ECLI:NL:TADRSHE:2016:31 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch ZWB/OB 256-2014

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2016:31
Datum uitspraak: 22-02-2016
Datum publicatie: 24-02-2016
Zaaknummer(s): ZWB/OB 256-2014
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Confraternele correspondentie/schikkingsonderhandelingen
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Geheimhoudingsplicht
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Een niet ondertekend in mediation tot stand gekomen ouderschapsplan indienen bij de rechtbank wetende dat hieromtrent tussen partijen geen overeenstemming bestond en terwijl daarvoor door de wederpartij geen toestemming was verleend, is tuchtrechtelijk verwijtbaar en betaamt een behoorlijk advocaat niet. Daaraan doet niet af dat verweerster geen partij was bij de mediation en geen geheimhoudingsverklaring heeft ondertekend. Immers, de uit de mediationovereenkomst voortvloeiende geheimhoudingsplicht zou op onaanvaardbare wijze aan waarde inboeten als dit de advocaat vrij zou staan. Klacht gegrond; enkele waarschuwing

Beslissing van 22 februari 2016

in de zaak  ZWB/OB 256-2014

naar aanleiding van de klacht van:

     Klager

                      tegen:

                      Verweerster

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief aan de raad van 22 september 2014 met kenmerk K12/13-031, door de raad ontvangen op 23 september 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2      Ter zitting van 1 juni 2015 heeft klager een verzoek tot wraking ingediend tegen alle vier zitting hebbende advocaat-leden van de raad. De voorzitter heeft de mondelinge behandeling in afwachting van de beslissing op het wrakingsverzoek geschorst. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt;

1.3      Het verzoek tot wraking is bij beslissing van de raad d.d. 5 oktober 2015 afgewezen.

1.4      Bij brief van 8 december 2015 heeft de raad klager op de hoogte gesteld van het besluit om de heer G. niet langer toe te staan als rechtshulpverlener of woordvoerder van klager op te treden.

1.5      De raad heeft de mondelinge behandeling van de klacht voortgezet ter zitting van de raad van 4 januari 2016 in aanwezigheid van verweerster . Klager is met bericht van verhindering niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt    .

1.6      De raad heeft kennis genomen van:

-       het klachtdossier;

-       een brief van klager d.d. 19 mei 2015 aan de Raad, ontvangen op 21 mei 2015;

-       een brief van verweerster d.d. 2 juni 2014 aan de raad, ontvangen op 3 juni 2015.

-       een brief van klager aan de Raad d.d. 2 juli 2015

-       een brief van verweerster d.d. 29 oktober 2015 aan de raad, ontvangen op 30 oktober 2015;

-       een e-mail van klager aan de raad d.d.4 januari 2016 met bijlage;

-       een brief van verweerster aan de raad d.d. 11 januari 2016 met bijlagen.

2          FEITEN

2.1      Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting onweersproken is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.2      Verweerster heeft de wederpartij van klager bijgestaan in een echtscheidingsprocedure. Op 3 oktober 2011 zou een viergesprek plaatsvinden. Verweerster heeft bij brief d.d. 13 september 2011 het viergesprek namens haar cliënte geannuleerd en verzocht om verhinderdata op te geven in verband met een in te dienen verzoekschrift voorlopige voorzieningen. De rechtbank heeft de behandeling ter zitting van het verzoek tot voorlopige voorzieningen vervolgens bepaald op 18 oktober 2011. Bij brief d.d. 20 september 2011 heeft de advocaat van klager verweerster verzocht om mee te werken aan een uitstel van de behandeling ter zitting vanwege verhindering van klager. De behandeling ter zitting heeft doorgang gevonden op 18 oktober 2011. Bij beschikking van 2 november 2011 heeft de rechtbank op het verzoekschrift beslist en onder meer bepaald dat klager per maand een bedrag van € 569,00 aan kinderalimentatie en € 918,00 aan partneralimentatie moest voldoen aan de cliënte van verweersters.

2.3     Verweerster heeft op 26 september 2011 een verzoekschrift  tot echtscheiding met nevenvoorzieningen ingediend en op 20 september 2011 een verzoekschrift tot het leggen van conservatoir beslag op de goederengemeenschap.

2.4     Bij brief d.d. 21 september 2011 heeft de Z. bank aan klager medegedeeld dat op 20 september 2011 beslag was gelegd op al diens tegoeden bij de Z. bank. Klager heeft op verzoek van verweerster stukken overgelegd waaruit blijkt dat een bedrag ad € 9.144,91 door hem bij uitsluitingsclausule was ontvangen. Bij brief d.d. 29 september 2011 heeft verweerster de advocaat van klager verzocht om te laten weten op welk rekeningnummer dit bedrag was gestort opdat zij de bank kon berichten dat het beslag voor wat betreft dat gedeelte kon worden opgeheven. Bij brief d.d. 5 oktober 2011 heeft verweerster deurwaarder X opdracht gegeven om het maritaal beslag voor wat betreft bovengenoemd bedrag op te heffen.

2.5     In de periode van 23 december 2011 tot 23 april 2012 is verweerster niet bij de zaak betrokken geweest vanwege zwangerschapsverlof en is de zaak waargenomen door een kantoorgenote.

2.6     Bij beschikking van 11 juli 2012 heeft de rechtbank Breda de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en zijn partijen verwezen naar bemiddeling met betrekking tot de verdeling van zorg- en opvoedingstaken. Op 17 oktober 2012 is de echtscheiding ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

2.7     Bij beschikking van 20 maart 2013 is door de rechtbank de definitieve kinder- en partneralimentatie vastgesteld op respectievelijk € 613,00 en € 1.159,50. In oktober 2013 heeft verweerster voor partijen een concept vaststellingsovereenkomst opgesteld strekkende tot verlaging van alimentatie. Bij brief d.d. 29 oktober 2013 heeft verweerster de advocaat van klager laten weten dat het indienen van een verzoekschrift tot wijziging geen onderdeel was van het voorstel van haar cliënte en dat deze niet zou overgaan tot het indienen van een wijzigingsverzoek bij de rechtbank. Bij brief van 1 november heeft verweerster de advocaat van klager laten weten dat haar cliënte geen aanpassing van de vaststellingsovereenkomst wenste en geen verdere kosten wilde maken. De overeenkomst is door partijen op respectievelijk 4 en 18 november 2013 ondertekend. Op 5 december 2013 heeft de advocaat van klager een wijzigingsverzoek kinder- en partneralimentatie bij de rechtbank ingediend.

2.8     Bij brief d.d. 5 november 2012 heeft de rechtbank het volgende aan partijen geschreven:

“De rechtbank heeft op 24 oktober jl. van het mediationbureau van de rechtbank vernomen dat partijen volledige overeenstemming hebben bereikt over datgene waarvoor zij naar mediation zijn verwezen. De rechtbank verneemt graag van u of dat juist is. Indien ja, dan ontvangt de rechtbank op korte termijn van u het getekende ouderschapsplan. Indien nee, dan wenst de rechtbank van u te vernemen wat partijen verdeeld houdt”.

Verweerster heeft bij brief d.d. 20 december 2012 het door de mediator opgestelde niet door partijen ondertekende concept ouderschapsplan bij de rechtbank ingediend.

2.3      klacht

3.1     De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

1.    Geweigerd heeft mee te werken aan een viergesprek en een uitstel van de zitting  voor de behandeling van de voorlopige voorziening;

2.    Onnodig en onrechtmatig beslag heeft laten leggen op onder meer de bankrekening van de dochter van klager;

3.    Geweigerd heeft het maritaal beslag op te heffen;

4.    In het verzoekschrift tot echtscheiding namens haar cliënte absurde bedragen aan kinder- en partneralimentatie heeft geëist;

5.    De rechtbank heeft misleid door relevante bewijzen achter te houden voor de rechtbank;

6.    Heeft verzuimd om bij de rechtbank tijdig financiële informatie aan te leveren en daarmee de procedure onnodig heeft gerekt;

7.    Zich onnodig grievend over klager heeft uitgelaten;

8.    Haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden, althans in strijd met de regels van mediation heeft gehandeld;

9.    Stukken heeft overgelegd waarvan zij wist, althans behoorde te weten dat deze niet juist waren;

10.  Niet heeft verhinderd dat haar kantoorgenoot heeft gedreigd loonbeslag te leggen;

11.  Heeft geweigerd om mee te werken aan de gebruikelijke procesgang bij de vaststellingsovereenkomst.

Daarmee heeft verweerster bewust aangestuurd op een vechtscheiding,     aldus klager.

                 3.2  Ter toelichting van de klacht heeft klager het navolgende naar voren         gebracht:

                        Ad 1. Op 25 augustus 2011 heeft de advocaat van klager een viergesprek        voorgesteld. Een afspraak daarvoor werd door verweerster gecanceld. De        zitting werd gepland in de vakantie van klager en verweerster wilde niet        meewerken aan uitstel.

     Ad 2. Bij het leggen van beslag heeft verweerster bij de rechtbank ten      onrechte aangegeven dat klager gelden onttrok aan de   huwelijksgoederengemeenschap. Er is beslag gelegd op alle rekeningen van   klager en zelfs op een rekening van zijn dochter terwijl slechts verlof was   verleend voor 3 specifieke rekeningen. Het beslag is ook nog openbaar   gepubliceerd. Het maritaal beslag was onrechtmatig en werd gelegd op een   rekening waarop ook privévermogen van klager stond;

                        Ad 3. Op 17 oktober 2012 is de echtscheiding ingeschreven in de registers        van de burgerlijke stand. Desondanks heeft verweerster het beslag pas        opgeheven op 23 november 2012 vanwege de verkoop van de echtelijke woning. Verweerster heeft zich daarbij ongevraagd tussen partijen gemengd;

Ad 4. Verweerster heeft verzocht om buitenproportionele bedragen aan alimentatie en geen          rekening gehouden met de geest van de maatschappelijke ontwikkelingen.

                        Ad 5. Verweerster heeft verzwegen dat haar cliënte een eindejaarsuitkering        genoot en gesteld dat haar cliënte in de toekomst alleen zou kunnen huren,        terwijl deze een koopwoning heeft aangeschaft. Verweerster heeft geweigerd        mee te werken aan een wijzigingsverzoek;

                        Ad 6. Verweerster heeft niet voldaan aan de door de rechtbank ter zitting        van 26 juni 2012 gestelde termijn van vier weken om nadere         bewijsstukken in te dienen;

                        Ad 7. Verweerster heeft klager ten overstaan van een rechter ervan          beschuldigd dat hij het facebookaccount van haar cliënte had gehackt;

                        Ad 8. Verweerster heeft de rechtbank medegedeeld dat in de mediation geen        overeenstemming was bereikt en het hieruit voortkomende concept        ouderschapsplan aan de rechtbank overgelegd;

                        Ad 9. Verweerster heeft ter onderbouwing van toekomstige woonlasten een        advies overgelegd van een hypotheekadviseur die geen vergunning had en        waarvan de inhoud niet legitiem was;

                        Ad 10. Op 1 maart 2012 heeft een kantoorgenoot van verweerster gedreigd        met loonbeslag wegens een betalingsachterstand in verband met indexering        van de partneralimentatie;

                        Ad 11. Verweerster wilde niet meewerken aan een wijziging van een tussen        partijen gesloten vaststellingsovereenkomst, waardoor klager genoodzaakt        was om een wijzigingsverzoek in te dienen.

Bovenstaande handelswijze van verweerster heeft onnodig polariserend en  kostenverhogend gewerkt.

4      VERWEER

1.    Het was de keuze van cliënte om het eerste geplande viergesprek af te zeggen. Dat kan verweerster niet worden verweten. Voorafgaand aan de zitting zijn bij de advocaat van klager verhinderdata opgevraagd. Pas nadat de zitting was gepland heeft klager om aanhouding verzocht. Dit was in strijd met de belangen van cliënte;

2.    Er is door de rechtbank verlof verleend voor het leggen van maritaal beslag op 3 bankrekeningen. Nadat was aangetoond dat een deel van klagers privévermogen onder het beslag viel is aan de deurwaarder opdracht gegeven om het beslag voor het betreffende gedeelte op te heffen. Dat maakt het beslag niet onrechtmatig. Er is geen beslag gelegd op de rekening van klagers dochter;

3.    Het maritaal beslag is direct opgeheven toen partijen over gingen tot verdeling van de ontbonden gemeenschap;

4.    De alimentatie is door de rechtbank lager vastgesteld, maar komt in de buurt van hetgeen verweerster heeft gevorderd. Het was in het belang van de cliënte om betreffende alimentatieverzoeken in te dienen;

5.    Er mocht worden uitgegaan van de door cliënte aangeleverde financiële bescheiden en deze heeft nimmer melding gemaakt van een eindejaarsuitkering. De rechtbank is uitgegaan van een fictieve huurlast omdat er nog geen duidelijkheid was over de toekomstige woonlasten.

6.     De vertraging was gelegen in persoonlijke omstandigheden van cliënte en zonder haar toestemming kon verweerster de rechtbank niet informeren. De vertraging was bovendien minimaal;

7.    Verweerster is afgegaan op de mededeling van cliënte. Klager had in de procedure stukken overlegd met privé-berichten van het e-mailaccount, nadat hij de woning had verlaten. De informatie van cliënte was daarmee niet onaannemelijk;

8.    Verweerster was niet bij de mediation betrokken. Het was haar toegestaan om het niet ondertekende ouderschapsplan over te leggen aan de rechtbank;

9.    Er mocht worden uitgaan van het advies van de hypotheekadviseur. Er is niet getracht de rechtbank te misleiden;

10.  Gedragingen van een kantoorgenoot kunnen niet aan verweerster worden verweten. Bovendien heeft deze niet klachtwaardig gehandeld.

11.  Cliënte heeft op eigen initiatief meegewerkt aan verlaging van de alimentatie. Verweerster heeft de berekeningen gemaakt en de stukken opgesteld die hebben geleid tot een vaststellingsovereenkomst. Cliënte wilde geen verdere kosten maken. Klager wenste dat er een wijzigingsverzoek werd ingediend en diende daarvoor de kosten te dragen.

5      BEOORDELING

5.1     Per 1 januari 2015 is de gewijzigde Advocatenwet in werking getreden. De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve beoordeeld op grond van de Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold.

5.2     De raad zal de klacht beoordelen met inachtneming van de navolgende criteria.

5.3     Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut maar kan onder meer beperkt worden doordat de advocaat (a) zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaf, dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is die juistheid te verifiëren.

5.4     De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

5.5     In familierechtelijke kwesties zal een advocaat er bovendien tegen moeten waken dat de verhoudingen tussen partijen escaleren. Zeker als er belangen van minderjarige kinderen in het spel zijn. Dan mag van een advocaat een zekere terughoudendheid worden verwacht in het doen van uitlatingen over de wederpartij die deze naar redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren.

5.6     De raad overweegt het volgende.

     5.7    Ten aanzien van klachtonderdeel 1.

Naast voornoemde criteria dient een advocaat steeds voor ogen te houden dat een minnelijke oplossing de voorkeur geniet boven een procedure. Dit betekent echter niet dat hij gehouden is tot overleg met de wederpartij indien zijn cliënt dat niet wil. De advocaat kan in dat geval zijn cliënt hooguit adviseren om in gesprek te gaan met de wederpartij. De raad stelt vast dat aanvankelijk wel een viergesprek was gepland. Reeds daaruit volgt dat verweerster wel heeft getracht tot een minnelijke oplossing te komen. Dat haar cliënte vanwege oplopende spanningen later niet meer bereid was om met klager in gesprek te gaan, zoals door verweerster gesteld, kan haar gelet op het voorgaande niet tuchtrechtelijk worden verweten. Een cliënt mag een dergelijk voorstel altijd weigeren.

Voorts blijkt uit het dossier dat verweerster de advocaat van klager heeft verzocht om verhinderdata door te geven ten behoeve van de behandeling van het verzoek tot voorlopige voorziening. Deze heeft dat ook dezelfde dag nog gedaan. Indien daarbij is nagelaten om eventuele verhinderdata van klager te vermelden, kan dit niet aan verweerster worden verweten. Dat zij, nadat de zitting door de rechtbank was gepland, niet meer heeft meegewerkt aan een aanhouding kan haar evenmin worden aangerekend. Het karakter van een voorlopige voorziening brengt immers met zich mee dat in de zaak zo snel mogelijk de eerste noodzakelijke voorzieningen dienen te worden getroffen en volgens verweerster was nader uitstel in strijd met de spoedeisende belangen van haar cliënte.

             5.8      Ten aanzien van klachtonderdeel 2.

Klager heeft erkend dat door de rechtbank verlof was verleend voor het leggen van beslag op 3 specifieke rekeningen van klager. Naar het oordeel van de raad blijkt uit het dossier noch het verhandelde ter zitting dat verweerster beslag heeft laten leggen op meer of andere rekeningen dan waarvoor door de rechtbank verlof was verleend. Uit de door klager overgelegde brief van de Z. bank volgt weliswaar dat er door Y beslag was gelegd op alle tegoeden bij de Z. bank, echter niet blijkt dat verweerster hierom heeft verzocht. De correspondentie in het dossier tussen verweerster en klagers advocaat ziet ook steeds op de drie rekeningen van klager. Indien de Z. bank meer rekeningen van klager heeft geblokkeerd dan waarom is gevraagd en dan waarvoor verlof was verleend, kan verweerster daarvan geen verwijt worden gemaakt.

Uit de door klager (bij brief d.d. 19 mei 2015) in procedure gebrachte bankafschriften met betrekking tot bankrekening 94.05.83.739 en uit de overige stukken uit het dossier, kan evenmin worden afgeleid dat door verweerster beslag is gelegd op de rekening van klagers dochter. Daaruit blijkt slechts dat de betreffende rekening op 13 januari 2014 was geblokkeerd, maar niet uit hoofde waarvan dat is gebeurd. De raad overweegt voorts dat uit het dossier blijkt dat verweerster, nadat klager had aangetoond dat op zijn privévermogen beslag was gelegd, heeft aangegeven dat zij bereid was het beslag voor dat gedeelte op te heffen en om het betreffende rekeningnummer heeft gevraagd. Vervolgens heeft zij de deurwaarder op 5 oktober 2011 opdracht gegeven tot gedeeltelijke opheffing van het beslag. Dat verweerster daarmee heeft gewacht totdat ter zake door klager nader bewijs was overgelegd was in het belang van haar cliënte en kan haar niet tuchtrechtelijk worden verweten.

 5.9      Ten aanzien van klachtonderdeel 3.

Uit de wet vloeit voort dat maritaal beslag pas van rechtswege eindigt indien in de hoofdzaak is beslist en deze beslissing in kracht van gewijsde is gegaan. Dat was niet het geval op de datum van de echtscheiding. Uit het oogpunt van de belangen van haar cliënte kan verweerster niet worden verweten dat zij heeft gewacht met het opheffen van het beslag totdat daadwerkelijk tot verdeling werd overgegaan.

5.10   Ten aanzien van klachtonderdeel 4.

De raad stelt vast dat de rechtbank aan verweersters cliënte partner- en kinderalimentatie heeft toegewezen, zodat niet gerechtvaardigd kan worden gesteld dat verweerster daartoe een niet onderbouwd en onnodig verzoek heeft gedaan. Dat de door verweerster verzochte bedragen niet volledig zijn toegewezen maakt het verzoek niet klachtwaardig. Het stond verweerster vrij om in het belang van haar cliënte meer te verzoeken en klager kon zich daartegen in de procedure verweren. Het is vervolgens aan de rechtbank om het verzoek inhoudelijk te beoordelen op basis van de aan haar bekend geworden feiten omtrent de financiële situatie van partijen. Gelet op de door de rechtbank toegekende bedragen ten opzichte van de verzochte bedragen kan naar het oordeel van de raad niet worden geconcludeerd dat verweerster disproportionele bedragen heeft gevorderd en onnodig polariserend is opgetreden.

5.11  Ten aanzien van klachtonderdeel 5.

          De advocaat mag in beginsel uitgaan van de juistheid van de mededelingen van een cliënt en is in zijn algemeenheid niet gehouden om deze te verifiëren of zelfstandig nader onderzoek te doen naar onderliggende feiten of informatie die hem door een cliënt wordt verschaft. Zo ook mocht verweerster uitgaan van de financiële informatie die haar door haar cliënte werd verstrekt.  Klager kon zich daar in de procedure tegen verweren. Het is vervolgens aan de rechtbank om op grond van de feiten uit het dossier een oordeel te vellen. Uit de onderhavige stukken en het verhandelde ter zitting blijkt naar het oordeel van de raad niet dat verweerster op de hoogte was van een eindejaarsuitkering van haar cliënte zodat haar reeds om die reden niet kan worden verweten dat zij deze niet in de procedure heeft ingebracht. Van omstandigheden op grond waarvan zij gehouden was nader onderzoek te doen is niet gebleken. De klacht dat verweerster in de procedure bewust informatie heeft achtergehouden en de rechtbank heeft misleid slaagt derhalve niet.

 5.12    Ten aanzien van klachtonderdeel 6.

Verweerster heeft erkend dat zij buiten de door de rechtbank gegunde termijn van vier weken heeft gereageerd. Zij heeft gesteld dat zij bij gebreke van toestemming van haar cliënte niet tijdig kon reageren. Het is vervolgens aan de rechtbank om daaraan de gevolgen te verbinden die haar gerade voorkomen. De raad treedt niet in die beoordeling. Uit de stukken noch het verhandelde ter zitting blijkt dat verweerster op deze wijze heeft gehandeld met het doel de procedure onnodig te vertragen.

5.13     Ten aanzien van klachtonderdeel 7.

Onweersproken staat vast dat klager zelf in de procedure stukken heeft overgelegd uit het privé e-mailaccount van verweersters cliënte. Gelet hierop was, wat verder ook zij van de wijze waarop deze informatie door klager werd verkregen, de aan verweerster verstrekte informatie van cliënte niet reeds op voorhand volstrekt onaannemelijk te achten en mocht verweerster van die informatie uitgaan. De door verweerster in de procedure ingebrachte informatie was in het belang van haar cliënte en diende in beginsel geen onredelijk doel. Verweerster heeft voldoende duidelijk gemaakt slechts het standpunt en de beleving van cliënte te verwoorden. Naar het oordeel van de raad kan derhalve niet gerechtvaardigd worden gesteld dat verweerster zich onnodig grievend over klager heeft uitgelaten.

5.14    Ten aanzien van klachtonderdeel 9.

          Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting kan naar het oordeel van de raad niet worden vastgesteld dat door verweerster bewust onjuist financieel advies in de procedure is overgelegd. Zelfs al zou aan de totstandkoming van een advies het een en ander zijn aan te merken, dan betekent dit in zijn algemeenheid nog niet dat een advocaat tuchtrechtelijk verwijtbaar handelt door dit in een procedure over te leggen. Het is immers aan de rechter voorbehouden om, als de wederpartij tegen het bewijsstuk bezwaar maakt, te oordelen over de toelaatbaarheid daarvan waarbij deze rekening zal houden met alle relevante omstandigheden van het geval. Een advocaat die een hem door zijn cliënt ter beschikking gesteld bewijsstuk in het geding brengt handelt dan ook, behoudens bijzondere omstandigheden, in het algemeen niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Van zulke bijzondere omstandigheden is in het onderhavige geval niet gebleken.

5.15     Ten aanzien van klachtonderdeel 10.

Dit klachtonderdeel betreft het handelen van een kantoorgenoot van verweerster tijdens het zwangerschapsverlof van verweerster. Niet blijkt dat verweerster hierin een aandeel heeft gehad. De gedragingen van een andere advocaat, wat daar ook van zij, kunnen derhalve aan verweerster niet worden verweten.

5.16     Ten aanzien van klachtonderdeel 11

Uit het dossier blijkt dat verweerster niet heeft ingestemd met wijziging van de vaststellingsovereenkomst omdat haar cliënte de meerwaarde van een wijzigingsverzoek niet inzag en geen verdere kosten wilde maken. Zonder opdracht van haar cliënte was het verweerster niet toegestaan de vaststellingovereenkomst te wijzigen zodat verweerster ter zake geen tuchtrechtelijk verwijt valt te maken. 

5.17     Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kunnen de tot zover besproken klachtonderdelen naar het oordeel van de raad niet slagen. Naar het oordeel van de raad ziet klager er aan voorbij dat verweerster per definitie een partijdige belangenbehartiger is en als zodanig voor haar cliënte diende op te komen.  Het was aan de advocaat van klager om ervoor te zorgen dat ook zijn belangen in toereikende mate werden behartigd. Niet is gebleken dat verweerster de vrijheid die haar bij die belangenbehartiging toekomt heeft overschreden of dat zij onnodig polariserend heeft opgetreden. Evenmin kan worden geconcludeerd dat zij zich van middelen heeft bediend die zonder noemenswaardig voordeel voor haar cliënte tot onevenredig nadeel voor klager hebben geleid. De raad zal de bovengenoemde klachtonderdelen derhalve ongegrond verklaren.

5.18   Ten aanzien van klachtonderdeel 8 overweegt de raad als volgt.

5.19   Vast staat dat er geen door partijen ondertekend ouderschapsplan was en dat verweerster het door de mediator opgestelde niet ondertekende ouderschapsplan heeft ingediend bij de rechtbank. Uit een faxbrief van verweerster d.d. 8 november 2012 aan de rechtbank blijkt dat verweerster toen al wist dat klager betwistte dat er overeenstemming was over het ouderschapsplan en dat klager weigerde te tekenen. Op 20 december 2012 heeft verweerster het door de mediator opgestelde ouderschapsplan ingediend bij de rechtbank. Daarbij heeft zij vermeld dat dit de tussen partijen gemaakte afspraken bevat waaraan de vrouw zich nog steeds wenste te houden. Door een stuk uit de mediation in te brengen met deze mededeling, heeft verweerster feitelijk toch het resultaat van de mediation in de procedure ingebracht, terwijl er bij gebreke van een ondertekening geen finale overeenstemming was en voor het overleggen geen toestemming was verleend door de wederpartij. Door aldus te handelen heeft verweerster de vertrouwelijkheid die het mediationtraject kenmerkt onvoldoende in acht genomen. Dit kan haar tuchtrechtelijk worden aangerekend.  

Voor zover verweerster heeft betoogd dat zij geen partij is geweest bij de mediation en geen aparte geheimhoudingsverklaring heeft ondertekend overweegt de raad het volgende. Onweersproken staat vast dat in de mediation tussen partijen geheimhouding was overeengekomen. Dat verweerster hierbij geen partij was en ook geen geheimhoudingsverklaring heeft ondertekend doet daar niet aan af. Uit vaste jurisprudentie van het hof van discipline volgt dat de uit hoofde van een mediationovereenkomst tussen partijen geldende geheimhoudingsverplichting op onaanvaardbare wijze aan waarde zou inboeten als het de advocaat steeds vrij zou staan om naar eigen goeddunken, op grond van een eigen opvatting omtrent hetgeen het belang van zijn cliënt meebrengt  en zonder de wederpartij daarin te kennen, te bepalen dat in de procedure gebruik zal worden gemaakt van (ook voor de rechter) geheim te houden stukken uit de mediation. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan dit anders zijn. Of van dergelijke omstandigheden sprake is kan echter slechts in overweging worden genomen als de advocaat voorafgaande aan het in geding brengen van de betreffende stukken, de wederpartij daarvan op de hoogte heeft gebracht en om overleg heeft gevraagd. Dit is in casu niet het geval. Naar het oordeel van de raad heeft verweerster, door zonder vooroverleg met klager het volledige resultaat uit de mediation in het geding te brengen, niet gehandeld zoals een goed advocaat betaamt. De klacht zal op dit onderdeel gegrond worden verklaard.

  6        MAATREGEL

De raad acht ter zake klachtonderdeel 8 de maatregel van enkele waarschuwing passend en geboden.

7        BESLISSING

7.1    De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel 8 gegrond;

- verklaart de klacht in al haar overige onderdelen ongegrond;

- legt op de maatregel van enkele waarschuwing.

Aldus gegeven door mr. J.K.B. van Daalen , voorzitter, mrs. J.C. van den Dries, J.J.M. Goumans, L.R.G.M. Spronken en J.F.E. Kikken, leden, bijgestaan door mr. A.M.T.A. Verhagen als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 22 februari 2016.

griffier                                                                         voorzitter                                  

Deze beslissing is in afschrift op 22 februari 2016

verzonden aan:

-        klager

-        verweerster

en per e-mail aan:

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-        de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-        verweerster

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

en voor zover deze niet gegrond is verklaard tevens door

-      klager

-   de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Zeeland-West-      Brabant  

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.      Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag .

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.    Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088 - 2053701 . Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

088 - 2053777 of griffie@hofvandiscipline.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl .