ECLI:NL:TGZCTG:2015:260 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2014.366

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2015:260
Datum uitspraak: 20-08-2015
Datum publicatie: 20-08-2015
Zaaknummer(s): c2014.366
Onderwerp: Onvoldoende informatie
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen een tandarts. Klaagster verwijt de tandarts dat hij haar onjuist en onvolledig geïnformeerd met betrekking tot de behandeling van haar gebitsproblematiek. Aangezien de tandarts de hoofdbehandelaar was, had hij de vergoeding voor de implantaten moeten bespreken met klaagster en haar ouders. Doordat de tandarts klaagster onjuist en onvolledig heeft geïnformeerd, is zij akkoord gegaan met een doorverwijzing naar de orthodontist. Indien de tandarts klaagster goed had geïnformeerd, had zij nooit een overeenkomst gesloten met de orthodontist. Indirect heeft klaagster door deze onvolledige en onjuiste informatie nog steeds een niet goed functionerend gebit, wat haar vele mondproblemen geeft. De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg. Het beroep wordt verworpen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2014.366 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. drs. A.H.J. de Kort te Sint-Michielsgestel,

tegen

C., tandarts, werkzaam te B., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. A.E. Diepersloot te Leusden.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 15 januari 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen C. - hierna de tandarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van

23 juli 2014, onder nummer 1417 heeft dat College de klacht afgewezen.

Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De tandarts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak met nummer C2014.365 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 23 juni 2015, waar zijn verschenen klaagster, bijgestaan door mr. drs. De Kort, en de tandarts, bijgestaan door mr. Diepersloot.

Mr. drs. De Kort heeft de standpunten van klaagster toegelicht aan de hand van een pleitnota die hij aan het Centraal Tuchtcollege heeft overhandigd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Klaagster was in behandeling bij verweerder. Op 29 februari 2008 heeft verweerder

klaagster verwezen naar een orthodontist. Verweerder achtte dit noodzakelijk vanwege de uitgebreide gebitsproblematiek van klaagster, waaronder het feit dat twee blijvende elementen agenetisch waren.

Op 27 maart 2008 is klaagster voor het eerst door de orthodontist gezien. Na onderzoek heeft de orthodontist een behandelplan opgesteld en verweerder hiervan per brief in kennisgesteld, waarbij de orthodontist heeft aangegeven de behandeling met twaalf maanden te willen uitstellen gezien het stadium van de algemene ontwikkeling en de gebitsontwikkeling op dat moment.

Ongeveer een jaar later is klaagster teruggegaan naar de orthodontist. Klaagster en haar ouders zijn akkoord gegaan met de behandeling en de ouders van klaagster hebben het informed consent formulier getekend. Uiteindelijk is op 27 juli 2009 begonnen met de feitelijke orthodontische behandeling.

De aanvraag van de implantoloog voor het vergoeden van de implantaten is afgewezen door de zorgverzekeraar van klaagster. Toen verweerder dit vernam, heeft hij contact opgenomen met de orthodontist, die vervolgens een brief heeft gestuurd naar de implantoloog ter attentie van de zorgverzekeraar in de hoop deze op andere gedachten te brengen. Dit heeft echter niet tot een positief resultaat geleid.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster verwijt verweerder dat hij haar onjuist en onvolledig geïnformeerd met betrekking tot de behandeling van haar gebitsproblematiek. Aangezien verweerder de hoofdbehandelaar was, had hij de vergoeding voor de implantaten moeten bespreken met klaagster en haar ouders. Doordat verweerder klaagster onjuist en onvolledig heeft geïnformeerd, is zij akkoord gegaan met een doorverwijzing naar de orthodontist. Indien verweerder klaagster goed had geïnformeerd, had zij nooit een overeenkomst gesloten met de orthodontist. Indirect heeft klaagster door deze onvolledige en onjuiste informatie nog steeds een niet goed functionerend gebit, wat haar vele mondproblemen geeft.

4. Het standpunt van verweerder

Volgens verweerder waren er diverse oplossingen denkbaar voor de geconstateerde afwijking, te weten het feit dat twee blijvende elementen agenetisch waren, variërend van niets doen tot uiteindelijk verlies van de melkelementen en het plaatsen van implantaten. De overwegingen die uiteindelijk leidden tot de keuze voor één van de verschillende varianten, vallen buiten de competentie van verweerder. Verweerder heeft noch de middelen, noch de kennis om een orthodontische behandelstrategie te bepalen. Derhalve heeft verweerder klaagster doorverwezen naar een orthodontist en zich onthouden van elke suggestie daaromtrent. Verweerder heeft voldoende met klaagster gesproken over zijn constatering van de agenesieën en het nut van het laten beoordelen van deze situatie door een orthodontist. Uit het dossier van de orthodontist blijkt dat wel degelijk overlegd is over de kosten die de behandeling met zich mee zou brengen. Er is met volledige instemming van klaagster en haar ouders aan de behandeling bij de orthodontist begonnen.

Verweerder deelt de teleurstelling over de ontstane situatie met klaagster. Verweerder had deze situatie gegeven de geconstateerde problematiek echter niet kunnen voorkomen. Negeren van de problematiek had op latere leeftijd zeker tot problemen geleid. Orthodontie op jongere leeftijd biedt meer mogelijkheden en beter uitzicht op resultaat dan op latere leeftijd. Verweerder is van mening dat hij met de verwijzing juist heeft voldaan aan zijn plicht als goed zorgverlener. Zijn verwijzing heeft niet de problemen veroorzaakt die zich nu voordoen.

5. De overwegingen van het college

Verweerder heeft klaagster op goede gronden verwezen naar een orthodontist. Het was niet aan verweerder, maar aan de orthodontist om een behandelplan met een kostenbegroting op te stellen en deze met klaagster te bespreken. Evenmin was het aan verweerder om klaagster voor te lichten over de kosten van de implantaten, nu deze noch door verweerder, noch door de orthodontist naar wie hij klaagster heeft verwezen, maar door een implantoloog worden geplaatst. Het was vervolgens aan klaagster om al dan niet akkoord te gaan met het door de orthodontist opgestelde behandelplan met begroting en het al dan niet plaatsen van implantaten.

Nog los van het feit dat eventuele mondproblemen ten gevolge van de behandeling door de orthodontist of de implantoloog tuchtrechtelijk niet aan verweerder kunnen worden verweten, is noch onderbouwd, noch aannemelijk gemaakt dat het gebit van klaagster niet goed functioneert en van welke mondproblemen sprake is.

Gezien het voorgaande wijst het college de klacht af als kennelijk ongegrond.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet is bestreden.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

4.1       In hoger beroep heeft klaagster haar klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2       De tandarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en verzocht het beroep ongegrond te verklaren.

4.3       De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. T.L. de Vries, voorzitter, mr. L.F. Gerretsen-Visser en mr. R. Veldhuisen, leden juristen en drs. M. Fokke en prof. dr. A. Vissink, leden beroepsgenoten en mr. R. Blokker, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting

van 20 augustus 2015.

                        Voorzitter   w.g.                                            Secretaris  w.g.