ECLI:NL:TGZCTG:2015:135 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2014.244 en c2014.266

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2015:135
Datum uitspraak: 14-04-2015
Datum publicatie: 14-04-2015
Zaaknummer(s): c2014.244 en c2014.266
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Uit het huwelijk van klager zijn twee dochters geboren. De moeder van de dochters heeft aangifte tegen klager gedaan vanwege geestelijke en lichamelijke mishandeling. Klager is verwikkeld in een echtscheidingsprocedure.  Klager verwijt de aangeklaagde huisarts dat hij: 1.zich niet aan de KNMG-meldcode heeft gehouden; 2.zijn beroepsgeheim heeft geschonden door informatie te verstrekken aan de advocate van de moeder zonder toestemming van klager en door moeder inzage te geven in het dossier van klager; 3.aan klager geen toestemming heeft gevraagd voor de medische behandeling van zijn beide dochters, ook niet voor de cosmetische operatie aan de oren en de greenstick fractuur; 4. subjectieve medische verklaringen heeft afgegeven; 5.een urgentieverklaring ten behoeve van huisvesting heeft afgegeven en hij had een kopie van die verklaring in het medische dossier moeten bewaren; 6. zich door zijn handelen actief heeft bemoeid met de echtscheidingsprocedure en heeft geparticipeerd in het vervreemden van de beide dochters van klager. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klachtonderdelen 3 en 4 gegrond bevonden en de huisarts de maatregel van waarschuwing opgelegd. Het Centraal Tuchtcollege heeft de beslissing vernietigd met betrekking tot de gegrond verklaring van klachtonderdeel 3 ( met betrekking tot het vereiste van toestemming van beide ouders) en heeft dit klachtonderdeel alsnog ongegrond verklaard. De maatregel van waarschuwing blijft gehandhaafd

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2014.244 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., huisarts, wonende te B., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. S.F. Tiems, advocaat te Leiden,

en in de zaak onder nummer C2014.266:

C., huisarts, wonende te B., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. S.F. Tiems, advocaat te Leiden,

tegen

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 5 februari 2013 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen huisarts C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 23 mei 2014, onder nummer 054/2013 heeft dat College de arts de maatregel van waarschuwing opgelegd.

In de zaak A./C. (C2014.244) is klager tijdig van die beslissing in hoger beroep gekomen voor zover zijn klacht ongegrond is verklaard. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

In de zaak C./A. (C2014.266) is de arts eveneens tijdig van die beslissing in hoger beroep gekomen voor zover de klacht gegrond is verklaard. De klager heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De beroepen A./C. (C2014.244) en C./A. (C2014.266) zijn tegelijkertijd behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 10 februari 2015, waar zijn verschenen klager alsmede de arts, bijgestaan door

mr. S.F. Tiems voornoemd.

De zaken zijn over en weer bepleit. Mr. Tiems heeft dat gedaan aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

2.1       De in eerste aanleg vastgestelde feiten.

“2. DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager heeft sinds 1997 een relatie met mevrouw D. (hierna: de moeder) gehad en is sinds mei 2004 met haar gehuwd geweest. Uit deze relatie werden in juli 2000 en maart 2002 twee dochters geboren.

Verweerder is sinds 1999 de huisarts van klager, de moeder en de twee kinderen geweest.

Verweerder heeft op 4 februari 2008 op verzoek van de moeder een urgentieverzoek voor een huurwoning voor de moeder getekend. Op 1 maart 2008 heeft de moeder met de twee dochters de echtelijke woning verlaten. Zij heeft dezelfde dag tegen klager aangifte gedaan wegens geestelijke en lichamelijke mishandeling.

De advocate van de moeder heeft telefonisch contact gehad met verweerder. In het betoog van de advocate van de moeder tijdens een zitting op 1 april 2008 staat het volgende opgenomen dat betrekking heeft op klager: “(…) Haar raadsvrouw heeft contact gehad met de huisarts. De huisarts weet niet hoe de man zal reageren, hij is van oordeel dat er op dit moment geen omgang moet plaatsvinden, de huisarts spreekt van ‘verbale mishandeling’. Mocht omgang er wel moeten komen dan is hij van oordeel dat deze onder begeleiding moet plaatsvinden. De situatie zou uit de hand kunnen lopen. De huisarts is bereid om aan uw rechtbank desgevraagd inlichtingen te verstrekken. Hij is bereikbaar op telefoonnummer (…)“.

Op 7 mei 2008 heeft de advocaat van klager verweerder een brief geschreven waarin hij verweerder heeft gevraagd schriftelijk te bevestigen dat hij zijn diverse uitlatingen, o.a. verbale mishandeling zoals aangegeven in de aangifte en in het telefoongesprek met de advocate van de moeder, betreurt en dat hij zich hiervan distantieert.

Hierop heeft verweerder bij brief van 19 mei 2008 laten weten dat hij zijn gedane uitlatingen betreurt en dat hij zich bij nader inzien distantieert van deze uitlatingen.

Naar aanleiding van een schriftelijk verzoek van de advocate van moeder heeft verweerder bij brief van 11 juni 2009 het volgende verklaard: “(…) verklaar ik dat het m.i. op dit moment goed gaat met de kindertjes. Bij het laatste contact in januari 2009 had ik het idee dat ze “lekker in hun vel zaten”. Ik heb geen aanleiding te veronderstellen dat dit beeld in de tussentijd veranderd is.“.  

Op 27 oktober 2010 en 22 december 2010 heeft klager verweerder schriftelijk verzocht om hem een kopie te geven van het medisch dossier van de beide dochters. Op 3 januari 2011 heeft verweerder hieraan voldaan. Op een later moment heeft verweerder een kopie van het medisch dossier gestuurd waarin staat opgenomen dat hij de jongste dochter voor een operatie vanwege flaporen heeft verwezen. De jongste dochter was ten tijde van de operatie 11 jaar oud.”

2.2       De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.

“3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager heeft (uiteindelijk) een veelheid aan klachten ingediend tegen verweerder. In een dergelijke situatie dient het college te komen tot een voor de beoordeling van de klacht bruikbare samenvatting van de geuite bezwaren. De verwijten hebben zakelijk weergegeven betrekking op: 

1.     Verweerder heeft zich niet aan de KNMG-meldcode gehouden.

2.     Verweerder heeft zijn beroepsgeheim geschonden door informatie te verstrekken aan de advocate van de moeder zonder toestemming van klager en door de moeder inzage te geven in het dossier van klager.

3.     Verweerder heeft klager geen toestemming gevraagd voor de medische behandelingen van zijn beide dochters, ook niet voor de cosmetische operatie aan de oren en de greenstick fractuur.

4.     Verweerder heeft subjectieve medische verklaringen afgegeven.

5.     Verweerder heeft een urgentieverklaring ten behoeve van huisvesting afgegeven en had een kopie van die verklaring in het medisch dossier moeten bewaren.

6.     Verweerder heeft zich door zijn handelen actief bemoeid met de echtscheidingsprocedure en heeft geparticipeerd in het vervreemden van de beide dochters van klager.

Over deze klachtonderdelen zal het college een oordeel geven.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert - zakelijk weergegeven - het volgende aan:

Ad 1. De Meldcode uit 2002 was in casu van toepassing. Deze meldcode was vrijblijvend. Verweerder heeft vanuit zijn professionele zorgvuldigheid geen melding gemaakt van huiselijk geweld.

Ad 2. Verweerder heeft de moeder nooit inzage gegeven in het medisch dossier van klager. Verweerder was gerechtigd om de advocate van de moeder de gevraagde informatie te geven.

Ad 3. Een arts mag ervan uitgaan dat de ouder die het kind begeleidt tevens de andere ouder vertegenwoordigt. Bij een noodzakelijke, niet-ingrijpende of gebruikelijke behandeling mag de arts dan de toestemming van de andere ouder veronderstellen. Uit het medisch dossier blijkt dat er sprake is geweest van niet-ingrijpende en gebruikelijke behandelingen.

Ad 4. Verweerder heeft de urgentieverklaring ten behoeve voor het verkrijgen van woonruimte in algemene termen opgesteld. De woorden verbale mishandeling die in de beslotenheid van de spreekkamer zijn gebruikt, zijn een eigen leven gaan leiden. Verweerder heeft zich hiervan gedistantieerd. De schriftelijke verklaring van

11 juni 2009 is op verzoek van de advocate van de moeder opgesteld en bevat slechts feitelijke medische informatie zonder een oordeel te geven.

Ad 5. De urgentieverklaring is een eenregelig briefje dat op verzoek wordt getekend. Het exemplaar dat de moeder is meegegeven, heeft verweerder niet kunnen achterhalen.

Ad 6. Verweerder heeft getracht steeds een professionele distantie in acht te nemen. De echtscheidingsprocedure werd gevoerd door de beide advocaten van klager en de moeder en verweerder heeft zich hierin niet gemengd. De begeleiding van de kinderen heeft verweerder overgelaten aan Bureau Jeugdzorg.

2.3       Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Verweerder heeft desgevraagd een urgentieverzoek afgegeven aan de moeder. Niet valt in te zien dat verweerder op dit verzoek niet mocht ingaan. Verweerder heeft toegelicht dat hij nimmer een toelichting geeft in de urgentieverklaring en het houdt bij een nietszeggend, eenregelig briefje. Omdat de bewuste verklaring niet voorhanden is en er overigens geen aanleiding is te veronderstellen dat verweerder in de verklaring zaken heeft opgenomen die een tuchtrechtelijk verwijt kunnen opleveren, is dit klachtonderdeel ongegrond. Het klachtonderdeel is niet-ontvankelijk voor zover klager verweerder verwijt dat hij de urgentieverklaring niet in het medisch dossier van de moeder heeft bewaard.

5.3

Ter zitting heeft verweerder over het telefonisch gesprek met de advocate van de moeder, kennelijk gehouden in maart 2008, verteld dat hij alleen heeft bevestigd hetgeen hij eerder met de moeder in de beslotenheid van de spreekkamer had besproken over een bedreiging van klager. Daarbij heeft hij bevestigd dat hij de woorden verbale mishandeling in de mond heeft genomen. Volgens verweerder heeft hij geen uitspraken gedaan over klager of de omgang van klager met zijn kinderen. Nu alleen de advocaat van de moeder en verweerder aan het gesprek hebben deelgenomen, en een nadere toelichting (van de advocate) ontbreekt, is niet vast te stellen hoe het telefoongesprek precies is verlopen. Dat brengt mee dat niet kan worden vastgesteld of verweerder door zijn uitlatingen aan de advocate klachtwaardig heeft gehandeld. Uitgangspunt is immers dat het handelen dat door een klager ter toetsing aan het college wordt voorgelegd eerst met voldoende mate van zekerheid moet kunnen worden vastgesteld, alvorens kan worden beoordeeld of dit al dan niet tuchtrechtelijk door de beugel kan. Wel is het de vraag of verweerder voldoende zorgvuldigheid heeft betracht bij de contacten met de advocaat van moeder, waarover hierna meer.

5.4

Ruim een jaar later, in juni 2009, heeft verweerder op verzoek van de advocate van moeder een verklaring opgesteld over de toestand van de kinderen. Voor dergelijke verklaringen gelden zorgvuldigheidseisen waaraan verweerder onvoldoende heeft voldaan. Zo heeft verweerder zich niet afgevraagd en kennelijk ook niet gevraagd voor welk doel de verklaring is verzocht. Evenmin heeft hij het verzoek van de advocate op schrift ontvangen of in eigen woorden genoteerd. Daarnaast heeft hij een positieve - subjectief gestelde - verklaring afgegeven over het welzijn van de kinderen die hij al een half jaar niet had gezien (van januari 2009 tot 11 juni 2009). Desgevraagd heeft verweerder toegelicht dat hij tussentijds niets over de kinderen had vernomen, zodat hij geen aanleiding had te veronderstellen dat het beeld in de tussentijd veranderd was.

5.5

Voor zowel het telefonisch gesprek met de advocate in, kennelijk, maart 2008 als de brief van 11 juni 2009 geldt dat verweerder zich onvoldoende bewust is geweest van de context van de verzoeken van de advocate, terwijl hij op de hoogte was van de moeizame scheiding van klager en de moeder. Deze handelwijze van verweerder acht het college onzorgvuldig, gelet op het belang dat aan informatie afkomstig van iemand in de positie van verweerder doorgaans wordt gehecht. Zo beschouwen hulpverlenende instanties en rechters verklaringen van huisartsen als objectief en onpartijdig en zij kennen er veel gewicht aan toe. Het “eigen leven” dat verklaringen als van verweerder kunnen gaan leiden, is dus te voorzien. Dit “eigen leven” kan door zorgvuldig te opereren in de hand worden gehouden. Daaraan heeft het hier ontbroken. In zoverre zijn de betreffende klachtonderdelen gegrond. Hierbij merkt het college nog op dat het verweerder had gesierd indien hij met klager, destijds eveneens patiënt van hem, had gesproken over de echtscheidingsperikelen en de beschuldigingen van de moeder. Het nalaten daarvan levert echter geen tuchtrechtelijk verwijt op.

5.6

Vaststaat dat klager met verweerder op enig moment uitgebreid heeft gesproken over de informatievoorziening aan klager omtrent de medische behandeling van zijn kinderen. Verweerder was er dus van op de hoogte dat klager graag op de hoogte bleef van het wel en wee van zijn dochters. Enige tijd na dit gesprek heeft verweerder de destijds elfjarige dochter van klager verwezen voor een operatie aan haar flaporen. Het college acht het handelen van verweerder op dit punt in strijd met artikel 7:465 lid 1 BW nu het gaat om een medisch niet-noodzakelijke, ingrijpende cosmetische ingreep. Voor deze behandeling is de toestemming van beide gezagdragende ouders noodzakelijk. Verweerder heeft niet geverifieerd (bij moeder of klager) of die dubbele toestemming er was. Verweerder heeft klager ook niet zelf geïnformeerd over de voorgenomen verwijzing. Het verweer van verweerder dat het niet aan hem is om te verifiëren of de benodigde toestemming aanwezig is omdat de specialist pas beslist tot een mogelijk ingrijpende verrichting, passeert het college. Onderhavige verwijzing had een specifiek omschreven doel (operatie aan de flaporen) en het is de verantwoordelijkheid van de huisarts in een dergelijk geval zich ervan te vergewissen of de benodigde toestemming is gegeven, onverlet de eigen verantwoordelijkheid van de specialist. Ook dit klachtonderdeel is gegrond. Dat geldt echter niet voor de klacht omtrent de greenstick bij een elleboogfractuur omdat dit noodzakelijke zorg betreft (artikel 7:466 lid 1 BW).

5.7

Aangezien niet is gebleken dat verweerder meer of andere incidenten van de moeder heeft vernomen dan een bedreiging van klager begin 2008 aan het adres van de moeder in aanwezigheid van ten minste een kind, was er voor verweerder onvoldoende aanleiding om melding te maken van kindermishandeling. Daarbij neemt het college in aanmerking dat tot destijds de Meldcode 2002 gold, de eenmalige bedreiging tegen moeder was gericht en er geen andere indicaties in het dossier liggen besloten die maken dat verweerder een melding bij het AMK had moeten doen. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

5.8

Doordat verweerder is ingegaan op verzoeken van de advocate van moeder en daarbij onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld, heeft bij klager de overtuiging postgevat dat verweerder zich actief en partijdig heeft bemoeid met de echtscheidingsprocedure. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat dat zijn bedoeling niet is geweest en dat hij heeft geprobeerd zich neutraal en terughoudend op te stellen. Een tuchtrechtelijk verwijt levert een en ander, naast hetgeen hiervoor is overwogen, niet op. De overige (sub)klachtonderdelen behoeven geen bespreking omdat deze van te gering gewicht zijn of onvoldoende toegelicht.

5.9

De conclusie uit al het voorgaande luidt dat verweerder op enkele onderdelen niet zorgvuldig genoeg heeft gehandeld en daarmee niet is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Het college zal verweerder de maatregel van waarschuwing opleggen.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden. Het Centraal Tuchtcollege brengt de volgende correctie aan. De arts is sinds medio 1999 de huisarts van de moeder en sinds respectievelijk 13 juli 2000 en 28 maart 2002 de huisarts van de beide dochters van de moeder en klager. De arts was vanaf eind 2002 tot medio 2010 de huisarts van klager. Na die datum heeft klager zich tot een andere huisarts gewend.

Voor het overige zijn de door klager en de arts in hun beroepschriften voorgestelde correcties op de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten voor de beoordeling van het geschil niet relevante wijzigingen of toevoegingen. Deze worden niet overgenomen.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

4.1 Klager beoogt met zijn beroep in de zaak C2014.244 de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd komt in de kern neer op een nader uitgewerkte herhaling van de stellingen die hij reeds in eerste aanleg heeft geuit. Hij concludeert impliciet tot gegrondverklaring van al zijn klachtonderdelen.

De arts heeft in deze zaak gemotiveerd verweer gevoerd en - zakelijk weergegeven - geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van het beroep tegen de klachtonderdelen die door het Regionaal Tuchtcollege 3 en 4 zijn genummerd en afwijzing van de overige klachtonderdelen.

4.2 De arts richt zich in de zaak C2014.266 tegen de door het Regionaal Tuchtcollege gegrond bevonden onderdelen van de klacht en concludeert tot vernietiging van de bestreden beslissing in zoverre.

 Klager heeft daartegen gemotiveerd verweer gevoerd.

4.3  Nu beide beroepen zich richten tegen de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege van 23 mei 2014 zullen deze worden gevoegd omdat zij zich lenen voor gezamenlijke  behandeling. De klacht ligt daarmee in volle omvang ter beoordeling voor.

Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat  het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle de zeer uitvoerig omschreven klacht van klager correct  heeft weergegeven door deze in 6 klachtonderdelen samen te vatten. Deze 6 klachtonderdelen, zoals weergegeven onder 3 van de bestreden beslissing,  dienen ook in hoger beroep tot uitgangspunt.  De klacht is zakelijk weergegeven en ontdaan van de ongefundeerde (strafrechtelijke)kwalificaties, die klager ook in zijn beroepschrift heeft geuit. Het Centraal Tuchtcollege zal de klachtonderdelen puntsgewijs beoordelen en zo nodig samenvoegen.

4.4 In het eerste klachtonderdeel stelt klager dat de arts zich niet aan de KNMG-meldcode heeft gehouden.

Vast staat dat de moeder aan de arts heeft verteld dat zij begin 2008 door klager is bedreigd met de woorden: “Het zal echt niet lang meer duren voordat ik je echt helemaal dood zal slaan.” of woorden van gelijke strekking in het bijzijn van tenminste één kind. De moeder heeft op 1 maart 2008 met beide dochters de echtelijke woning verlaten. De arts heeft gesteld dat hij bekend was met de hoogoplopende echtscheidingsperikelen tussen de moeder en klager maar dat hij geen indicaties had dat de dochters gevaar liepen. Er was dan ook geen aanleiding om een melding inzake kindermishandeling bij het AMK te doen, aldus de arts. Klager heeft dit niet weersproken. Het Centraal Tuchtcollege volgt de arts dan ook in zijn betoog. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

4.5 In het tweede klachtonderdeel stelt klager dat de arts zijn beroepsgeheim heeft geschonden door informatie te verstrekken aan de advocate van de moeder zonder toestemming van klager en door de moeder inzage te geven in het dossier van klager. In het vierde klachtonderdeel verwijt klager de arts dat hij subjectieve medische verklaringen heeft afgegeven. En in het zesde klachtonderdeel verwijt klager de arts dat hij zich actief heeft bemoeid met de echtscheidingsprocedure en heeft geparticipeerd in het vervreemden van beide dochters van klager. Deze drie klachtonderdelen lenen zich, gelet op hun onderlinge samenhang, voor gezamenlijke behandeling.

Vast staat dat de arts in maart 2008 werd gebeld door de advocate van de moeder, die haar in de echtscheidingsprocedure bijstond, op het moment dat de moeder bij de advocate op bezoek was. De advocate wilde bij de arts verifiëren of hij, nadat de moeder hem het verhaal over de bedreiging met de dood door klager had verteld, de woorden “verbale mishandeling” heeft gebezigd. De arts, die zich het woordelijke verloop van dit telefoongesprek niet meer kan herinneren, heeft dit bevestigd. In de pleitnota van de advocate ter gelegenheid van de zitting bij de rechtbank op 1 april 2008 ( productie 5 bij klaagschrift) heeft de advocate onder andere vermeld dat zij contact heeft gehad met de huisarts van de moeder en dat de huisarts van oordeel is dat er op dit moment geen omgang (tussen klager en de kinderen) moet plaatsvinden en dat de huisarts spreekt van “verbale mishandeling”. De arts heeft ontkend dat hij zich over de omgang heeft uitgelaten. Bij brief van de advocaat van klager van 7 mei 2008 (productie 6 bij klaagschrift) is de arts onder meer aangesproken op het gebruik van de term “verbale mishandeling”. Bij brief van 19 mei 2008 heeft de arts aangegeven dat hij zijn uitlatingen betreurt en zich bij nader inzien ervan distantieert. ( productie 7 bij klaagschrift). 

Bij brief van 8 juni 2009 van de advocate van de moeder wordt aan de arts vervolgens gevraagd of hij liefst schriftelijk wil berichten hoe het op dit moment met de kinderen gaat. Uit deze brief blijkt verder dat deze vraag wordt gesteld in het kader van een door klager bij de rechtbank ingediend verzoekschrift in verband met de omgangsregeling waartegen de advocate van de moeder verweer gaat voeren. Bij brief van 11 juni 2009 verklaart de arts in reactie op dit schrijven dat het zijns inziens op dit moment goed gaat met de kindertjes, dat hij bij het laatste contact in januari 2009 het idee had dat ze “lekker in hun vel zaten” en dat hij geen aanleiding had te veronderstellen dat dit beeld in de tussentijd was veranderd.

Het Centraal Tuchtcollege overweegt als volgt.

Zowel met betrekking tot het telefoongesprek met de advocate van de moeder in maart 2008 als met de schriftelijke verklaring over de toestand van de kinderen in juni 2009 heeft de arts onzorgvuldig gehandeld. Hij heeft er geen blijk van gegeven dat hij zich bewust was van het doel van en de context waarin hem de specifieke vragen door de advocate werden gesteld. De arts was op de hoogte van de problematische echtscheiding tussen de moeder en klager en dat de beide dochter daarbij betrokken waren nu ook over de omgang werd gestreden. De arts had moeten beseffen dat zijn verklaringen door de advocate van moeders in de procedures zouden worden gebruikt als afkomstig uit “een objectieve en onpartijdige bron” teneinde het standpunt van de moeder kracht bij te zetten. Anders dan het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat het niet op de weg van de arts lag om eigener beweging met klager over de echtscheidingsperikelen en de beschuldiging van de moeder te spreken. De arts had evenwel moeten beseffen dat zijn kwalificatie “verbale mishandeling” in de echtscheidingsprocedure een eigen leven zou gaan leiden. De arts had zich terughoudender moeten opstellen om te voorkomen dat hij eenzijdig in

de strijd tussen de moeder en klager betrokken werd. De arts had daarbij ook meer oog moeten hebben voor de positie van klager, die in die periode ook patiënt bij hem was. Nadat de arts in de brief van 19 mei 2008 had aangegeven zijn uitlatingen te betreuren heeft hij op verzoek van de advocate van de moeder in de brief van

9 juni 2009 een medische verklaring over de gezondheidstoestand van de dochters afgegeven. Deze verklaring, gevraagd in het kader van een verzoek van klager om een omgangsregeling, beperkt zich niet tot kale feiten maar houdt wel degelijk een beoordeling van hun gezondheidstoestand in en dat terwijl de arts de kinderen gedurende tenminste 4 maanden niet had gezien. Dat hij dit heeft gedaan in het belang van de kinderen, zoals hij ter zitting heeft verklaard, neemt niet weg dat hij onvoldoende distantie heeft betracht. Dit houdt het gevaar in dat een echtscheidingsprocedure verder escaleert, hetgeen naar algemeen bekend is niet in het belang van de kinderen is.

Het Centraal Tuchtcollege is met het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat de arts op dit punt een tuchtrechtelijk verwijt valt te maken. De klacht is in zoverre gegrond.

De arts is weliswaar onvoldoende terughoudend geweest maar niet gezegd kan worden - zoals klager stelt - dat de arts zich actief heeft bemoeid met de echtscheidingsprocedure of dat hij een rol heeft gespeeld in het vervreemden van beide dochters van klager, hun vader.

Van schending van het beroepsgeheim is het Centraal Tuchtcollege niet gebleken. De door de arts telefonisch verstrekte informatie aan de advocate van de moeder was met toestemming en medeweten van laatstgenoemde, die op dat moment bij de advocate zat. Voorts is niet gebleken dat de arts aan de moeder informatie heeft verstrekt die hij in vertrouwen van klager had gekregen. Klager heeft dit ook niet aannemelijk gemaakt. Dit klachtonderdeel is ongegrond

4.6 In het derde klachtonderdeel stelt klager dat de arts hem ten onrechte geen toestemming heeft gevraagd voor de medische behandelingen van zijn beide dochters, ook niet voor de cosmetische operatie aan de oren van een van hen en de greenstick fractuur.   

Met betrekking tot de verwijzing voor een cosmetische operatie aan de oren van de oudste dochter is het Centraal Tuchtcollege - anders dan het Regionaal Tuchtcollege - van oordeel dat de arts er geen tuchtrechtelijk verwijt van kan worden gemaakt dat hij klager niet uitdrukkelijk om toestemming daarvoor heeft gevraagd. Het Centraal Tuchtcollege overweegt hiertoe dat de dochter de leeftijd van bijna twaalf jaren had bereikt (zie: artikel 7: 465 BW en de KNMG Wegwijzer dubbele toestemming gezagdragende ouders voor behandeling van minderjarige kinderen), de dochter zelf aangaf de ingreep te wensen en er voor de arts geen enkele indicatie bestond om aan te nemen dat klager met de ingreep niet akkoord zou gaan. In dit kader acht het Centraal Tuchtcollege aannemelijk dat de arts in zijn algemeenheid al eens terloops met de ouders, die toen nog bij elkaar waren, over een mogelijke corrigerende ingreep aan de oren op latere leeftijd had gesproken. Het Centraal Tuchtcollege heeft geen reden om aan de verklaring van de arts op dit punt te twijfelen. De arts mocht daarom in dit geval de toestemming van klager veronderstellen.

Wat betreft het onderdeel van de klacht betreffende de greenstick bij een elleboogfractuur is het Centraal Tuchtcollege met het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat dit noodzakelijke zorg betreft zodat de arts met de instemming van de moeder kon volstaan.

4.7 In het vijfde klachtonderdeel verwijt klager de arts dat hij aan de moeder een urgentieverklaring ten behoeve van huisvesting heeft afgegeven en daarvan ten onrechte geen kopie in het dossier heeft bewaard.

Ter zitting in hoger beroep heeft de arts met betrekking tot de urgentieverklaring het volgende verklaard. Toentertijd was de gebruikelijk gang van zaken in de gemeente dat indien een inwoner van de gemeente versneld in aanmerking wenste te komen voor een huurwoning, de betreffende woningbouwvereniging een urgentieverklaring van een huisarts verlangde. De arts heeft de urgentieverklaring op verzoek van de moeder afgegeven. Dit was niet meer dan een nietszeggend eenregelig briefje waarvan het format in deze procedure is overgelegd. Het Centraal Tuchtcollege ziet geen grond om aan deze uiteenzetting te twijfelen en acht de handelwijze van de arts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

4.8  Voor het  overige heeft de behandeling van de zaak in hoger beroep het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg.

4.9 Slotsom is dat het Centraal Tuchtcollege de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege zal vernietigen voor zover daarin klachtonderdeel 3 gegrond is verklaard en opnieuw rechtdoende dit klachtonderdeel alsnog ongegrond verklaren. Het gegrond bevonden onderdeel van de klacht dat de arts onvoldoende terughoudend en niet zorgvuldig heeft gehandeld in zijn contacten met de advocate van moeder kan worden aangemerkt als handelen in zijn hoedanigheid van arts in strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg. Dit handelen rechtvaardigt de oplegging van een maatregel. Het Centraal Tuchtcollege acht de lichte maatregel van waarschuwing in dit geval passend omdat het ervan overtuigd is dat de arts in het belang van de kinderen heeft willen handelen. Dit betekent dat de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege voor het overige in stand zal worden gelaten. 

4.10 Om redenen aan het algemeen belang ontleend zal de publicatie van deze beslissing worden gelast.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

vernietigt de beslissing waarvan beroep voor

zover daarbij klachtonderdeel 3 gegrond is verklaard;

                                               en opnieuw rechtdoende:

verklaart klachtonderdeel 3 alsnog ongegrond;  

bekrachtigt de bestreden beslissing voor het overige;

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aan­geboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, prof. mr. J. Legemaate en mr. M. Wigleven, leden-juristen en drs. M. van Bergeijk en drs. M.A.P.E. Bulder-van Beers, leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 14 april 2015.      Voorzitter   w.g.                                Secretaris w.g.