ECLI:NL:TADRARL:2016:152 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 16-102

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2016:152
Datum uitspraak: 22-07-2016
Datum publicatie: 08-09-2016
Zaaknummer(s): 16-102
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Kwaliteit van de dienstverlening is onder de maat. Verweerder had toegezegd toezicht te houden op de werkzaamheden van zijn kantoorgenoot-stagiaire die de zaak van klaagster behandelde.  Daarmee heeft verweerder de volle verantwoordelijkheid genomen voor die werkzaamheden. Klaagster is voorafgaand aan de procedure onvoldoende geïnformeerd over de proceskansen en de te volgen strategie. Zonder overleg met klaagster is aan de rechtbank bericht dat wordt afgezien van het horen van een bepaalde getuige. De schriftelijke vastlegging is bovendien volstrekt onvoldoende. Ook is onvoldoende informatie verstrekt over de mogelikheid van hoger beroep. Klacht deels gegrond; berisping. Kostenveroordeling.

Beslissing van raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 22 juli 2016

in de zaak 16-102

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 2 september 2015 heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland een klacht ingediend tegen verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 3 februari 2016 met kenmerk 2015 KNN151, door de raad ontvangen op 4 februari 2016, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 20 mei 2016 in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    een brief van klaagster d.d. 5 mei 2016 met bijlagen (3).

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    Verweerder heeft klaagster in 2012  bijgestaan op een zitting van de  raad van discipline in Den Bosch. Klaagster had een klacht ingediend tegen mr. A., de advocaat die klaagster vanaf 2009 had bijgestaan in een echtscheidings- en alimentatieprocedure, omdat die advocaat  a) in eerste aanleg naast een aangevraagde en verkregen toevoeging ook honorarium in rekening had gebracht, b) in de procedure in hoger beroep geen toevoeging had aangevraagd terwijl klaagster hiervoor wel in aanmerking kwam en c) in eerste aanleg een te lage alimentatievergoeding had verzocht. Deze klachten zijn gegrond verklaard.

2.2    Vervolgens heeft klaagster in 2013 een civiele procedure tegen mr. A. aangespannen om het door haar aan mr. A. teveel betaalde terug te krijgen, om vastgesteld te krijgen dat in hoger beroep een toevoeging aangevraagd had moeten worden en dus geen aanspraak op betaling kon worden gemaakt en tot slot om een tegemoetkoming in de misgelopen alimentatie te verkrijgen. Klaagster werd in deze zaak aanvankelijk bijgestaan door een kantoorgenoot van verweerder, een advocaat-stagiaire, en na de comparitie op 6 februari 2014 door verweerder.

2.3    Op 6 februari 2014 heeft een comparitie plaatsgevonden waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Bij tussenvonnis van 2 april 2014 heeft de rechtbank klaagster een bewijslast opgedragen ter zake van een door klaagster contante betaling aan mr. A. van een bedrag van € 1.500,00.

2.4    Bij tussenvonnis van 17 december 2014 heeft de rechtbank[naam] mr. A. veroordeeld om aan klaagster een bedrag van € 7.300,00 te betalen en de overige vorderingen afgewezen; in reconventie is klaagster veroordeeld aan mr. A. een bedrag van € 9.693,19 te betalen, ter zake van openstaande rekeningen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder ten onrechte aan klaagster heeft voorgehouden dat de civiele zaak tegen mr. A. “kat-in-‘t bakkie” was. Dit betrof onder meer een openstaande nota van mr. A. van € 9.693,19, die klaagster volgens verweerder niet zou hoeven te betalen. Deze nota was veel te hoog en bevatte onnodige kosten. Klaagster heeft herhaaldelijk indringend verzocht om in de procedure naar voren te brengen dat er onjuiste posten in deze nota stonden, maar verweerder en zijn kantoorgenoot hebben dat niet gedaan. Klaagster heeft ter zitting aangevoerd dat dit de juiste omschrijving van de klacht is en niet die van de deken, zoals weergegeven in zijn brief van 3 februari 2016.

b)    verweerder zonder overleg met klaagster de zaak heeft overgedragen aan zijn kantoorgenoot;

c)    verweerder onvoldoende toezicht heeft gehouden op zijn kantoorgenoot, hoewel hij klaagster mondeling en schriftelijk had verzekerd dat te zullen doen. Dat dit onvoldoende is gebeurd blijkt onder meer uit het tussenvonnis van 2 april 2014, waarin de rechter concludeert dat klaagster “onvoldoende heeft gesteld en onderbouwd” en “onvoldoende gemotiveerd is onderbouwd zodat daaraan voorbijgegaan zal worden”. Voorts blijkt uit het vonnis dat verweerder ongenummerde aanvullende stukken heeft overgelegd. De zaak is door verweerder “afgeraffeld”.

d)    verweerder zonder overleg met klaagster op 15 april 2014 uitstel heeft verzocht voor het opgeven van verhinderdata en de namen van getuigen, terwijl klaagster de namen van de getuigen al op 11 april 2014 had doorgegeven, vervolgens zonder overleg op 30 april 2014 de namen van de getuigen aan de rechtbank heeft opgegeven en uiteindelijk op 8 augustus 2014  -ook zonder overleg met klaagster- de rechtbank heeft bericht dat hij afzag van het horen van getuige mr. Bredeveld. Ook heeft hij nagelaten de emailberichten van klaagster over te leggen waarom klaagster had verzocht, waardoor klaagster niet aan haar bewijsopdracht kon voldoen en haar vordering is afgewezen.

e)    verweerder niet reageerde op de aansprakelijkstelling door klaagster bij aangetekende brief van 30 april 2014 ter zake van de schade die door de kantoorgenoot van verweerder is veroorzaakt en welke brief verweerder stelt niet te hebben ontvangen; verweerder heeft evenmin gereageerd op de brief van klaagster van 4 juni 2015 waarbij verweerder zelf aansprakelijk is gesteld.

f)    verweerder het vonnis van de rechtbank van 17 december 2014 pas op 23 december 2014 aan klaagster heeft gestuurd. Op dat moment waren van de in het vonnis genoemde betalingstermijn van 2 weken al 6 dagen verstreken. Bovendien werd geen toelichting op het vonnis gegeven over de wijze van betaling en evenmin advies over de mogelijkheid van hoger beroep; in de brief werd verder een verkeerd rentepercentage genoemd

4    VERWEER

Ad klachtonderdeel a)

4.1    Het bedrag dat ten onrechte aan mr. A. was betaald bedroeg ca. € 9.000,00. Het bedrag dat klaagster aan mr. A. zou moeten betalen voor de hoger beroepsprocedure was ook ca. € 9.000,00. Ter zitting heeft verweerder ontkend dat hij zo positief was over de procedure als klaagster stelt. Hij was wel positief over de kansen, maar hij geeft nooit garanties.

Ad klachtonderdeel b)

4.2    Met klaagster is besproken dat de kantoorgenoot van verweerder haar zou bijstaan in de civiele procedure tegen mr. A. Verweerder heeft de verrichtingen van zijn kantoorgenoot gevolgd en is van mening dat deze het standpunt van klaagster helder en duidelijk onderbouwd heeft verwoord.

Ad klachtonderdeel c)

4.3    Het vonnis betreft een oordeel van de rechter over de vordering en het verweer en is geen kwaliteitsoordeel van de rechter over het werk van de advocaat.

Ad klachtonderdeel d)

4.4    In het tussenvonnis van 2 april 2014 heeft de rechter op onderdelen eindvonnis gewezen. Ter zake van de contante betaling van € 1.500,00 heeft de rechter klaagster een bewijsopdracht gegeven. Verweerder heeft mr. B., de toenmalige advocaat van klaagster, aanvankelijk als getuige voorgedragen, maar later teruggetrokken toen bleek dat mr. B. verhinderd was. Bovendien verwachtte verweerder dat deze getuigenverklaring gepasseerd zou worden als zijnde een verklaring van-horen-zeggen. Eerst ter zitting van de raad heeft verweerder gehoord dat mr. B., volgens klaagster, had kunnen verklaren dat hij van mr. A. zelf had gehoord dat klaagster aan mr. A. € 1.500,00 had betaald. Dat is nieuw  voor hem. Verweerder erkent dat hij over de mogelijke getuigen beter had moeten communiceren met klaagster. Het niet horen van mr. B. is niet in het nadeel van klaagster geweest. 

Ad klachtonderdeel e)

4.5    Verweerder heeft geen brief van 30 april 2014 ontvangen. Aan de aansprakelijkstelling kan nog geen schade worden verbonden.

Ad klachtonderdeel f)

4.6    Na ontvangst van het vervroegd uitgesproken vonnis heeft verweerder het vonnis vanwege de vrije dagen rondom kerst eerst bij emailbericht van 23 december 2014 aan klaagster gezonden. Klaagster heeft verweerder diezelfde dag benaderd met vragen, waarop verweerder heeft geantwoord. De wederpartij heet klaagster ook meteen benaderd en gesommeerd tot betaling. Voor zover er een misverstand had kunnen bestaan over het vonnis, wist klaagster vrij snel wat en hoe zij moest betalen.

5    BEOORDELING

5.1    De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. De onderhavige klacht is bij de deken ingediend na 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad behandeld en beoordeeld op grond van het nieuwe recht. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de nieuwe Advocatenwet bedoeld.

Ad klachtonderdeel a, c, en d)

5.2    De raad zal deze klachtonderdelen gezamenlijk behandelen omdat deze betrekking hebben op de kwaliteit van de werkzaamheden. De raad gaat uit van de onder a) weergegeven klachtomschrijving. Allereerst stelt de raad vast dat een aantal klachtonderdelen strikt genomen betrekking heeft op het handelen van de kantoorgenoot van verweerder, maar omdat verweerder uitdrukkelijk heeft toegezegd toezicht te zullen houden op de werkzaamheden van zijn kantoorgenoot, heeft  verweerder daarmee eveneens de volle verantwoordelijkheid als advocaat genomen voor de door zijn kantoorgenoot verrichte werkzaamheden.

5.3    Voorop dient te staan dat de tuchtrechter gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daar over klaagt. Wel zal de tuchtechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan, is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

5.4    Tot die professionele standaard behoort het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover. De cliënt dient door de advocaat gewezen te worden op de proceskansen van de procedure en het kostenrisico. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daar aan te stellen eisen.

5.5    De raad is van oordeel dat het optreden van verweerder niet aan de bovengenoemde eisen voldoet. Zo is niet gebleken dat verweerder klaagster bij aanvang van de werkzaamheden gedegen heeft geïnformeerd over de mogelijke scenario’s en de gevolgen van mogelijke strategieën, alsmede de aan de procedure verbonden kosten, terwijl dergelijke belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan de cliënt moeten worden bevestigd, hetgeen niet is gebeurd. Verweerder heeft aangevoerd dat hij klaagster heeft laten weten dat hij “positief was over de proceskansen”, maar dat is niet voldoende. Zoals uit bovenstaande blijkt, moet er meer informatie en inzicht in de proceskansen worden verstrekt. Dat betekent niet dat de advocaat verantwoordelijk is voor een negatieve afloop, maar er moet wel als het ware een ‘informed consent’ zijn; de cliënt moet bewust zijn van de risico’s die aan bepaalde keuzes kleven. Blijkbaar is bij klaagster de indruk ontstaan dat de zaak zonder meer gewonnen zou worden.

5.6    Klaagster verwijt verweerder ook dat hij onvoldoende verweer heeft gevoerd tegen de nota van mr. A., die onjuistheden bevatte, en dat hij heeft verzuimd bewijsstukken aan de rechter over te leggen. Niet gebleken dat met klaagster hierover voldoende is overlegd, terwijl klaagster expliciet heeft aangegeven dat er verweer moest worden gevoerd tegen de nota van mr. A. Dat betekent niet dat verweerder of zijn kantoorgenoot dat zonder meer hadden moeten doen, maar aan klaagster had wel kenbaar moeten worden gemaakt waarom dat niet nodig was en had overleg moeten plaatsvinden.

5.7    Ook heeft verweerder verzuimd met klaagster te overleggen over het al dan niet horen van mr. B. als getuige, waarover verweerder heeft erkend dat hij dat beter had moeten doen. Verweerder heeft zonder enig overleg met klaagster zelf besloten mr. B. niet als getuige te doen horen, terwijl klaagster meer malen had aangegeven het van belang te vinden mr. B. wel als getuige te doen horen. Daarmee is verweerder ernstig tekort geschoten in de dienstverlening naar klaagster toe. Deze klachtonderdelen zijn gegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.8    De raad overweegt dat vaststaat dat verweerder aan klaagster heeft meegedeeld dat zijn kantoorgenoot de civiele procedure zou behandelen. Niet gebleken is dat klaagster daar op dat moment bezwaar tegen heeft gemaakt. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

Ad klachtonderdeel e)

5.9    Verweerder heeft ontkend brieven te hebben ontvangen ter zake van  aansprakelijkstelling. Klaagster heeft niet aangetoond dat dat wel het geval is, zodat zulks niet is komen vast te staan en derhalve niet geconcludeerd kan worden dat verweerder heeft verzuimd daarop te reageren. Dit klachtonderdeel is eveneens ongegrond.

Ad klachtonderdeel f)

5.10    Voor zover dit klachtonderdeel betrekking heeft op het ontbreken van advies over de mogelijkheid van hoger beroep is het gegrond. Het ligt immers op de weg van een behoorlijk handelende advocaat om zijn cliënt te adviseren naar aanleiding van een vonnis en wel schriftelijk, omdat ook hier moet worden vermeden dat er een misverstand ontstaat bij de cliënt. Voor zover het verwijt betrekking heeft op het feit dat het vonnis 6 dagen na datum uitspraak is verzonden, treft dit geen doel. Het is natuurlijk van belang om een cliënt snel te informeren over de uitspraak van de rechter, maar een termijn van 6 dagen is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Het noemen van een verkeerd rentepercentage is evenmin verwijtbaar. Er is kennelijk sprake van vergissing. Klaagster hoefde daar niet op af te gaan. Er zal immers eerst betaald worden als de advocaat van de wederpartij daartoe heeft gesommeerd en heeft aangegeven op welke bedragen aanspraak wordt gemaakt. Deze heeft het juiste rentepercentage genoemd. Dit klachtonderdeel is gegrond,  voor zover geklaagd wordt het ontbreken van advies over de mogelijkheid van hoger beroep.

6    MAATREGEL

6.1    Bij de op te leggen maatregel betrekt de raad het gebrek aan betrokkenheid van verweerder bij de zaak van klaagster en getoonde onverschilligheid waarbij verweerder geen blijk geeft van inzicht in de spanning die een procedure voor een cliënt meebrengt, De raad zal dan ook onderstaande maatregel opleggen.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1.    Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerder het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

7.2.     De raad ziet daarnaast termen aanwezig om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 50,00  aan reiskosten.

7.3     De raad ziet eveneens termen aanwezig om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000,00 en moeten binnen een maand na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klachtonderdelen a, c, d gegrond en f, voor zover is geklaagd over het gebrek aan advies en informatie over de mogelijkheid van hoger beroep;

-    verklaart b, e en f (ten dele), ongegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klaagster;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 50,00 aan klaagster;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten;

Aldus gewezen door mr. A.E. Zweers, voorzitter, mrs. J.A. Holsbrink, M.L.C.M. van Kalmthout, H.J.P. Robers, W.H. Kesler, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 22 juli 2016.

Griffier                                                          Voorzitter