ECLI:NL:TACAKN:2016:61 Accountantskamer Zwolle 16/538 Wtra PE

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2016:61
Datum uitspraak: 29-07-2016
Datum publicatie: 29-07-2016
Zaaknummer(s): 16/538 Wtra PE
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond met waarschuwing
  • Klacht gegrond met geldboete
Inhoudsindicatie: PE-zaak: waarschuwing + boete.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 16/538 Wtra PE van 29 juli 2016 van

de KONINKLIJKE NEDERLANDSE BEROEPSORGANISATIE VAN ACCOUNTANTS (Nba) ,

kantoorhoudende te Amsterdam,

K L A A G S T E R ,

raadsvrouw: mr. A.M. Manshande-Nonhof,

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

wonende te [woonplaats],

B E T R O K K E N E .

1. Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van het op 22 februari 2016 ingekomen klaagschrift van 19 februari 2016, met bijlagen. Betrokkene heeft geen verweerschrift ingediend.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 20 juni 2016 waar is verschenen namens klaagster haar raadsvrouw/gemachtigde, mr. A.M. Manshande-Nonhof. Betrokkene is niet verschenen.  

2. De vaststaande feiten

Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is, als tussen partijen niet in geschil, het volgende vast komen te staan.

2.1       Betrokkene is sinds 10 juli 1992 ingeschreven in het accountantsregister van de NOvAA en met toepassing van artikel 72 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) aansluitend ingeschreven in het accountantsregister van de Nba. Betrokkene wordt aangemerkt als accountant in business. Betrokkene heeft voor het jaar 2014 geen verzoek ingediend tot gehele of gedeeltelijke ontheffing van de verplichting om activiteiten op het gebied van permanente educatie (de PE-activiteiten) te verrichten als bedoeld in artikel 6, tweede lid van de sedert 8 januari 2014 geldende Nadere voorschriften permanente educatie (hierna: NVPE).

2.2       Bij brief van 8 mei 2015 heeft klaagster betrokkene er (onder meer) op gewezen dat hij niet heeft voldaan aan zijn verplichting, om in 2014 tenminste 20 uur aan PE-activiteiten te registreren. Daarbij is betrokkene een termijn gesteld om alsnog te voldoen aan de PE verplichtingen. Deze termijn eindigde op 9 augustus 2015. Bij brief van 23 juli 2015 is betrokkene aan een en ander herinnerd.

2.3       Bij brief van 2 september 2015 heeft klaagster betrokkene meegedeeld dat hij ook na ommekomst van de gestelde (inhaal)termijn niet aan zijn PE-(registratie)verplichtingen heeft voldaan, waarbij betrokkene erop is gewezen dat het aanhangig maken van een tuchtklacht is aangewezen. Betrokkene is in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken. Tevens is betrokkene verzocht het bij de brief meegezonden antwoordformulier te controleren en te retourneren op uiterlijk 24 september 2014, ook als de gegevens correct waren. Betrokkene heeft niet op deze brief gereageerd.

2.4       Bij e-mail van 11 november 2015 is betrokkene de mogelijkheid geboden uiterlijk 26 november 2015 een reactie op de brief van 2 september 2015 te geven en de ten aanzien van 2014 verrichte PE-activiteiten aan klaagster door te geven.  Daarop heeft betrokkene niet gereageerd.

2.5       Bij e-mail van 25 januari 2016 is betrokkene opnieuw de mogelijkheid geboden een reactie op de brief van 2 september 2015 te geven en de ten aanzien van 2014 verrichte PE-activiteiten aan klaagster door te geven. Daarbij is hem een termijn gesteld tot en met 8 februari 2016. Ook daarop heeft betrokkene niet gereageerd.

3. De klacht

3.1       Klaagster verwijt betrokkene, althans zo begrijpt de Accountantskamer het klaagschrift, dat hij:

i.    minder dan 20 uur aan PE heeft besteed in het jaar 2014 of tijdens de daarvoor geboden inhaaltermijn in 2015;

ii.   niet heeft gereageerd op de brief van de Nba van 2 september 2015 inzake de op hem rustende PE-verplichtingen over het jaar 2014;

iii. voor zover alsnog mocht blijken dat hij wel PE-activiteiten heeft verricht ten aanzien van het jaar 2014, niet heeft voldaan aan zijn registratieverplichting.

Hiermee heeft betrokkene volgens klaagster in strijd gehandeld met de voor hem geldende wettelijke bepalingen en gedrags- en beroepsregels.

4. De gronden van de beslissing

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wab is de accountant ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, voor zover dit plaats had in de periode vanaf 8 januari 2014 worden getoetst aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA) en de NVPE. Voor het tijdstip van inwerkingtreding van voormelde voorschriften is mede gelet op het tweede lid van artikel 23 Wab.

4.3       Op grond van de onbetwist gebleven stukken van het geding is vast komen te staan dat betrokkene in het jaar 2014 geen PE-activiteiten heeft verricht.  Hij heeft aldus voor dit jaar niet voldaan aan het bepaalde in artikel 24 VGBA juncto artikel 2, eerste lid NVPE, en daarmee in strijd met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid als neergelegd in artikel 12 van de VGBA. Onderdeel i. van de klacht is daarom gegrond.

4.4       In klachtonderdeel ii. verwijt klaagster betrokkene dat hij heeft nagelaten te reageren op de brief van 2 september 2015.

De Accountantskamer acht het in het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep (42, eerste lid sub b. Wab) dat een accountant op aan hem door zijn beroepsorganisatie gerichte verzoeken om informatie of medewerking op adequate wijze en binnen redelijke termijn reageert, zodat klaagster aan de in het algemeen belang aan haar opgedragen taak, te weten onder meer het bevorderen van een goede beroepsuitoefening (artikelen 3 en 19 Wab), kan voldoen.

Een informatieverplichting met betrekking tot verrichte PE-activiteiten ten aanzien van het kalenderjaar 2014 is tevens gegrond op artikel 42, eerste lid sub a. Wab juncto de artikelen 12 en 24 VGBA juncto artikelen 4 en 5 NVPE.        

In de brief van 2 september 2015 is betrokkene verzocht een bijgevoegd antwoordformulier te retourneren. Ook als de gegevens correct waren, werd hij geacht het formulier te ondertekenen en te retourneren. Nu vast is komen te staan dat betrokkene aan dit verzoek niet heeft voldaan, heeft hij in ieder geval gehandeld in strijd met een goede uitoefening van het accountantsberoep als bedoeld in artikel 42, eerste lid sub b. Wab, en voor zover hij enige PE-activiteit heeft verricht, ook met voormelde andere wettelijke voorschriften. Onderdeel ii. van de klacht is daarom gegrond.

4.5       Nu gesteld noch gebleken is dat betrokkene PE-activiteiten heeft verricht, die hij niet geregistreerd heeft, behoeft klachtonderdeel iii. geen behandeling.

4.6       Gelet op het voorgaande staat vast dat betrokkene nalatig is geweest, zulks zowel in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Wab als met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.7       Bij de beslissing tot het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel houdt de Accountantskamer rekening met de aard en de ernst van de fouten van betrokkene. Een van de essentiële vereisten voor een goede beroepsuitoefening is het voortdurend op peil houden van de vakbekwaamheid. Betrokkene heeft aan dit vereiste niet, althans niet op de voor beroepsgenoten voorgeschreven wijze, voldaan en heeft over 2014 geen PE-activiteit verricht en heeft niet gereageerd op een verzoek om informatie van zijn  beroepsorganisatie. Redenen om betrokkene de verzuimen niet aan te rekenen, zijn gesteld noch gebleken.

De Accountantskamer acht oplegging van de maatregelen waarschuwing en geldboete passend en geboden. Bij de beslissing tot het opleggen van de geldboete en het bepalen van de hoogte ervan heeft de Accountantskamer mede rekening gehouden met de omstandigheid dat collega-accountants, die zich wel aan hun PE-verplichtingen hebben gehouden, deswege studiekosten - het besteden van arbeidsuren daaronder begrepen - hebben moeten maken en dat zulks ten onrechte niet bij betrokkene het geval is. Het verschil in positie van betrokkene ten opzichte van bedoelde collega-accountants schat de Accountantskamer, als het gaat om de economische waardering van dat verschil, op

€ 50,00 per aan PE te besteden uur.

Betrokkene wordt erop gewezen dat bij niet tijdige betaling van de opgelegde geldboete de Accountantskamer op grond van artikel 5, vierde lid Wtra verplicht is te overwegen of aan betrokkene alsnog de maatregel van (tijdelijke) doorhaling moet worden opgelegd.

4.8       Op grond van al het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5. De beslissing     

De Accountantskamer:

·       verklaart de klacht gegrond in voege als hiervoor omschreven;

·       legt ter zake aan betrokkene op:

-      een waarschuwing,

en

-      een geldboete van € 1.000,00 (duizend euro), welke boete binnen een maand na het door de voorzitter van de Accountantskamer uitvaardigen van een last tot ten uitvoerlegging dient te worden betaald door overmaking van voormeld bedrag op IBAN NL58 INGB0705003221 (BIC/SWIFT-code bank: INGBNL2A) ten name van FIN-Financieel Dienstencentrum te Den Haag onder vermelding van het zaaknummer 16/538 Wtra PE,

·         verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba na het onherroepelijk worden van deze uitspraak en de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging van de voorzitter van de Accountantskamer ingevolge artikel 9, tweede lid, juncto artikel 47 Wtra, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers bedoeld in artikel 1, onder i. Wtra, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. R.P. van Eerde (rechterlijk lid) en drs. R.G. Bosman RA (accountantslid), in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2016.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                           voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, kunnen klaagster dan wel betrokkenetegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021, 2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.