ECLI:NL:TADRAMS:2017:18 Raad van Discipline Amsterdam 16-894/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:18
Datum uitspraak: 06-02-2017
Datum publicatie: 13-02-2017
Zaaknummer(s): 16-894/A/A
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht heeft betrekking op (de afwikkeling van) het samenwerkingsverband tussen klaagster en verweerder. Klacht in alle onderdelen ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 6 februari 2017

in de zaak 16-894/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 7 oktober 2015 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 22 september 2016 met kenmerk 4015-0678, door de raad ontvangen op 23 september 2016, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is gezamenlijk behandeld met de klachten over verweerder met zaaknummers 16-889/A/A, 16-890/A/A, 16-891/A/A, 16-892/A/A en 16-893/A/A ter zitting van de raad van 19 december 2016 in aanwezigheid van verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de in § 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 23 van de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klaagster, een juridisch fiscaal adviesbureau, was gevestigd in een pand in Amsterdam Zuidoost. Klaagster huurde zes kamers in een vleugel van het pand. In één van die kamers hield mr. X, advocaat, kantoor, met wie klaagster een samenwerkingsverband had. Mr. X is in het voorjaar van 2015 overleden. Na het overlijden van mr. X heeft de broer van de directeur van klaagster, die samen met zijn zoon werkzaamheden verrichtte voor klaagster, verweerder benaderd met de vraag of hij zaken van wijlen mr. X zou willen overnemen en spreekuren zou willen houden in het voormalig kantoor van wijlen mr. X.

2.2 Op of omstreeks 13 maart 2015 hebben (de directeur van) klaagster en verweerder (mondelinge) afspraken gemaakt over een samenwerkingsverband. In dat kader is een prijsafspraak gemaakt, inhoudende dat in de gezamenlijke dossiers 50% van de te ontvangen toevoegingsgelden van de Raad voor Rechtsbijstand door verweerder aan klaagster zouden worden betaald. De afspraken zijn nimmer op papier gezet. Klaagster heeft verweerder na de gemaakte prijsafspraak de beschikking gegeven over (onder meer) een kamer op het kantoor van klaagster, een computer en een bureau. Verweerder hield ook nog kantoor op zijn oude kantooradres in Amsterdam.

2.3 Medio april 2015 hebben klaagster en verweerder een (mondelinge) huurovereenkomst gesloten met betrekking tot de door verweerder in gebruik genomen kamer op het kantoor van klaagster. De huurprijs is vastgesteld op € 1.000,- per maand.

2.4 Op 18 juni 2015 heeft de Raad voor Rechtsbijstand aan verweerder een vergoeding betaald van in totaal € 21.689,49. Op 24 juni 2015 heeft verweerder een bedrag van € 6.985,- (dit bedrag komt overeen met 50% van de voor de gezamenlijke dossiers ontvangen toevoegingsgelden) aan klaagster betaald. Op het betaalbewijs is als omschrijving vermeld: “verekening divursen”.

2.5 Verweerder heeft de directeur van klaagster gevraagd om facturen voor het hiervoor genoemde bedrag. Op 28 juni 2015 heeft de directeur de volgende drie facturen aan verweerder gezonden voor een bedrag van in totaal € 6.985,01 (incl. BTW):

- “21/2 maand huur + voorschot servicekosten”  €3.025,00

- “borg inzake huur (…)”    € 3.000,00

- “Kosten financiële administratie”   € 960,01

2.6 Vanaf 7 juli 2015 is de directeur van klaagster een maand in het buitenland geweest.

2.7 De samenwerking tussen klaagster en verweerder is – na een conflict – op 20 september 2015 geëindigd. De directeur van klaagster heeft verweerder (alsmede de broer en de neef van de directeur) toen de toegang tot het pand ontzegd.

2.8 Op 23 september 2015 heeft de directeur van klaagster namens klaagster aangifte jegens onder meer verweerder gedaan. De aangifte luidt, voor zover van belang, als volgt:

“Ik wil aangifte doen van diefstal en vernieling.

(…)

Vanaf maart 2015 heb ik [verweerder] beschikbaar gesteld in mijn bedrijfspand. Dit met een vooruitzicht tot een samenwerking. Hij was op dat moment geschorst. Gelijk na zijn schorsing zijn we een samenwerkingsverband aangegaan. Hierbij zou hij 50% van de opbrengst aan de B.V. betalen. De eerste afrekening over het tweede kwartaal is reeds gedaan in juni. Nu in september zou de 2e afrekening plaatsvinden. (…) Tijdens mijn vakantie hebben mijn broer en zijn zoons achter mijn rug om van alles en nog wat besproken met [verweerder] achter mijn rug om. (…) Bij mijn terugkomst kwam ik hier achter en dat beviel mij niet. Ik heb [verweerder] verteld dat ik niet meer met hem wilde samenwerken en heb hem de toegang tot de ruimte ontzegd. (…)

Ik heb mijn broer en zoon ook de toegang tot mijn ruimte en het gebouw ontzegd. (…)

Op maandag 21 september hebben mijn broers zich toegang verschaft tot mijn kantoor. Vermoedelijk zijn ze binnengekomen met de sleutels die ze nog in hun bezit hadden. Ze hebben diverse spullen naar een andere ruimte gebracht die niet door mij gehuurd wordt. Ik zag dat het om de volgende spullen ging:

- Alle dossiers;

- 1 HP desktop met HP beeldscherm;

- Systeemprinter van Kyocera 500 CI;

- 1 of meerdere bureaus;

- Drie harde schijven uit de server. Alle data van mijn onderneming.

(…)

Ik zag dat de spullen die weggezet waren ook spullen betroffen die de B.V. aan [verweerder] beschikbaar had gesteld.

(…)

Gistermiddag 22 september heeft [de broer van de directeur] mij de drie harde schijven teruggegeven.

(…)

[Verweerder] is nu nog steeds in het pand aanwezig en maakt nog steeds gebruik van spullen die van de B.V. zijn en die ik toen aan hem beschikbaar had gesteld. Dat gaat nu niet meer op.”

2.9 Na het uiteengaan van partijen is verweerder een samenwerkingsverband aangegaan met (de eenmanszaak van) de neef van de directeur van klaagster.

2.10 Op 25 september 2015 heeft klaagster verweerder een factuur gestuurd voor “doorbelasting griffie conform bijlage” ten bedrage van in totaal € 3.561,00 (incl. BTW) en een factuur voor “3 maanden huur juli, aug, en september 2015 en kantoorkosten 3 maanden” ten bedrage van in totaal € 5.445,00 (incl. BTW). Op 7 oktober 2015 heeft klaagster de facturen nogmaals aan verweerder gestuurd.

2.11 De factuur van € 5.445,00 is op 12 oktober 2015 door verweerder voldaan.

2.12 Ten aanzien van de factuur van € 3.561,00 heeft verweerder klaagster bij brief van 2 november 2015 geschreven:

“Het is ons bekend dat cliënten hun griffierechten persoonlijk bij u hebben betaald. Graag ontvang ik een overzicht van de door u ontvangen griffierechten. Voorts wens ik een overzicht van u te ontvangen betreffende de griffierechten van cliënten die door u zijn aangesproken om te betalen. Zodra ik die overzichten heb ontvangen zal ik ze vergelijken met de lijst van de door u betaalde griffierechten. De oninbaar gebleken griffierechten zal ik aan u restitueren.”

2.13 Bij brief van 2 november 2015 heeft klaagster verweerder gesommeerd binnen drie dagen na dagtekening van de brief de nog openstaande factuur te voldoen.

2.14 Op 12 november 2015 heeft verweerder klaagster onder meer geschreven:

“Ik verwijs naar mijn E-mail aan U van 02.11.2015, waarop ik tot heden geen reactie van U mocht ontvangen. Van tenminste drie cliënten is mij bekend dat zij het griffierecht aan U gerestitueerd hebben. (…) Ik weet momenteel niet van welke andere cliënten U griffierechten heeft ontvangen, maar ik ben bezig dit uit te zoeken. (…)

Gelet op het vorenstaande blijf ik de mening toegedaan, dat U mij ter zake rekening en verantwoording schuldig bent. Zodra U openheid van zaken heeft gegeven kunnen wij tot de afhandeling van deze kwestie komen. Tot dan schort ik mijn betalingsverplichting op wegens Uw schuldeisersverzuim.”

2.15 Op 29 december 2015 heeft klaagster verweerder gedagvaard voor de rechtbank Amsterdam en onder meer betaling van de factuur van € 3.561,00 gevorderd.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) de met (de directeur van) klaagster gemaakte prijsafspraak niet nakomt;

b) zich heeft misdragen;

c) dossiers, harde schijven, de kantoorinventaris en het naambordje van klaagster heeft meegenomen.

4 VERWEER

4.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover relevant, zal worden weergegeven.

5 BEOORDELING

5.1 Voorop wordt gesteld dat onderhavige klacht betrekking heeft op (de afwikkeling van) het samenwerkingsverband tussen klaagster en verweerder en niet zozeer op het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Het criterium waaraan het handelen van een advocaat die optreedt in een andere hoedanigheid wordt getoetst, is echter een beperkter criterium dan dat waaraan het handelen van een advocaat als zodanig wordt getoetst. Getoetst wordt namelijk slechts of de advocaat zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad.

Ad klachtonderdeel a)

5.2 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder dat hij de met de directeur van klaagster gemaakte prijsafspraak over de verdeling van toevoegingsgelden niet is nagekomen.

5.3 De raad overweegt als volgt. Klaagster heeft op 24 juni 2015 een bedrag van € 6.985,- van verweerder ontvangen waarvoor hij ook facturen heeft verstuurd. Klaagster heeft vervolgens aan verweerder op 25 september 2015 een tweetal facturen gestuurd: een factuur voor griffiekosten ten bedrage van € 3.561,00 en een factuur voor huur- en kantoorkosten ten bedrage van € 5.445,00 (zie hiervoor, 2.10). Vast staat dat verweerder laatstgenoemde factuur heeft voldaan. Verweerder heeft zijn betalingsverplichting ten aanzien van eerstgenoemde factuur opgeschort in afwachting van rekening en verantwoording door klaagster (zie hiervoor, 2.14). De raad vermag niet in te zien dat verweerder hierdoor het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. Het is bovendien aan de civiele rechter om een oordeel te geven over de opschorting van de betalingsverplichting door verweerder. Dat er nog andere facturen door klaagster zijn gestuurd die door verweerder niet zijn voldaan is niet gebleken. Klachtonderdeel a) is dan ook ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.4 Klaagster verwijt verweerder in dit klachtonderdeel zich te hebben misdragen. Klaagster heeft dit klachtonderdeel aldus toegelicht dat verweerder (en de broer en de neef van de directeur van klaagster) tijdens de afwezigheid van de directeur van klaagster in juli 2015 zaken van cliënten hebben verprutst door bijvoorbeeld geen bezwaargronden in te dienen terwijl de toevoegingen wel werden gedeclareerd, cliënten aan het lijntje hebben gehouden en hen niet hebben geïnformeerd over de stand van hun zaken, bezwaarprocedures hebben opgestart in kansloze zaken teneinde een beslissing te verkrijgen en diverse kansloze procedures bij de IND zijn gestart op naam van klaagster die vervolgens bij afwijzing door verweerder zijn opgepakt.

5.5 Verweerder erkent dat zaken niet altijd goed zijn gelopen. De oorzaak daarvan dient te worden gezocht in de gebrekkige dienstverlening door klaagster zelf. Voor wat betreft de kansloze procedures bij de IND geldt dat het ging om aanvragen om verblijfsvergunningen die door klaagster waren ingediend toen verweerder nog niet was benaderd om in Amsterdam Zuidoost spreekuur te gaan houden. Wel is het zo, dat hem na het afwijzen van de aanvragen is gevraagd na te gaan of hij mogelijkheden voor vervolgprocedures zag. Verweerder ziet niet in waarom dit tuchtrechtelijk verwijtbaar zou zijn. Dat het belang van de cliënten ondergeschikt zou zijn aan het belang bij het verkrijgen van een toevoeging ontkent verweerder uitdrukkelijk.

5.6 De raad overweegt als volgt. Onderhavige klacht is gezamenlijk behandeld met een vijftal andere door (de directeur van) klaagster namens verschillende cliënten ingediende klachten over verweerder. In alle klachtzaken beschuldigen (de directeur van) klaagster en verweerder elkaar over en weer. Ook in deze zaak staan de standpunten van (de directeur van) klaagster en verweerder lijnrecht tegenover elkaar. Volgens klaagster heeft verweerder (tezamen met de broer en de neef van de directeur van klaagster) de belangen van cliënten tijdens de afwezigheid van haar directeur niet goed behartigd, terwijl verweerder dit betwist en de schuld daarvan grotendeels bij (de directeur van) klaagster legt. Hoe een en ander precies is gegaan kan de raad niet vaststellen. Wel is duidelijk dat ook (de directeur van) klaagster een aandeel in een en ander heeft gehad. Uit de andere klachtzaken is immers duidelijk geworden dat verweerder in ieder geval de bezwaarfase door de directeur van klaagster liet doen. Dat verweerder degene is geweest die zich heeft “misdragen” in de door klaagster in onderhavige klachtzaak als voorbeelden aangedragen zaken kan de raad, bij gebrek aan voldoende informatie daarover en onderbouwing en gelet op de betwisting daarvan door verweerder, niet vaststellen. Dit betekent dat ook klachtonderdeel b) ongegrond is.

Ad klachtonderdeel c)

5.7 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder dat hij zaaksdossiers, harde schijven, de kantoorinventaris en het naambordje van klaagster heeft meegenomen.

5.8 Verweerder voert aan dat hij de broer en de neef van de directeur van klaagster, nadat hen door de directeur van klaagster de toegang tot het pand was ontzegd, heeft verzocht de nodige voorzorgsmaatregelen te nemen om de zaaksdossiers veilig te stellen, zodat de lopende zaken zouden kunnen worden voortgezet. Klaagster gaat er ten onrechte vanuit dat de dossiers haar eigendom zijn, de dossiers zijn eigendom van de cliënten. De gegevens op de harde schijven hadden betrekking op lopende zaken. Ook die gegevens moesten veilig worden gesteld. Na het overzetten van de gegevens zijn de harde schijven aan klaagster geretourneerd. De kantoorinventaris betreft een geschil tussen de broer van de directeur van klaagster en klaagster, dat verweerder niet regardeert en waarover hij ook niets kan zeggen. Het is voorts juist dat verweerder het naambordje van de gevel heeft verwijderd, omdat daarop zijn naam nog stond, aldus steeds verweerder.

5.9 De raad overweegt als volgt. Verweerder heeft onbetwist gesteld dat hij de broer en de neef van de directeur van klaagster heeft verzocht de zaaksdossiers (waaronder ook gegevens op harde schijven van klaagster) veilig te stellen nadat de directeur van klaagster hen de toegang tot het pand had ontzegd. De broer en de neef van de directeur van klaagster hebben dit kennelijk ook gedaan. De harde schijven zijn na het overzetten van de gegevens aan klaagster geretourneerd. De raad is van oordeel dat verweerder hiermee niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het was in zijn belang dat de dossiers in de lopende zaken toegankelijk bleven.. Het betrof immers dossiers van zijn cliënten . Dat verweerder de broer en de neef van de directeur van klaagster tevens heeft verzocht de kantoorinventaris van klaagster mee te nemen, is gesteld noch gebleken. Kennelijk hebben de broer en de neef van de directeur van klaagster dit uit eigener beweging gedaan. Voor dat feitelijk handelen kan verweerder niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk worden gehouden. Hoewel het verwijderen van het naambordje, kennelijk zonder overleg met klaagster, niet chique is, heeft verweerder, mede gelet op de omstandigheden, ook hiermee tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Ook klachtonderdeel c) is derhalve ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. G. Kaaij, A.S. Kamphuis, M.W. Schüller, S. Wieberdink, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 6 februari 2017.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 6 februari 2017

verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

- de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

rechtsmiddel

Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

- klager/klaagster

- verweerder/verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d.         Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl.

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl