ECLI:NL:TGZCTG:2015:11 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2014.156

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2015:11
Datum uitspraak: 13-01-2015
Datum publicatie: 13-01-2015
Zaaknummer(s): c2014.156
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   De klacht is gericht tegen een tandarts. De Inspectie verwijt de tandarts dat hij de grenzen van de professionele relatie heeft geschonden door het aanraken van lichaamsdelen waartoe hij als tandarts geen noodzaak heeft en door het maken van foto's van een patiënte na een ongeval, waarbij hij haar heeft gevraagd zich te ontkleden. Voorts verwijt de Inspectie de tandarts kort gezegd dat hij onvoldoende zelfreflectie en een gebrek aan interpersoonlijke sensitiviteit heeft getoond. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht deels gegrond verklaard en de tandarts een berisping opgelegd. Zowel klager als de Inspectie komen in hoger beroep. Het Centraal Tuchtcollege is o.a. van oordeel dat de door de tandarts gegeven verklaring voor het aanraken van patiëntes bij de heup/het bovenbeen onvoldoende is om aan te nemen dat de aanrakingen passend kunnen zijn in het kader van een tandheelkundige behandeling. Het Centraal Tuchtcollege handhaaft de berisping.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2014.156 van:

AA., tandarts, werkend te B., appellant in principaal beroep, verweerder in incidenteel beroep, verweerder in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. G.P. Wempe, advocaat te Drachten,

tegen

DE INSPECTIE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG,

kantoorhoudende te CC., verweerster in principaal beroep, appellante in incidenteel beroep, klaagster in eerste aanleg,

vertegenwoordigd door DD., E. en F..

 1.        Verloop van de procedure

De Inspectie voor de Gezondheidszorg – hierna: de Inspectie – heeft op 17 mei 2013 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen tegen AA. – hierna: de tandarts – een klacht ingediend. Bij beslissing van 4 februari 2014, onder nummer T2013/04 heeft dat College de klacht deels gegrond verklaard en de tandarts de maatregel van berisping opgelegd.

De tandarts is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De Inspectie heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend en incidenteel beroep ingesteld. De tandarts heeft een verweerschrift in incidenteel beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 4 november 2014, waar de tandarts is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, alsmede de Inspectie, vertegenwoordigd door DD., E. en F..

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten, die tussen partijen als niet of onvoldoende betwist vaststaan.

2.1. Verweerder was van 1 maart 2010 tot 18 juni 2010 als tandarts werkzaam in een tandartsenpraktijk op basis van een overeenkomst van opdracht met als doel deze praktijk over te nemen als de praktijkhoudende tandarts met pensioen zou gaan.

2.2. Op 16 juni 2010 troffen tandartsassistentes in het digitale medisch dossier dat door verweerder werd bijgehouden foto's van een patiënte aan, hierna te noemen: patiënte C, waarop letsel op het gelaat, de armen en benen en op een bil van deze patiënte staan afgebeeld. Verweerder heeft deze foto’s gemaakt. Ze zijn ook op zijn initiatief gemaakt. De patiënte was in het weekend daarvoor gevallen. Ze had enig letsel opgelopen hetgeen verweerder ten behoeve van de verzekering heeft willen vastleggen.

2.3. De overeenkomst van opdracht is daarop op 18 juni 2010 beëindigd.

2.4. De Inspectie heeft op 6 juli 2010 een eerste signaal van een patiënte, hierna te noemen patiënte A, ontvangen over grensoverschrijdend gedrag door verweerder.

2.5. Op 20 september 2010 heeft de Inspectie een officiële melding ontvangen van het bestuur van de instelling waarvan eerdergenoemde tandartsenpraktijk deel uitmaakte. Die melding betrof het ontslag van verweerder wegens vermeend grensoverschrijdend gedrag bij ten minste drie patiënten, hierna te noemen patiënten A, B en D.

2.6. Het Openbaar Ministerie is een strafrechtelijk onderzoek gestart tegen verweerder. Bij vonnis van de rechtbank G. d.d. 13 december 2011 is verweerder vrijgesproken van de drie feiten waarvan aangifte was gedaan door patiënten A, B

en C.

2.7. De Inspectie heeft een zelfstandig onderzoek ingesteld naar het handelen van verweerder en heeft in dat kader op 2 maart 2011 met hem gesproken. Verweerder heeft bij brief van 3 april 2011 gereageerd op het daarvan opgemaakte conceptverslag.

Hierin staat - onder meer - het volgende:

'Dat mijn handelen, ongeacht mijn goede intenties, bij deze vrouwen (psychische) schade heeft berokkend doet mij pijn en hiervoor wil ik dan ook graag te zijner tijd op passende wijze mij verexcuseren bij diegene die het betreft. Ik kan er niet aan ontkomen om met de kennis van nu te moeten concluderen dat de wijze van omgang met patiënten risico's in zich draagt, die zich in dit geval hebben gerealiseerd. Als beroepsbeoefenaar ontkom ik er niet aan om in de toekomst mij terughoudender op te stellen zodat het hiervoor bedoelde risico zoveel mogelijk, zo niet geheel, wordt uitgesloten.'

3. De klacht

De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

1. Verweerder heeft ten opzichte van patiënten de grenzen van de professionele relatie geschonden door een stelselmatige onprofessionele bejegening en attitude richting patiënten en het aanraken van lichaamsdelen waartoe hij als tandarts geen noodzaak heeft.

2. Verweerder is buiten zijn professionele grenzen getreden door digitale foto's te maken van de verwondingen van een patiënte na een ongeval. Verweerder heeft patiënte daarbij gevraagd zich tot aan haar ondergoed uit te kleden.

3. Verweerder heeft een onvoldoende mate van zelfreflectie en gebrek aan interpersoonlijke sensitiviteit getoond in de altijd ongelijkwaardige relatie tussen patiënt en hulpverlener. Verweerder heeft voorts een weinig lerende en sterk defensieve houding tijdens het inspectieonderzoek getoond.

4. Het verweer

Het verweer komt er in essentie op neer dat verweerder de gestelde onprofessionele bejegening betwist en stelt dat het feit dat er aangiftes tegen hem zijn gedaan gezien moet worden in het licht van de slechte werkverhouding die hij tijdens de overeenkomst van opdracht met de praktijkhoudende tandarts en diens praktijkmedewerkers kreeg en die uiteindelijk tot zijn ontslag heeft geleid. Alle aangiftes zijn afkomstig van bekenden van deze tandarts en zijn ook op diens verzoek door de betrokkenen afgelegd. De door de Inspectie in haar rapport gestelde uitlatingen zijn niet door verweerder gedaan, dan wel dienen in een andere context te worden gezien. Hetzelfde geldt voor de daarin gestelde aanrakingen. Wel is juist dat verweerder foto's heeft gemaakt van patiënte C, echter dit was om haar te helpen bij de verzekeringstechnische kant van het letsel dat zij de dag daarvoor door valpartijen had opgelopen. Ook het gebrek aan zelfreflectie wordt door verweerder onder verwijzing naar zijn brief van 3 april 2011 betwist.

5. Beoordeling van de klacht

5.1. De eerste twee klachtonderdelen hebben beide betrekking op het door verweerder overschrijden van de grenzen van de professionele relatie. Het College zal eerst het tweede klachtonderdeel behandelen: het door verweerder maken van digitale foto's van de verwondingen van patiënte C.

5.2. Niet in geschil is dat verweerder digitale foto's van letsel op het gelaat, de armen en benen en een bil van deze patiënte heeft gemaakt en ervoor heeft gezorgd dat deze in haar digitale patiëntendossier zijn opgeslagen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het nemen van deze foto's noodzakelijk was om verzekeringstechnische redenen. Hij heeft in het verleden zelf als gevolg van een fietsongeval problemen gehad met gebrekkige dossiervorming. Hij wilde patiënte C hiervoor behoeden.

5.3. Naar het oordeel van het College heeft verweerder met het voorgaande in strijd gehandeld met het bepaalde in artikel 7:453 BW, nu hij bij het verlenen van de zorg niet heeft gehandeld in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid die voortvloeit uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard.

5.4. Als tandarts had verweerder zich dienen te beperken tot het maken van foto's voor de tandheelkundige behandeling, derhalve tot foto's van het hoofd- halsgebied. Door tevens foto's te maken van verwondingen of blauwe plekken op armen, benen en bil heeft hij de grenzen van de voor hem geldende professionele standaard overschreden. Voor zover het om verzekeringstechnische aspecten noodzakelijk mocht zijn om het letsel van patiënte C door middel van foto's vast te leggen was het niet aan verweerder als tandarts om deze taak op zich te nemen. Verweerder heeft bij de anamnese van patiënte C bovendien nagelaten te vragen of zij voorafgaand aan het tandartsconsult al bij haar huisarts was geweest, hetgeen in de onderhavige situatie waarbij patiënte zeer overstuur en met letsel bij hem kwam wel aangewezen was geweest. Verweerder is zelfs toen patiënte C hem onder die omstandigheden vroeg of het maken van foto's van haar letsel wel noodzakelijk was en de tandartsassistente opmerkte of het niet een taak van een huisarts is om de verwondingen te bekijken, niet tot inkeer gekomen en heeft zijn aanpak niet gewijzigd, maar daarin zelfs aanleiding gezien om de tandartsassistente bij het maken van de foto's weg te sturen.

5.5. Verweerder heeft er diverse malen op gewezen dat de foto's van de benen en bil van patiënte deel uitmaken van een groter aantal foto's en dat hij eerst foto's van de kruin en de kaakgewrichten heeft gemaakt. Dit maakt echter voormeld oordeel van het College niet anders. Relevant is dat verweerder bij het maken van de foto's niet is gebleven in het hoofd- halsgebied zoals dat een tandarts betaamt, maar de grenzen van de op hem rustende verantwoordelijkheid heeft overschreden door tevens foto's te maken van benen en bil van patiënte C. Verweerder heeft patiënte C zich onnodig laten ontkleden hetgeen niet passend is in de relatie tussen tandarts en patiënte en niet in overeenstemming is met de zorg die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. Het handelen van verweerder is op te vatten als grensoverschrijdend en is door patiënte C (naar het oordeel van het College volstrekt begrijpelijk) in elk geval achteraf als seksueel intimiderend opgevat. Dat blijkt uit de mededelingen die zij erover aan de politie heeft gedaan. Toen zij later de foto’s terug zag voelde zij zich misbruikt en kampte zij met schaamtegevoelens. De Inspectie heeft derhalve terecht gewezen op de gedragsregel: 'Het mag niet, het mag nooit: seksuele intimidatie door hulpverleners in de gezondheidszorg (2004)', welke gedragsregel nadien door veel beroepsgroepen in de gezondheidszorg in de richtlijnen voor hun beroepsgroep is opgenomen, zoals in de voor artsen geldende KNMG-richtlijn 'Seksueel contact tussen arts en patiënt: Het mag niet, het mag nooit.' Verweerder heeft in strijd daarmee gehandeld.

5.6. Het College is van oordeel dat het overschrijden van de daarin neergelegde normen door verweerder in de omstandigheden zoals hiervoor geschetst met zich brengt dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en dat hiervoor aan hem een sanctie dient te worden opgelegd.

5.7. De stelling van de Inspectie (klachtonderdeel 1.) dat bij verweerder sprake is van een stelselmatige onprofessionele bejegening en attitude richting patiënten, nu hij deze tutoyeert en bepaalde opmerkingen en toespelingen maakt, is door verweerder gemotiveerd betwist.

Verweerder heeft gesteld patiënten niet ongevraagd te tutoyeren en heeft onder verwijzing naar een artikel uit het Nederlands Tandartsenblad d.d. 7 juni 2013 gesteld dat uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat veel patiënten het juist plezierig vinden om bij de voornaam te worden genoemd. Gelet daarop is er geen sprake van een onprofessionele bejegening en attitude door hem. Hij is wel veel minder formeel dan zijn collega, maar dit doet hij vanuit het oogpunt van spanningsreductie, aldus verweerder.

5.8. Verweerder wordt verweten dat hij zich onbetamelijk jegens patiënten heeft uitgelaten. Hij zou de opmerking hebben gemaakt: 'Je bent vast een hockeymeisje' tegen patiënte A toen verweerder zag dat zij een verkleurde tand had en: 'Je bent een hele mooie vrouw, dat weet je zelf ook al' tegen patiënte C. Verweerder betwist de eerste opmerking te hebben gemaakt en de tweede opmerking zou gemaakt kunnen zijn, maar dat was met de bedoeling om patiënte gerust te stellen in die zin dat het met haar door de val afgebroken fronttanden wel weer goed zou komen.

5.9. In beginsel dient van een tandarts als hulpverlener in de gezondheidszorg te worden verwacht dat deze zich in de relatie tot de patiënt met gepaste distantie opstelt. Ondanks wellicht goede bedoelingen als het willen geruststellen van een patiënt, kan het ongevraagd tutoyeren of het maken van bepaalde opmerkingen bij deze onbedoeld tot een gevoel van irritatie of zelfs onbehagen leiden. In het onderhavige geval hebben deze klachtonderdelen naar het oordeel van het College onvoldoende zelfstandige betekenis om tot het oordeel te komen dat verweerder op dit punt tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit laatste kan evenwel anders worden, indien naast het tutoyeren en het maken van bepaalde opmerkingen tevens sprake is van het onnodig aanraken van het lichaam van een patiënt.

5.10. De Inspectie heeft ten aanzien hiervan gesteld dat verweerder bij patiënten A, B en D onnodig andere lichaamsdelen dan het gezicht heeft aangeraakt. Daarbij hebben patiënten A, B en D het (sensueel) strelen van dan wel drukken op hun been genoemd. Verweerder heeft erkend dat hij wel eens door op andere lichaamsdelen dan het gezicht te drukken aan patiënten uitleg geeft over wat het probleem in hun mond is (bijvoorbeeld bij pijnprovocatietesten) en dat hij bij een bepaalde behandeling soms ook moeten leunen op het sleutelbeen van een patiënt. Dat er sprake is van sensuele aanrakingen zoals het strelen van een heup of been wordt echter door verweerder stellig ontkend.

5.11. Het aanraken door een tandarts van patiënten dient beperkt dient te blijven tot het verrichten van tandheelkundige handelingen, derhalve tot handelingen aan het hoofd- halsgebied. Verweerder dient zich te realiseren dat het (ongevraagd) aanraken van andere delen van het lichaam -ook in het kader van uitleg over de tandheelkundige behandeling- door een patiënt als ongenaam en niet passend in een (tand)arts-patiëntrelatie kan worden beschouwd en onder bepaalde omstandigheden zelfs psychische schade kan aanrichten.

5.12. Verweerder heeft het (sensueel) strelen van het been bij patiëntes stellig betwist, zodat op dit punt sprake is van het ene woord tegen het andere. Nu de lezingen van de feiten hier uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld welke van de lezingen het meest aannemelijk is dient volgens vaste jurisprudentie van het College de klacht op dit punt ongegrond te worden verklaard.

5.13. Ten slotte dient het College de vraag te beantwoorden of bij verweerder sprake is van onvoldoende mate van zelfreflectie en gebrek aan interpersoonlijke sensitiviteit, klachtonderdeel 3. Verweerder heeft dit ontkend door naar de hiervoor onder 2.6. geciteerde passage uit zijn brief van 3 april 2011 te wijzen. De Inspectie heeft ter zitting gesteld dat verweerder weliswaar in genoemde brief heeft gemeld dat hij zich wilde excuseren, maar dat hij dit tot op heden nimmer heeft gedaan. Desgevraagd heeft verweerder ter zitting in reactie daarop verklaard dat het correct is dat hij zich nimmer heeft verexcuseerd. Dat komt omdat hij niet het idee heeft dat hij verkeerd heeft gehandeld bij deze vier patiëntes. Er is veeleer sprake van een klopjacht van de praktijkhoudende tandarts tegen hem. Weliswaar is juist dat de tandartsassistente tegen hem heeft gezegd dat het bekijken van de verwondingen toch een taak voor een huisarts was en niet voor hem. Zij was echter in feite geen tandartsassistente maar een werkster gehuld in de kleding van een tandartsassistente, aldus verweerder.

5.14. Op het moment dat patiënte C bij verweerder kwam verkeerde zij in een kwetsbare positie. Ze was erg overstuur omdat ze de avond daarvoor waarschijnlijk als gevolg van drogering in een uitgaansgelegenheid driemaal ten val was gekomen. Daarbij had zij naast diverse blauwe plekken en schaafwonden tevens een afgebroken tand opgelopen terwijl een andere tand was losgeraakt. Patiënte C heeft verklaard dat ze verweerder heeft gevraagd of het maken van foto's wel nodig was en dat ze uiteindelijk toch heeft gedaan hetgeen verweerder voor het maken van de foto's aan haar vroeg, omdat hij op een bepaalde dwingende manier tegen haar sprak. Voorts heeft zij verklaard dat zij zich erg onprettig heeft gevoeld op het moment dat de foto's van haar benen en bil werden genomen.

5.15. Uit het feit dat verweerder ruim drie jaar nadat hij als tandarts van patiënte C foto's heeft genomen van andere lichaamsdelen dan het hoofd-halsgebied -waarvoor zij niet alleen haar broek, maar zelfs haar onderbroek heeft moeten laten zakken- nog op geen enkele wijze afstand neemt van zijn wijze van handelen van destijds, blijkt naar het oordeel van het College genoegzaam dat bij verweerder sprake is van een onvoldoende mate van zelfreflectie en een gebrek aan interpersoonlijke sensitiviteit. Dat verweerder heeft verwezen naar het op dit punt gestelde in zijn brief van

3 april 2011 kan hem niet baten, nu hij de belofte zich ten opzichte van de vier patiëntes te excuseren niet is nagekomen terwijl uit zijn verklaring ter zitting voorts duidelijk is geworden dat hij ook niet van plan is dit alsnog te doen. Het voorgaande brengt mee dat verweerder ook op dit punt in strijd met het bepaalde in artikel 7:453 BW heeft gehandeld.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven onder “2. De feiten” van de beslissing in eerste aanleg.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

4.1 De tandarts richt zich in principaal hoger beroep tegen de gegrondverklaring van klachtonderdelen 2 en 3. Hij concludeert tot vernietiging van de uitspraak en tot ongegrondverklaring van die klachtonderdelen dan wel tot het achterwege laten van het opleggen van een maatregel. De Inspectie heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

4.2 De Inspectie richt zich in incidenteel beroep tegen de ongegrondverklaring van klachtonderdeel 1. De Inspectie concludeert tot vernietiging van de beslissing en gegrondverklaring van dit klachtonderdeel. De tandarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

in principaal hoger beroep

4.3 Ten aanzien van het klachtonderdeel betreffende het maken van foto's van de verwondingen van patiënte C, verenigt het Centraal Tuchtcollege zich met de overwegingen van het Regionaal Tuchtcollege en maakt deze tot de zijne, met dien verstande dat daar waar in overweging 5.5 staat “Verweerder heeft patiënte C zich onnodig laten ontkleden hetgeen niet passend is in de relatie tussen arts en patiënte (...)” wordt gelezen “Hierbij kan in het midden blijven of patiënte C zich op eigen initiatief of op verzoek van de tandarts heeft ontkleed. Het ontkleden is hoe dan ook niet passend in de relatie tussen tandarts en patiënte (...)”. Het principaal hoger beroep faalt op dit punt.

4.4 Klachtonderdeel 3 houdt, kort gezegd, in dat de tandarts een onvoldoende mate van zelfreflectie en gebrek aan interpersoonlijke sensitiviteit heeft getoond. Deze klacht heeft aldus geen betrekking op handelen of nalaten van de tandarts dat een verwijt in tuchtrechtelijke zin kan opleveren. Klachtonderdeel 3 zal daarom in hoger beroep ongegrond worden verklaard. In zoverre slaagt het principaal hoger beroep.

in incidenteel hoger beroep

4.5 Met betrekking tot het verwijt in klachtonderdeel 1 dat de tandarts lichaamsdelen van patiëntes heeft aangeraakt waartoe voor hem als tandarts geen medische noodzaak bestond, overweegt het Centraal Tuchtcollege als volgt. De tandarts heeft in hoger beroep erkend dat hij patiëntes heeft aangeraakt aan onder andere het bovenbeen en de heup. De tandarts heeft daarover verklaard dat hij dit deed in het kader van uitleg over pijnprovocatietesten of om te demonstreren dat gezond weefsel niet bloedt onder invloed van een aanraking. De door de tandarts gegeven verklaring is naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege onvoldoende om aan te nemen dat de door hem beschreven aanrakingen passend kunnen zijn in het kader van een tandheelkundige behandeling. Klachtonderdeel 1 is in hoger beroep in zoverre alsnog gegrond. Het incidenteel hoger beroep slaagt.

in principaal en incidenteel hoger beroep

4.6 Het voorgaande voert tot de slotsom dat in hoger beroep het eerste klachtonderdeel alsnog gegrond en het derde klachtonderdeel alsnog ongegrond wordt verklaard. Ten aanzien van het handelen van de tandarts waar de gegrond verklaarde klachtonderdelen 1 en 2 betrekking op hebben, acht het Centraal Tuchtcollege de in eerste aanleg opgelegde maatregel van berisping passend en geboden. Het Centraal Tuchtcollege neemt daarbij ook in aanmerking dat de tandarts er gedurende de procedure geenszins blijk van heeft gegeven te beschikken over zelfreflectie ten aanzien van dit handelen.

4.7 Om redenen aan het algemeen belang ontleend zal publicatie van deze beslissing worden gelast.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

in principaal hoger beroep

– verklaart het beroep gegrond en vernietigt de beslissing waarvan hoger beroep ten aanzien van het derde klachtonderdeel;

en opnieuw rechtdoende:

– verklaart het derde klachtonderdeel alsnog ongegrond;

– verwerpt het beroep voor het overige;

in incidenteel beroep

– verklaart het beroep gegrond en vernietigt de beslissing waarvan hoger beroep ten aanzien van het eerste klachtonderdeel;

en opnieuw rechtdoende:

– verklaart het eerste klachtonderdeel alsnog gegrond;

in principaal en incidenteel hoger beroep

– handhaaft de in eerste aanleg opgelegde maatregel van berisping;

– bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Staatscourant, en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht,  Gezondheidszorg Jurisprudentie, Medisch Contact, het Nederlands Tandartsenblad (KNMT) en Dentz (ANT) met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, mr. J.P. Fokker en

mr. A.R.O. Mooy, leden-juristen en mr. drs. R. van der Velden en prof. dr. A. Vissink, leden- beroepsgenoten en mr. M.H. van Gool, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van

13 januari 2015.        Voorzitter   W.G.                   Secretaris W.G.