ECLI:NL:TADRSGR:2016:103 Raad van Discipline 's-Gravenhage 15-518/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2016:103
Datum uitspraak: 23-05-2016
Datum publicatie: 23-06-2016
Zaaknummer(s): 15-518/DH/DH
Onderwerp:
  • Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: De advocaat privé
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. derden, subonderwerp: Onderhandelingspartner
Beslissingen: Voorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Klacht uit 2011. Verweerder heeft met klagers onderhandeld over verhuur aan klagers van kantoorruimte in zijn advocatenkantoor. Nadat het contract gesloten is ontstaan geschillen over de huurprijs in samenhang met informatie die verweerder in de onderhandeling had gegeven over doorverwijzingen van cliënten binnen zijn kantoor. In een civiele procedure heeft de rechter in hoger beroep geoordeeld dat verweerder klagers onjuiste en misleidende inlichtingen heeft verstrekt. Na afloop van de civiele procedure wordt de klachtprocedure voortgezet. De raad acht de klacht gedeeltelijk gegrond en legt als maatregel op een voorwaardelijke schorsing van twee weken. Een tweede klachtonderdeel wordt ongegrond verklaard.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 23 mei 2016

in de zaak 15-518/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

en

klager

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij klaagschrift van 15 juli 2011 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden een klacht ingediend tegen verweerder.

1.2 Bij brief van 4 november 2015, bij de raad ontvangen op 5 november 2015, heeft de deken het dossier aan de raad toegezonden.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 14 maart 2016 in aanwezigheid van klagers en verweerder. Verweerder is bijgestaan door [gemachtigde], gemachtigde. Verweerder heeft een pleitnota overgelegd. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klagers zijn advocaten, die in 2009 samen een advocatenkantoor wilden opzetten.

2.2 Eind oktober 2009 zijn klagers naar aanleiding van een door verweerder geplaatste advertentie met verweerder in overleg getreden over het aangaan van een overeenkomst.

2.3 In de advertentie had verweerder de volgende mededelingen gedaan:

“Advocatenkantoor [verweerder] is tezamen met een achttal andere zelfstandige advocatenkantoren gevestigd in een statig en monumentaal herenhuis en wel tegenover het Vredespaleis aan de [adres te Den Haag]. Het pand verkeert zowel intern als extern in een uitstekende staat en kan dan ook als zeer representatief worden gekwalificeerd.

In verband met gestage groei van de alhier gevestigde kantoren, bestaat er op dit moment de mogelijkheid tot uitbreiding met twee advocaten. De wens gaat uit naar advocaten die de (advocaten)Stage voltooid hebben. 

In uitzonderlijke gevallen, zoals een ruime juridische werkervaring en een breed netwerk, hoeft men niet in het bezit te zijn van een Stageverklaring en zal dan ook een patroon beschikbaar worden gesteld. In beginsel staat het tevens de advocaat vrij om elk rechtsgebied uit te oefenen dat hij/zij wenselijk acht.

(…)

Heeft u vaker de ambitie gehad een eigen onderneming te starten en wenst u op basis van ‘eigen rekening en risico’ (en dus onder volledig eigen bedrijfsnaam!) deze uitdaging thans aan te gaan, dan komen wij graag met u in contact. Voor aanvullende ondersteuning en begeleiding alsmede doorverwijzing van potentiële cliënten van onze zijde kunt u op ons vertrouwen!

(…)”

2.4 In het blad Meester van 3 november 2008 is een interview met verweerder gepubliceerd. Daarin heeft verweerder informatie verstrekt over, wat hij noemde, de marketingcombinatie die hij was aangegaan met andere advocaten.

2.5 Op 27 november 2009 hebben klagers met verweerder een huurovereenkomst kantoorruimte gesloten. Zij verkregen daarbij het recht op het gebruik van twee kamers en het medegebruik van een toilet, keuken en wachtruimte in het betreffende kantoorpand. De huurovereenkomst is aangegaan voor zes jaren en ging in op 1 februari 2010. Aanvankelijk was één kamer en vanaf 1 april 2010 waren beide kamers beschikbaar. De huurprijs bedroeg € 3.100,-- per maand. Per 1 november 2010 is de huurprijs verlaagd naar € 2.900,--. Per 1 februari 2011 is de huurprijs verhoogd conform de overeengekomen indexering.

2.6 Op 23 november 2011 heeft verweerder klagers doen dagvaarden tot betaling van € 11.785,60 aan achterstallige huur, € 22.000,-- aan boete, alsmede contractuele rente en buitengerechtelijke incassokosten.

2.7 In de genoemde procedure hebben klagers in reconventie – kort samengevat – vernietiging van de overeenkomst op grond van dwaling gevorderd, alsmede veroordeling van verweerder tot betaling van hetgeen zij meer aan huur hadden betaald dan de marktconforme huur van € 775,99 per maand, zijnde € 34.182,61, te vermeerderen met rente en kosten.

2.8 Bij vonnis van 28 februari 2012 heeft de kantonrechter de vordering van verweerder afgewezen en in reconventie de huurovereenkomst vernietigd, met onder meer veroordeling van verweerder tot betaling van € 26.978,40, vermeerderd met wettelijke rente aan klagers.

2.9 Tegen het vonnis van de kantonrechter heeft verweerder hoger beroep ingesteld.

2.10 In het hoger beroep heeft het gerechtshof op 9 juni 2015 arrest gewezen.

In het arrest oordeelt het hof onder meer als volgt:

“Nu vast staat dat er van de toegezegde doorverwijzing niets terecht is gekomen, is de conclusie dat de advertentie en de niet-betwiste mededelingen van [verweerder] in de gesprekken met [klagers] voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst misleidend waren en hij aldus minst genomen inlichtingen heeft verstrekt die een onjuiste voorstelling van zaken bij [klagers] heeft veroorzaakt. Evenals de kantonrechter is het hof derhalve van oordeel dat er sprake is van dwaling nu er een duidelijke discrepantie is tussen de destijds bij [klagers] (door de onjuiste inlichtingen van [verweerder]) levende voorstelling van zaken en de bestaande werkelijke stand van zaken, terwijl [klagers] op grond van die onjuiste voorstelling van zaken zijn bewogen tot het aangaan van een overeenkomst die zij bij een juiste voorstelling van zaken niet althans niet onder de betreffende voorwaarden zouden hebben gesloten. [Verweerder] mocht er niet vanuit gaan dat [klagers] bij een juiste voorstelling van zaken de huurovereenkomst met een duur van zes jaar zonder mogelijkheid van tussentijdse opzegging en met een drie keer hogere huur dan de marktprijs zouden hebben gesloten.

(…)

In het onderhavige geval is de dwaling te wijten aan onjuiste en misleidende inlichtingen van [verweerder]. [Klagers] mochten die inlichtingen voor juist houden en daarop afgaan. De redelijkheid en billijkheid verzetten zich er in dit geval tegen de dwaling voor rekening van [klagers] te laten.”

2.11 Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter van 28 februari 2012 bekrachtigd, met veroordeling van verweerder in de kosten van de procedure.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a. klagers willens en wetens onjuiste informatie heeft verschaft om hen te verleiden een huurovereenkomst met hem aan te gaan. Hierdoor heeft verweerder naar de mening van klagers het vertrouwen in de advocatuur beschaamd. Voorts waren verweerders mededelingen over het doorverwijzen van zaken binnen het kantoor, zowel door hemzelf als door een advocaat afkomstig van een gefailleerd kantoor, onjuist;

b. bij de pogingen van klagers om tot een oplossing te komen zich niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt door oneigenlijk grote druk op klagers uit te oefenen om in te stemmen met ongunstige regelingen en door terug te komen op eerder gedane toezeggingen, althans daar aanvullende voorwaarden aan te stellen.

3.2 Klagers stellen dat verweerder zich heeft gedragen in strijd met gedragsregels 1, 2 lid 2, 3, 17 en 30.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

5 BEOORDELING

5.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld. 

5.2 Ter gelegenheid van de behandeling ter zitting heeft verweerder zich beroepen op het tijdsverloop tussen de indiening van de klacht en de behandeling en afdoening daarvan door de raad. Volgens verweerder brengt dat tijdsverloop mee dat klagers thans niet-ontvankelijk zijn in hun klacht. 

5.3 Overwogen wordt dat klagers hun klacht in juli 2011 hebben ingediend, en dat betrekkelijk kort daarna, bij dagvaarding van 23 november 2011, door verweerder het geschil betreffende de huurovereenkomst bij de rechtbank aanhangig is gemaakt. De rechtbank heeft vonnis gewezen op 28 februari 2012. Hierna is door verweerder hoger beroep ingesteld, hetgeen heeft geleid tot het arrest van het Gerechtshof Den Haag van 9 juni 2015.  

Uit het dekenadvies van 8 oktober 2015 blijkt dat de klachtenprocedure is aangehouden tot in de civiele procedure zou zijn beslist. Door verweerder is ter zitting bevestigd dat mondeling door de deken is meegedeeld dat hij de behandeling zou opschorten omdat er procedures liepen. 

Niet gesteld of gebleken is dat verweerder tegen deze gang van zaken bezwaar heeft aangetekend. Het moet er aldus voor worden gehouden dat verweerder heeft ingestemd met de aanhouding van de behandeling totdat de civiele procedure zou zijn afgerond. Dat is gebeurd door het voormelde arrest van het hof, waartegen geen cassatie is ingesteld. De deken heeft vervolgens op 4 november 2015 het dossier aan de raad gezonden. 

5.4 Gelet op het voorgaande verwerpt de raad het beroep van verweerder op het tijdsverloop. Klagers zijn ontvankelijk in hun klacht.  

5.5 Het is vaste rechtspraak van het Hof van Discipline dat, ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, zoals die van verhuurder, het advocatentuchtrecht van toepassing blijft. In een dergelijk geval zal de tuchtrechter toetsen aan de beperkte maatstaf of het vertrouwen in de advocatuur door de gestelde gedragingen wordt geschaad (HvD 14 december 2012, zaak 6253). 

5.6 In de onderhavige zaak is van belang dat verweerder in de wervingsadvertentie waarop klagers hebben gereflecteerd, expliciet melding heeft gemaakt van zijn advocatenkantoor, waarvoor de mogelijkheid tot uitbreiding met twee advocaten bestond.  

De advertentie van verweerder bevat de mededeling dat hij en de overige acht in zijn pand gevestigde advocaten cliënten zouden doorverwijzen naar de advocaten die op het aanbod zouden ingaan. 

Gelet op het voorgaande is er onmiskenbaar verband tussen het voeren van de advocatenpraktijk door verweerder en het aangaan van de litigieuze huurovereenkomst met klagers. Daardoor zijn er in het handelen van verweerder waarop de klacht betrekking heeft zodanige aanknopingspunten met het fungeren van verweerder als advocaat, dat de raad geen aanleiding vindt het handelen te toetsen aan de hiervoor onder 5.5 genoemde beperkte maatstaf, maar dat de raad het handelen van verweerder zal toetsten aan de norm van artikel 46 Advocatenwet. In het bijzonder gaat het daarbij om de toets of verweerder zich schuldig heeft gemaakt aan enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.  

Ad klachtonderdeel a)

5.7 Gelet op het onherroepelijke oordeel van het gerechtshof staat vast dat verweerder klagers bij het aangaan van het huurcontract voor hun toekomstige praktijkruimte onjuiste inlichtingen heeft verschaft en dat hij hen heeft misleid. Blijkens het arrest hebben de onjuiste en misleidende inlichtingen van verweerder ertoe geleid dat klagers een terecht beroep hebben gedaan op dwaling bij het aangaan van de huurovereenkomst. De ernst van de gedragingen komt tot uiting in de uit het arrest voortvloeiende verplichting van verweerder tot terugbetaling aan klagers van ongeveer € 27.000,-- in hoofdsom. Anders dan verweerder heeft betoogd moet worden aangenomen dat het hof alle, ook de door verweerder aangevoerde, feiten en omstandigheden heeft meegewogen in zijn oordeel dat verweerder onjuiste en misleidende inlichtingen heeft verschaft. Voor de stelling dat het hof de veroordeling heeft uitgesproken niet omdat er sprake was van dwaling, maar omdat het hof zou vinden dat de huurprijs te hoog was is in het arrest van het hof geen steun te vinden. 

Naar het oordeel van de raad brengt dit mee dat verweerder zich niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Met klagers is de raad van oordeel dat verweerder door zijn handelen het vertrouwen in de advocatuur en in zijn eigen beroepsuitoefening heeft geschaad. 

Klachtonderdeel a is derhalve gegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.8 Verweerder heeft betwist dat hij in de gesprekken met klagers, nadat het geschil over de huurovereenkomst was ontstaan, oneigenlijk grote druk op hen heeft uitgeoefend om in te stemmen met een ongunstige regeling of terug te komen op eerdere toezeggingen. Verweerder heeft in zijn verweer weergegeven hoe de gesprekken – in zijn visie – zijn verlopen. Volgens verweerder was er sprake van onwil aan de zijde van klagers om het conflict op te lossen.

5.9 Gelet op de tegengestelde standpunten van partijen ten aanzien van de gevoerde gesprekken is de raad van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verweerder zich in die gesprekken niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt.  

Dit brengt mee dat klachtonderdeel b ongegrond is.

6 MAATREGEL

Bij het opleggen van de maatregel neemt de raad in aanmerking dat verweerder zich heeft schuldig gemaakt aan een ernstige schending van het vertrouwen in de advocatuur en in zijn eigen beroepsuitoefening. Van een advocaat mag worden verwacht dat hij zich ook bij het aangaan van zakelijke overeenkomsten met collega’s integer gedraagt. Verweerder heeft zich door onjuiste en misleidende inlichtingen te verstrekken als een advocaat onwaardig gedragen. Daarbij kan de raad geen begrip opbrengen voor het feit dat verweerder in de onderhavige procedure een andere uitleg aan het arrest van het hof tracht te geven en blijft ontkennen dat hij onjuist gehandeld heeft.

De raad is, gelet op de aard en de ernst van de overtreding van oordeel dat de hierna vermelde maatregel passend en geboden is.

7 BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel a gegrond;

- legt als maatregel op schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee weken, met bepaling dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de Raad van Discipline later anders mocht bepalen op grond dat verweerder zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar aan een in artikel 46 Advocatenwet bedoelde gedraging heeft schuldig gemaakt;

- verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. drs. M.F. Laning, J.H.M. Nijhuis, L.Ph.J. baron van Utenhove en C.A. de Weerdt, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 23 mei 2016.

Griffier Voorzitter