gedagvaard en gevorderd haar te veroordelen tot vergoeding van het door klagers ten behoeve van de sportschool betaalde bedrag van € 16.950. In het kader van deze procedure heeft verweerder conservatoir beslag doen leggen op roerende zaken. Spezaf B.V. heeft een reconventionele vordering ingesteld. Spezaf B.V. stelde daartoe (onder meer) dat klagers een greep uit haar kluis hadden gedaan.

2.3 Op 23 mei 2014 heeft in deze procedure een comparitie van partijen plaatsgevonden. De kleindochter van klagers, destijds 15 jaar oud, wilde de comparitie bijwonen. Verweerder heeft daartegen namens klagers bezwaar gemaakt. Na een schorsing heeft de rechter bepaald dat de kleindochter bij de comparitie aanwezig mocht zijn. Verweerder heeft vervolgens verzocht om een nadere conclusie te mogen nemen en heeft aansluitend tezamen met klagers de zittingszaal verlaten. De rechter heeft de zaak daarop behandeld in afwezigheid van klagers, het verzoek van verweerder om nader te mogen concluderen aan het einde van de zitting afgewezen en de zaak naar de rol van 2 juli 2014 verwezen voor vonnis.

2.4 Op 2 juli 2014 heeft de rechtbank een tussenvonnis gewezen, waarbij de vordering van klagers is afgewezen en in reconventie aan Spezaf B.V. een bewijsopdracht is gegeven. Op 3 juli 2014 heeft verweerder het tussenvonnis aan klagers gestuurd. In de begeleidende brief staat, voor zover van belang:

“De rechter vindt dat de vorderingen van jullie op Spezaf en van Spezaf op jullie onvoldoende zijn onderbouwd. (…)

Spezaf wordt in de gelegenheid gesteld om haar vordering hard te maken en naar aanleiding van wat ik met jullie besprak, ga ik ervan uit dat dit niet mogelijk is.”

2.5 Spezaf B.V. heeft vervolgens getracht haar stellingen in reconventie te bewijzen door middel van getuigen. Van de zijde van klagers zijn twee getuigen in contra-enquête opgeroepen.

2.6 De vorderingen van klagers en van Spezaf B.V. zijn uiteindelijk afgewezen.

2.7 Eind 2014 heeft verweerder de zaak overgedragen aan zijn voormalige kantoorgenote mr. D, over wie klagers ook een klacht hebben ingediend (zaaknr. 17-386/A/A). Mr. D heeft alsnog Barbarians doen dagvaarden namens klagers zonder daarvoor aan klagers kosten te rekenen. Omdat mr. D haar werkzaamheden voor klagers kort nadien heeft beëindigd, is de dagvaarding echter niet bij de rechtbank aangebracht.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij niet op de hoogte was van de verlaging van de leeftijdsgrens van kinderen die aanwezig mogen zijn bij een zitting, hoewel hierover een brief is gezonden door de rechtbank;

b) hij is opgestaan en weggelopen uit een zitting, waardoor klagers zich genoodzaakt voelden achter hem aan te lopen;

c) hij zich heeft beroepen op een wetsartikel, maar de rechter niet wist te vertellen om welk artikel het precies zou gaan;

d) hij zijn toezegging om de rechtbank nog aan te schrijven over het wetsartikel niet is nagekomen;

e) hij in eerste instantie heeft geweigerd om twee door klagers aangedragen getuigen mee te nemen naar de zitting;

f) hij de verkeerde vennootschap heeft gedagvaard;

g) hij is bedreigd door de boekhouder van de echtgenote, maar hiervan geen aangifte heeft willen doen;

h) hij niet heeft gereageerd op verzoeken van de deurwaarder om contact over de beslagen die hij heeft doen leggen op alles met betrekking tot de sportschool en de loods van de zoon; en hij aan klagers niet heeft uitgelegd hoe het kan dat de beslagen goederen nu ondanks de gelegde beslagen verkocht zijn;

i) hij niet heeft gezocht naar de echte erfgenaam en niet met die echte erfgenaam in contact is getreden;

j) er sprake is van belangenverstrengeling, aangezien de advocaat van de echtgenote een nare brief vol leugens heeft gestuurd en verweerder hiertegen niets heeft gedaan.

4 VERWEER

4.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

5 BEOORDELING

5.1 De raad stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

Ad klachtonderdelen a) en b)

5.2 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling en zien op de comparitie van 23 mei 2014.

5.3 De raad overweegt als volgt. Met klachtonderdeel a) verwijten klagers verweerder dat hij op de comparitie bezwaar heeft gemaakt tegen de aanwezigheid van de kleindochter van klagers op grond van haar leeftijd (zij was destijds 15 jaar), terwijl volgens de geldende richtlijnen kinderen van 15 jaar wel bij een zitting aanwezig mogen zijn. Verweerder heeft erkend dat hij zich ter zitting heeft beroepen op achterhaalde richtlijnen. De raad is echter van oordeel dat hem dit niet tuchtrechtelijk te verwijten valt. Vaststaat immers dat klagers wilden dat verweerder bezwaar zou maken tegen de aanwezigheid van hun kleindochter. Niet valt in te zien welke andere argumenten verweerder had kunnen inbrengen tegen de aanwezigheid van de kleindochter bij de comparitie, behalve haar leeftijd. Dat dit argument niet steekhoudend bleek te zijn, betekent niet dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klachtonderdeel a) is derhalve ongegrond.

5.4 Klachtonderdeel b) ziet op het verlaten van de comparitie door klagers en verweerder. Volgens verweerder was dit een processuele beslissingen op verzoek van en na herhaald overleg met klagers; zij wilden onder geen beding de comparitie voortzetten in aanwezigheid van hun kleindochter. Klagers hebben dit niet betwist. Gelet hierop is klachtonderdeel b) eveneens ongegrond.

Ad klachtonderdelen c) en d)

5.5 Ook deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

5.6 De raad overweegt dat klagers deze klachtonderdelen in het geheel niet hebben onderbouwd, terwijl uit de stukken ook niet kan worden afgeleid waarop klagers het oog hebben. Voor zover klagers met klachtonderdeel d) doelen op het door verweerder tijdens de comparitie gedane verzoek om nader te mogen concluderen geldt dat dit verzoek door de rechtbank is afgewezen en de zaak voor vonnis is komen te staan. Als een zaak voor vonnis staat, is het de advocaat niet meer toegestaan om (zonder toestemming van de wederpartij) de rechter te benaderen. Ook klachtonderdelen c) en d) zijn derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel e)

5.7 Klagers verwijten verweerder met dit klachtonderdeel dat hij in eerste instantie heeft geweigerd om twee door klagers aangedragen getuigen door de rechtbank te laten horen. Uiteindelijk hebben zij hem hiervan weten te overtuigen en is de zaak gewonnen door de verklaringen van de getuigen, aldus klagers. Verweerder heeft onder meer betwist dat klagers hebben moeten aandringen op het doen horen van de twee getuigen aan hun zijde.

5.8 De raad overweegt als volgt. Uit het klachtdossier blijkt dat verweerder in eerste instantie zijn twijfels heeft geuit over de noodzaak tot het horen van getuigen in contra-enquête in het kader van de reconventionele vordering van Spezaf B.V. Bij e-mail van 6 oktober 2014 heeft hij klagers daarover geschreven dat hij daarover “nog moest nadenken” en dat hij daar op dat moment – hij was nog in afwachting van de processen-verbaal van de verhoren in de enquête – “eigenlijk het nut niet van inzag.” Uiteindelijk is in overleg tussen klagers en verweerder besloten om in contra-enquête twee getuigen te doen horen. Enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen kan in deze gang van zaken niet worden gezien. Verweerder is uiteindelijk meegegaan met het verzoek van klagers en de twee door klagers aangedragen getuigen zijn opgeroepen. Dat de aanvankelijke twijfel van verweerder geheel onnodig was, kan de raad niet vaststellen, laat staan dat verweerder klagers op dit punt onjuist heeft geadviseerd. Klachtonderdeel e) is ongegrond.

Ad klachtonderdeel f)

5.9 Verweerder heeft toegegeven dat hij destijds onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de vraag wie de wederpartij van klagers was en hij heeft erkend dat hij naast Spezaf B.V. ook Barbarians B.V. had moeten dagvaarden, aangezien de vordering deels op Spezaf B.V. en deels op Barbarians B.V. zag. Hij had in het handelsregister kunnen zien dat de sportschool door twee vennootschappen werd geëxploiteerd en op een van de betaalbewijzen die klagers aan hem hadden overhandigd was Barbarians B.V. met de hand bijgeschreven, zo heeft verweerder ter zitting toegelicht.

5.10 In het licht van dit alles moet worden aangenomen dat sprake is van een beroepsfout, zodat klachtonderdeel f) gegrond is. Daaraan doet niet af dat verweerder tegenover klagers steeds open is geweest over zijn fout en dat de fout kosteloos door het toenmalige kantoor van verweerder is hersteld, in die zin dat mr. D voor een deel van de vorderingen alsnog Barbarians B.V. heeft gedagvaard. Deze omstandigheden moeten wel in aanmerking worden genomen bij de vraag of een maatregel moet worden opgelegd.

Ad klachtonderdeel g)

5.11 In dit klachtonderdeel verwijten klagers verweerder dat hij geen aangifte heeft gedaan tegen de boekhouder van de echtgenote nadat hij door hem was bedreigd.

5.12 De raad overweegt dat, daargelaten dat verweerder zich niet bedreigd heeft gevoeld door de boekhouder van de echtgenote, het verweerder niet tuchtrechtelijk kan worden verweten dat hij geen aangifte heeft gedaan tegen de boekhouder. Niet gebleken is immers dat klagers aan verweerder opdracht hebben gegeven tot het doen van aangifte of dat de belangen van klagers eisten dat verweerder aangifte zou doen. Onder die omstandigheden is  verweerder vrij om al dan niet aangifte wil doen van een bedreiging aan zijn adres. Klachtonderdeel g) is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel h)

5.13 Ten aanzien van dit klachtonderdeel overweegt de raad dat verweerder beslag heeft doen leggen op roerende zaken (en dus niet op de loods) van Spezaf B.V. en/of van de zoon. Verweerder heeft onbetwist gesteld dat ten tijde van de overdracht van het dossier door hem aan mr. D eind 2014 dat beslag er nog lag. Voor zover verweerder de deurwaarder na overdracht van het dossier aan mr. D niet zou hebben teruggebeld, hetgeen verweerder overigens heeft betwist, is dit niet tuchtrechtelijk verwijtbaar, aangezien verweerder geen bemoeienis meer had met de zaak. Dat de beslagen zaken verkocht zijn, hetgeen kennelijk ook na overdracht van het dossier door verweerder is gebeurd, kan verweerder evenmin tuchtrechtelijk worden verweten. Ook klachtonderdeel h) is ongegrond.

Ad klachtonderdeel i)

5.14 In dit klachtonderdeel verwijten klagers verweerder dat hij niet heeft gezocht naar – en contact heeft opgenomen met – de echte erfgenaam. Klagers doelen hiermee op mevrouw R, ex-partner van de zoon, die in het testament van de zoon tot enig erfgenaam is benoemd. Mevrouw R heeft de erfenis ongeveer 1,5 jaar na het overlijden van de zoon verworpen. Volgens klagers heeft zij dit gedaan na bedreiging door de echtgenote.

5.15 De raad overweegt als volgt. Gesteld noch gebleken is dat klagers verweerder opdracht hebben gegeven om na te gaan wie als erfgenaam van de zoon was benoemd, om naar mevrouw R te zoeken of contact met haar op te nemen. Evenmin is gebleken is dat klagers daarmee iets zouden zijn opgeschoten – in de procedure tegen Spezaf B.V. of anderszins. Met name valt niet in te zien dat verweerder iets had kunnen – laat staan: moeten – doen aan de verwerping van de nalatenschap door mevrouw R. Klachtonderdeel i) is derhalve ongegrond.

Klachtonderdeel j)

5.16 Verweerder heeft betwist dat sprake is van belangenverstrengeling; hij heeft de brieven van de advocaat van de echtgenote steeds gemotiveerd weersproken. Hiertegenover hebben klagers hun klacht niet onderbouwd. Zij hebben met name niet uitgelegd op welke punten verweerder anders had moeten handelen dan hij heeft gedaan. Wellicht bedoelen klagers te stellen dat verweerder had moeten reageren op de brief aan hem van de zijde van de echtgenote van 2 oktober 2013 (p. 52-53 dossier). Die brief bevat een sommatie aan het adres van klagers. De raad ziet niet in welke actie verweerder daartegen had moeten ondernemen. Dit betekent dat ook klachtonderdeel j) ongegrond is.

6 MAATREGEL

6.1 Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld doordat hij alleen Spezaf B.V. heeft gedagvaard, terwijl hij ook Barbarians B.V. had moeten dagvaarden. Verweerder heeft zijn fout toegegeven en is hierover ook steeds open geweest tegenover klagers. Het voormalige kantoor van verweerder heeft de door verweerder gemaakte fout kosteloos hersteld door Barbarians B.V. alsnog te dagvaarden. Gelet op deze omstandigheden ziet de raad aanleiding om af te zien van het opleggen van een maatregel.

7 GRIFFIERECHT 

7.1 Aangezien de klacht gedeeltelijk gegrond wordt verklaard, moet verweerder het door klagers betaalde griffierecht aan hen vergoeden.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel f) gegrond;

- verklaart overige klachtonderdelen ongegrond;

- bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klagers.

Aldus beslist door mr. A. P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. E.C. Gelok en G. Kaaij, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 10 oktober 2017.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 10 oktober 2017 verzonden.