ECLI:NL:TGZRSGR:2016:88 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2015-232

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2016:88
Datum uitspraak: 26-07-2016
Datum publicatie: 26-07-2016
Zaaknummer(s): 2015-232
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Gegronde klacht tegen een tandarts. Het is aan de tandarts om regie te voeren over controle kwaliteit tandvlees van zijn patiënten, ook als verwijzing naar mondhygiëniste heeft plaatsgevonden. Tandarts dient regelmatig de staat van parodontium te controleren en DPSI-score op de patiëntenkaart te noteren. Ook dient hij de staat van het parodontium met patiënt te bespreken en instructies dienaangaande te geven. Voorts dienen regelmatig röntgenfoto’s te worden gemaakt. De tandarts heeft dit alles nagelaten.  Eerder deels vergelijkbare klachten over ten dele dezelfde periode van andere patiënten gehad. Voorwaardelijke schorsing voor drie maanden.  

Datum uitspraak: 26 juli 2016       

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C, tandarts,

werkzaam te B,

verweerder.

1.            Het verloop van de procedure

1.1       Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift, ontvangen op 28 september 2015

- het verweerschrift met bijlagen

- de repliek met bijlagen

- de notitie van verweerder met bijlagen (drie foto’s), ontvangen op 15 februari 2016.

1.2       De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3       De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 31 mei 2016. Klaagster is verschenen en heeft haar standpunt mondeling toegelicht. Verweerder is niet verschenen. Het College heeft bij aanvang van de zitting telefonisch contact laten opnemen met de tandarts teneinde na te gaan of de oproep hem bereikt had. De tandarts heeft toen meegedeeld dat hij dacht dat de zitting een week later zou plaatsvinden, ondanks een juiste oproep.

2.           De feiten

2.1              Klaagster (geboren in 1965) is van (in ieder geval) 6 maart 1996 tot 27 december 2011 patiënt geweest in de tandartspraktijk van verweerder. 

2.2              Klaagster heeft verweerder regelmatig bezocht voor periodiek onderzoek, met uitzondering van de jaren 2008 en 2009. Op 5 januari 2010 is zij weer op consult gekomen. Verweerder heeft toen röntgenfoto’s gemaakt en klaagster verwezen naar de mondhygiëniste. In de status staat hierover het volgende:

“25-01-2010   1          15doE 1 2-vlaks composiet

25-01-2010     1          v21      1 Etsen in combinatie met etsbar

25-01-2010     1          la2       1 Geleidings- en/of infiltratie

23-03-2010     3          tvu       1 Gebitsreiniging uitgebreid  

23-03-2010     3          m31     1 Plaque-score

23-03-2010     3          vrij       1 mh goed. Mvr doet erg haar best! Hele diepe pockets tpv molaren. 26 en 38 erg mobiel! (Zijn die nog te behouden??) Instr elektb en stokers

20-08-2010     1          c          1 Consult

20-08-2010     1          vrij       1 in weekenddienst 38 extractie heeft weer afspraak mondhygieniste tandvlees ziet er rustiger uit wel zeer diepe pockets

30-05-2011     1          c          1 Consult

09-12-2011     1          18ex    1 Extractie

09-12-2011     1          c13      1 Incidenteel consult

27-12-2011     1          c          1 Consult”

2.3              Na het consult op 27 december 2011 is klaagster niet meer bij verweerder

verschenen. Zij is in juli 2012 bij de mondhygiëniste geweest. De vader van de mondhygiëniste, die tandarts is, heeft toen een vergaande vorm van parodontitis geconstateerd. Klaagster is vervolgens naar een andere tandarts gegaan voor behandeling en heeft de praktijk van verweerder verlaten.

3.            De klacht

Klaagster verwijt verweerder zakelijk weergegeven dat hij haar niet goed heeft behandeld door de staat van haar gebit onvoldoende in de gaten te houden. Verweerder heeft zich niet gehouden aan voorschriften en protocollen en heeft niet de vereiste zorg verleend waardoor schade aan het gebit van klaagster is toegebracht. Ook de verzekeraar van verweerder heeft erkend dat sprake is geweest van nalatig en verwijtbaar handelen van verweerder en heeft de schade vergoed. Klaagster wil met haar klacht anderen waarschuwen voor het handelen van verweerder.

4.       Het standpunt van verweerder

Verweerder vermeldt in zijn verweer dat zijn voornemen is dat dit hem nooit meer zal overkomen en dat hij daartoe maatregelen in zijn praktijk heeft getroffen. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.       De beoordeling

5.1       Uitgangspunt bij de beoordeling is dat het aan de tandarts is om regie te voeren over de controle van de kwaliteit van het tandvlees van zijn patiënten, ook als verwijzing naar een mondhygiëniste heeft plaatsgevonden. Een tandarts dient aan de hand van de DPSI-score (Dutch Periodontal Screening Index) op regelmatige basis de staat van het parodontium te controleren en de score op de patiëntenkaart te noteren. Ook dient hij de staat van het parodontium met de patiënt te bespreken en instructies dienaangaande te geven. Voorts dienen met regelmaat röntgenfoto’s van het gebit te worden gemaakt teneinde in een vroeg stadium afwijkingen te kunnen constateren. Uit het verweer van de tandarts en uit de patiëntenkaart blijkt dat verweerder dit alles heeft nagelaten. In de periode vanaf oktober 2005 tot en met het laatste consult op 27 december 2011 (de periode voor oktober 2005 zal het College gelet op de verjaringstermijn van 10 jaar buiten beschouwing laten) zijn slechts twee keer röntgenfoto’s gemaakt (op 23 oktober 2007 en op 5 januari 2010). DPSI-scores zijn in het geheel niet vermeld. Daar komt bij dat de röntgenfoto van 23 oktober 2007 reeds noopte tot nader parodontaal onderzoek dan wel verwijzing van klaagster naar een mondhygiëniste of parodontoloog. Verweerder heeft dan ook onvoldoende aandacht heeft besteed aan de zorg voor klaagsters tandvlees en dat valt hem ernstig te verwijten.

5.2       Het verweer van de tandarts dat, toen hij in de praktijk kwam, veel patiënten langere tijd niet meer voor periodiek onderzoek waren geweest waardoor er zeer veel (achterstallig) werk te doen was, en dat hem daarom geadviseerd is zo min mogelijk foto’s te maken, kan verweerder niet baten. Verweerder is in 1996 als waarnemer in de praktijk van tandarts D gekomen wegens toenmalige ziekte van tandarts D. Voor zover al juist is dat verweerder toen, in 1996, geconfronteerd werd met een (omvangrijk) patiëntenbestand met achterstallig onderhoud, kan dat in ieder geval niet meer als excuus gelden voor de door het College beoordeelde (veel latere) periode, te weten de periode vanaf oktober 2005. Het is immers de verantwoordelijkheid van de tandarts om zijn praktijk zodanig in te richten dat hij voldoende tijd aan al zijn patiënten kan besteden. Verweerder heeft kennelijk pas enige jaren geleden aanleiding gezien om de omvang van zijn praktijk terug te brengen teneinde meer tijd aan zijn patiënten te kunnen besteden.

5.3       De conclusie is dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de zorg die hij ten opzichte van klaagster behoorde te betrachten, zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. De klacht is dan ook gegrond.

5.4       Ten aanzien van de op te leggen maatregel overweegt het College als volgt.

In twee andere klachtzaken van andere patiënten van verweerder heeft dit College op 17 maart 2015 een berisping en een waarschuwing aan verweerder opgelegd. Het ging in die zaken om deels vergelijkbaar onzorgvuldig handelen over ten dele dezelfde periode. Het College ziet thans aanleiding voor een verdergaande maatregel dan een berisping. Dit is de derde gegronde klacht tegen verweerder en hieruit blijkt de noodzaak van substantiële verbetering van de praktijkvoering (zoals in 5.1 omschreven) door verweerder. In het verweerschrift is gesteld dat daartoe inmiddels maatregelen zijn getroffen (het terugbrengen van de omvang van het patiëntenbestand, het aantrekken van een mondhygiëniste voor een dag in de week en het bij elke patiënt bijhouden van de DPSI-score), maar het ontbreekt het College aan mogelijkheden om dat te controleren. Het College heeft daarover ook geen vragen kunnen stellen aan verweerder, die immers niet ter zitting is verschenen. Daarom zal het College als “stok achter de deur” een voorwaardelijke schorsing opleggen.

6.       De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

schorst de inschrijving van verweerder in het BIG-register voor de duur van drie maanden

en bepaalt dat deze schorsing voorwaardelijk is en niet ten uitvoer zal kunnen worden gelegd, tenzij verweerder voor het einde van een proeftijd van twee jaren na het onherroepelijk worden van deze beslissing zich opnieuw schuldig maakt aan tuchtrechtelijk verwijtbaar gedrag.

Deze beslissing is gegeven door mr. M.E. Honée, voorzitter, mr. H. Uhlenbroek, lid-jurist, H.W. Luk, J.M.W. Croes en M.M.L.F. Smulders, leden-tandartsen, bijgestaan door mr. C.G. Versteeg, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2016.

voorzitter                                                                                          secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.