ECLI:NL:TGZRAMS:2015:127 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2015/017

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2015:127
Datum uitspraak: 29-12-2015
Datum publicatie: 29-12-2015
Zaaknummer(s): 2015/017
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Verweerder is huisarts in opleiding. Klager heeft verweerder een huisartsenbezoek gebracht in verband met klachten aan zijn buik. Verweerder dacht aan een buikgriep. Een paar dagen later is in het ziekenhuis gebleken dat sprake was van een blindedarmontsteking. Klager verwijt verweerder dat hij een verkeerde diagnose heeft gesteld, dat hij niet heeft afgedwongen dat zijn opleider zelf naar klager kwam kijken en dat hij klager naar huis heeft laten gaan.   Afwijzing  

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 19 januari 2015 binnengekomen klacht van:

de heer en mevrouw A,

wonende te B,

k l a g e r s,

tegen

C,

huisarts,

thans werkzaam te D,

v e r w e e r d e r.

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-                     het klaagschrift met de bijlagen;

-                     het verweerschrift met de bijlagen;

-                     de correspondentie betreffende het vooronderzoek;

-                     het proces-verbaal van het op 28 mei 2015 gehouden verhoor in het kader van het vooronderzoek;

-                     de brief van klagers’ gemachtigde, ingekomen op 6 november 2015, met de bijlage.

De klacht is ter openbare terechtzitting van 17 november 2015 op de voet van art. 57 lid 1 BIG gezamenlijk behandeld met de klachtzaak tegen huisarts in opleiding E, geregistreerd onder nummer 15/018.

Partijen waren aanwezig.

Klagers werden bijgestaan door mr. M.P.J. Appelman, advocaat te Purmerend, en verweerder door mr. S. Slabbers, verbonden aan DAS Rechtsbijstand te Amsterdam. Mr. Appelman heeft een toelichting gegeven aan de hand van een pleitnota die aan het college en de wederpartij is overgelegd.

Voorts werd F, doktersassistente, als getuige gehoord.

2. De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1       Op 17 juni 2014 heeft klager/patiënt, vergezeld van klaagster/zijn echtgenote, een consult gehad bij de huisartsenpraktijk van verweerder, waar hij gezien is door E, die huisarts in opleiding in zijn praktijk was.

De opleiding van E was aangevangen op 1 september 2013; sedert 24 december 2013 was hij werkzaam in de praktijk van verweerder.

2.2       Over dit consult is in het journaal vermeld:

17-06-2014          sinds vanochtend geleidelijk verergerende en wisselende buikkrampen overaal in de buik, buikkrampen wordt mider na otlasting. Misselijkheid, enkele keren overgegeven (geel/vocht), geen bloed. Eerder deze klachten niet gehad. Eten: heeft samen met zijn vrauw gegeten, eten was niet oud, denkt niet aan voedselvergiftiging. Mictie gb, Defecatie: vanochtend duun ontlasting, licht bruin, geen bloed/slijm. misselijk ogend man, ziet bleek uit, helder en alert. RR 120/80 pols 60/r.a., Sat 98%, Temp 36,6

                               Cor: s1s2, $; Abd: spaarzame peristaltiek, WT, soepel buik, diffuus gevoelig buik bij palpatie, geen weerstand, geen d é fense musculaire, geen organomegalie.

RT: lege ampul, geen bloed, lichtbruin ontlasting op de handschoen, prostaat: symetrisch niet vergroot.

virale gastroenteritis

Geruststelling. Uitleg: mogelijk buikgrip; drinken en rust.

Bij Alarm symptomen retour.

2.3.      Voorts is in het journaal vermeld, voor zover van belang:

17-06-2014          TC; zoals met pt afgesproken voor controle 2x gebeld (tel: x en Mob: xx) pt neemt tel niet op en heb een bericht achtergelaten. Morgen nogmaals bellen

18-06-2014          TC: echtegenote gesproken, pt ligt te slapen, klachten niet verergerd, drinkt wel, niet misselijk, niet overgegeven, geen koorts.

                               Met echtgenote afgesproken: als kl niet verminderen / verergeren retour. evt temp meten.

20-06-2014          CHI: appendicitis met abces, opname

                               C/ TXT/SEH

20-06-2014          CHP;CRP 240, dd appendicitis, verw SEH

                               TXT/CHP

24-06-2014          Mevrouw geeft door meneer is opgenomen met een gesprongen appendix

………

22-08-2014          Gebeld met zijn vrouw. Man was niet thuis. Ik zou later terugbellen, maar nu 2x neemt niemand op. Later nog eens proberen.

Resume: Na gehoord te hebben dat hij na ontslag uit ziekenhuis nog niet kon werken meermaals gebeld. Er werd niet opgenomen (later bleek dat telefoonnummer van zijn ouderlijk huis was). Daarna van plan geweest om visite te rijden, bleek dat hij verhuisd was uit het praktijkgebied.

22-08-2014          Dhr kwam de praktijk inlopen en had verwacht dat er een verslag zou zijn; is erg ontstemd en vindt dat er fouten zijn gemaakt vooraf aan zijn opname maar ook in de fase daarna, snapt niet waarom er geen contact met hem is opgenomen gesprek, mijn medeleven en excuses voor de ontstane situatie, ik zal RK en SH inlichten en vragen om hun betrokkenheid. RK ingelicht. SH nu niet kunnen bereiken.

…….

23-08-2014          Na meermalen proberen nu contact gehad met Ard. Hij wil geen contact, niet met SH, maar ook niet met mij. Als hij contact wil neemt hij het initiatief.

                               Aangegeven dat ik dit respecteer en zijn initatief afwacht

25-08-2014          TC: gebeld x: blijkt vader van pt daar woonachtig te zijn. Kreeg ander nummer: (xxx): pt geeft aan dat hij een brief heeft geschreven hoe het afgelopen is tijdens SU. Hij wil even nadenken of hij hierover met mij wil spreken. Hij neemt zelf een contact op en wil niet door mij gebeld worden.

28-08-2014          resectie acuut ontstoken appendix met deels necrose en perforatie: wondinfect, waarvoor vacuumth.

                               TXT: chirurg

18-09-2014          C/ CHI: appendicitis perforata

2.3       Op 19 juni 2014 heeft klager de huisartsenpost en de spoedeisende hulp bezocht, naar aanleiding waarvan de diagnose appendicitis met abcesvorming is gesteld. Klager is vervolgens in het ziekenhuis opgenomen.

2.4       De volgende morgen, 20 juni 2014, is klager geopereerd aan een appendicitis met abces. Op 3 juli 2014 is hij uit het ziekenhuis ontslagen.

2.5       Op 19 augustus 2014 heeft klager een brief afgegeven bij de praktijk van verweerder, waarvan hij op 22 augustus 2014 het antwoord kwam ophalen. Bij die gelegenheid heeft hij met een daar werkzame collega van verweerder G gesproken, onder meer over de gang van zaken bij zijn ziekte en het gebrek aan contact met verweerder. Verweerder heeft klager op 23 augustus 2014 een brief geschreven, waarin hij uitleg geeft over het gebrek aan communicatie in de periode na ontslag uit het ziekenhuis.

3. De klacht en het standpunt van klagers

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

1. tijdens het consult van klager van 17 juni 2014 bij de heer E, die bij hem in opleiding was, niet persoonlijk naar hem is komen kijken;

2. onvoldoende toezicht heeft gehouden op E voornoemd;

3. na zijn ziekenhuisopname geen contact met klager heeft opgenomen.

Klager voert aan dat (mede) door de handelwijze van verweerder te laat is ontdekt dat hij appendicitis had, waardoor hij in een levensbedreigende situatie terecht is gekomen. Hij ondervindt daarvan nog steeds nadelige gevolgen.

Ter zitting is de klacht, voor zover ingediend namens de familie van klagers, ingetrokken.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft aangevoerd dat klaagster niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu zij niet kan worden aangemerkt als rechtstreeks belanghebbende of vertegenwoordiger.

Voorts heeft verweerder de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1       Als naaste betrekking van klager kan zijn echtgenote als rechtstreeks belanghebbende in de zin van art. 65 lid 1 onder a BIG worden aangemerkt. Dat klager ook zelf heeft geklaagd doet daar niet aan af. Naar het oordeel van het college zijn zowel klager als klaagster ontvankelijk.

5.2       De eerste twee klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.  

Bij de beoordeling van de vraag welke handelingen in welke fase van de opleiding overgelaten kunnen worden aan een (huis)arts in opleiding om verricht te worden onder het toeziend oog van de opleider, dan wel aan hem overgedragen kunnen worden, waarbij de opleider als achterwacht op afroep beschikbaar is, moet een doorslaggevende rol worden toegekend aan de inschatting die de opleider mag hebben van de ervaring en vaardigheid van de (huis)arts in opleiding. Een en ander heeft tot gevolg dat bij aanvang van de opleiding een aanzienlijk deel van de tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid voor het handelen van de arts in opleiding op de schouders van de opleider c.q. de supervisor drukt, terwijl naarmate er meer aan de (huis)arts in opleiding kan worden toevertrouwd de tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid gaandeweg wordt gedeeld tussen opleider/supervisor en (huis)arts in opleiding (zie CTG 6 juni 2013, ECLI:NL:TGZCTG: 2013:YG 2967).

In het onderhavige geval had E gewerkt op de afdeling spoedeisende hulp van een ziekenhuis, was hij bijna een jaar werkzaam als huisarts in opleiding en deed hij zelfstandig consulten. Hij kon daarbij zo nodig zijn opleider raadplegen, zoals hij in dit geval ook heeft gedaan. Gebleken is dat verweerder en E -onder meer -  het vervolgbeleid ten aanzien van het beloop van klagers ziekte hebben besproken nog tijdens het consult, en dat dit beleid ook is uitgevoerd.

Naar het oordeel van het college was er op het moment van het consult onvoldoende reden voor verweerder om te twijfelen aan het handelen van E en was het, mede gezien het gesprek tussen hen beiden waarbij diens onderzoek, bevindingen en het vervolgbeleid zijn besproken, niet noodzakelijk om op het moment van het consult klager zelf te beoordelen. Ter zitting hebben klagers desgevraagd aangegeven dat zij daar zelf tijdens dit consult ook niet om hebben verzocht. Het vervolgbeleid – het telefonisch volgen van de toestand van klager - is uitgevoerd. Dit brengt met zich mee dat evenmin kan worden geoordeeld dat verweerder onvoldoende toezicht heeft gehouden op het handelen van E.

5.3       Gezien de gebruikelijke gang van zaken na een bezoek aan de HAP, die snel na een dergelijk bezoek aan de ‘eigen’ huisarts rapporteert, zal verweerder zal kort na de opname en operatie van klager van zijn toestand op de hoogte zijn geweest. Daarvan uitgaande is het college van oordeel dat het op verweerders weg had gelegen meer en eerder aandacht aan klager te besteden dan hij heeft gedaan. Dat verweerder, zoals hij aanvoert, de ontslagbrief van het ziekenhuis wilde afwachten was onvoldoende reden om geen contact met klager te zoeken, te meer nu hij er op grond van dat HAP-bericht mee bekend moet zijn geweest dat het beloop van diens ziekte zo anders was geweest dan ten tijde van het consult van 17 juni 2014 werd verwacht.

Dat verweerder na klagers thuiskomst uit het ziekenhuis wel een aantal malen gepoogd heeft klager telefonisch te bereiken maar dat dat hem - omdat hij niet het juiste telefoonnummer heeft gebruikt - niet is gelukt, maakt dat niet anders. Van verweerder had meer inspanning – zoals bijvoorbeeld een huisbezoek – mogen worden verwacht.

Ter zitting is gebleken dat toen verweerder rond 22 augustus 2014 bleek dat klager ontevreden was over zijn bejegening hij klager op 23 augustus 2014 een brief heeft geschreven en telefonisch contact met hem heeft opgenomen; op dat moment is er wel een kort telefoongesprek is geweest tussen partijen maar kennelijk was de relatie toen al dermate verstoord dat het van de zijde van klagers niet meer tot een bevredigend onderhoud kon komen.

Gezien voornoemde feiten en omstandigheden is het college van oordeel dat de communicatie zijdens verweerder zeker geen schoonheidsprijs verdient. Het college acht het invoelbaar dat deze gang van zaken door klagers als teleurstellend werd ervaren. Maar deze attitude getuigt niet van een medisch tekortschieten, zodanig dat verweerder daarvan een tuchtrechtelijk verwijt zou zijn te maken. Derhalve faalt ook dit klachtonderdeel.

5.4       De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af.

Aldus gewezen op 17 november 2015 door:

mr J. Brand, voorzitter,

J.C. van der Molen, dr. E.D.M. Masthoff en J.I. van der Spoel, leden-arts,

mr  C.E. Polak, lid-jurist,

mr  J.M. Sodderland-Elzas, als secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 29 december 2015 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. J. Brand, voorzitter

w.g. J.M. Sodderland-Elzas, secretaris