ECLI:NL:TGDKG:2015:124 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet307.2015

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2015:124
Datum uitspraak: 23-06-2015
Datum publicatie: 22-07-2015
Zaaknummer(s): GDWverzet307.2015
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. De Kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 23 juni 2015 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 17 maart 2015 met zaaknummer 657.2014 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer 307.2015 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ], [     ],

klaagster,

tegen:

[     ],

toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde,

gemachtigde [     ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief van 31 augustus 2014 heeft klaagster een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij brief van 16 september 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend. Bij beslissing van 17 maart 2015 heeft de voorzitter de klacht als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 23 maart 2015. Bij brief van 1 april 2015, ingekomen op 2 april 2015 heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 12 mei 2015 alwaar klaagster en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting is proces-verbaal opgemaakt. De uitspraak is bepaald op 23 juni 2015.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

a)      Het kantoor van de gerechtsdeurwaarder is belast met de tenuitvoerlegging van een door de president van de rechtbank Oost-Brabant op 25 april 2013 gegeven beschikking waarin een door klaagster te betalen declaratie van een advocaat nader is vastgesteld op € 554,18. De beschikking is openbaar aan klaagster betekend op 10 april 2014.

b)      De gerechtsdeurwaarder heeft ten laste van klaagster beslag gelegd onder de SVB op de AOW uitkering van klaagster.

c)      Bij brief van 25 juni 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster een kopie van de door de SVB afgelegde verklaring toegezonden.

d)     Bij brief van 1 juli 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder een door klaagster ingeschakelde advocaat een specificatie van de vordering toegezonden alsmede de relevante stukken.

e)      Bij brieven van 24 juli 2014 en 7 augustus 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster stukken verzonden naar een door haar opgegeven postbus en een adres in [     ].

4. De oorspronkelijke klacht

In de inleidende klacht verwijt klaagster de gerechtsdeurwaarder 1) de door de SVB afgelegde verklaring in strijd met de wet niet binnen drie dagen aan haar te hebben toegezonden, 2) een verzoek om inzage in het dossier te hebben geweigerd, 3) zonder adresverificatie een aantal pagina’s uit het dossier te hebben verzonden naar een onjuist adres van klaagster en 4) onnodige kosten te hebben gemaakt en een aantal regels uit de Verordening beroeps en gedragsregels te hebben overtreden.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft op de inleidende klacht overwogen dat het klachtonderdeel waarin klaagster de gerechtsdeurwaarder verwijt de verklaring ex-artikel 476b Rv niet aan haar te hebben toegezonden afstuit op het feit dat de brief is verzonden naar het in onderzoek staande GBA adres van klaagster omdat geen ander adres van klaagster bekend was. Dat is niet tuchtrechtelijk laakbaar.

5.2 De voorzitter heeft verder overwogen dat klaagster niet nader heeft onderbouwd op welke wijze zij onvriendelijk of onbeschoft is behandeld. Dat klaagster slechts 2 velletjes papier heeft gekregen kan niet als onderbouwing van die klacht worden beschouwd. De gerechtsdeurwaarder stelt klaagster op 8 juli 2014 een overzicht van het verschuldigde te hebben overhandigd en dat niet om overige stukken was verzocht. Ook al had klaagster dat wel gedaan, dan nog kan niet worden gezegd dat door de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk laakbaar is gehandeld omdat alle stukken op verzoek van een door haar ingeschakeld advocaat door de gerechtsdeurwaarder op 1 juli 2014 naar die advocaat waren verzonden. Ook op dit onderdeel van de klacht kan geen tuchtrechtelijk laakbaar handelen worden vastgesteld.

5.3 Voorts heeft de voorzitter overwogen dat verificatie van adresgegevens slechts is toegestaan voor het verrichten van ambtshandelingen. Dat de gerechtsdeurwaarder voor het verzenden van brieven gebruik heeft gemaakt van een door klaagster zelf opgegeven postbusnummer dan wel het in onderzoek staande GBA adres is evenmin tuchtrechtelijk laakbaar.

5.4 De voorzitter heeft vervolgens overwogen dat ook het laatste klachtonderdeel geen doel treft. Dat er onnodige kosten zijn gemaakt is niet gebleken. De kosten zijn conform de geldende wet- en  regelgeving in rekening gebracht (Besluit ambtshandeling tarieven gerechtsdeurwaarders). Er zijn in tegenstelling wat klaagster aanvoert wel degelijk specificaties verstrekt zowel aan haar als aan de door haar ingeschakelde advocaat. Eventuele overtreding van art 5 en art 9 van de Verordening beroeps- en gedragsregels is niet door klaagster onderbouwd. Dat klaagster niet bekend was welke gerechtsdeurwaarder verantwoordelijk was voor haar dossier is niet tuchtrechtelijk laakbaar omdat dit niet aan de beantwoording van brieven van klaagster in de weg staat.

5.5 De voorzitter heeft als laatste overwogen dat niet goed valt te begrijpen waarom er een brief van de advocaat, dat hij een gerechtsdeurwaarder zou inschakelen, nodig zou zijn voor klaagster om te betalen. Uit de beschikking van  de president van de rechtbank blijkt dat klaagster op de hoogte was van het verzoek van haar advocaat en op dat verzoek ook had gereageerd. Klaagster kon dus weten dat er een beschikking zou komen op het verzoek en het had op haar weg gelegen de rechtbank te vragen een kopie van de beschikking aan haar toe te zenden. Dan had zij de declaratie direct kunnen voldoen.

6. De gronden van het verzet

6.1 In verzet heeft klaagster aangevoerd dat zij de gemeente [     ] op 26 februari 2014 op de hoogte heeft gebracht van haar vertrek uit die Gemeente. Op 24 maart 2014 heeft de Gemeente haar brief beantwoord waarna klaagster de Gemeente op 14 april 2014 nadere informatie heeft verschaft over haar adres. Klaagster acht het laakbaar, dat als er door een Gemeente gesteld wordt dat een bepaald adres in onderzoek is en die Gemeente op de hoogte is van de reden van dat onderzoek, de gerechtsdeurwaarder niet naar de reden van het onderzoek heeft gevraagd. In ieder geval acht klaagster zich niet schuldig aan het feit dat zij een periode zonder vast adres is geweest. Klaagster heeft de gerechtsdeurwaarder nimmer een adres in [     ] opgegeven. Bovendien heeft klaagster de gerechtsdeurwaarder verschillende brieven geschreven met daarop vermeld haar postbusnummer.

6.2 Voor wat betreft haar bezoek aan het kantoor van de gerechtsdeurwaarder op 8 juli 2014, heeft klaagster samengevat aangevoerd dat, nadat haar in eerste instantie de toegang werd geweigerd, zij uiteindelijk werd binnengelaten. Na aandringen werd haar dossier opgezocht en kreeg zij van 4 pagina’s een kopie. Klaagster vermoedde dat het dossier meer stukken bevatte maar kon dat niet bewijzen en is toen opgestapt. Op haar vraag of de gerechtsdeurwaarder lid was van de KBvG kreeg klaagster geen antwoord. In het gesprek werd er minstens twee keer geschermd met de Deken van de Orde van Advocaten. Op de vraag van klaagster wie die Deken was kreeg zij geen antwoord, Ook toen klaagster de financiële kant ter sprake bracht kreeg zij geen antwoord. Op haar vraag waarom de gerechtsdeurwaarder niet gewacht had met inhouden totdat de bezwaarperiode verstreken was (29 juli volgens SVB) kreeg zij als antwoord dat de bezwaarperiode verstreek op 29 juni 2014. Dit was onjuist.

6.3 Klaagster vindt het merkwaardig dat haar klacht niet bij de beslissing van de voorzitter is gevoegd, terwijl dat wel het geval is bij het verweer van de tegenpartij. Door de klacht samen te vatten komt de ernst van de klacht niet tot zijn recht. Dat de gerechtsdeurwaarder de klachten van klaagster zou ontkennen was te voorspellen. Dat hij dat gemotiveerd heeft gedaan wordt door klaagster betwist. Klaagster beschikt over bewijzen die haar klacht rechtvaardigen, doch daar heeft nog niemand interesse in getoond.

6.4 Het verifiëren van adresgegevens is weliswaar slechts toegestaan voor het verrichtten van ambtshandelingen, maar als die verificatie eenmaal heeft plaatsgevonden acht klaagster het onjuist dat er brieven naar een adres in onderzoek worden verzonden. Dit los van het feit dat klaagster betwijfelt of het verzenden van officiële post van een gerechtsdeurwaarder geen ambtshandeling zou zijn.

6.5 Klaagster is van mening dat de beroeps- en gedragsregels wel degelijk zijn overtreden. De geheimhoudingsplicht is wel degelijk geschonden. Hoe zouden de medewerkers van de gerechtsdeurwaarders anders kunnen beweren dat de Deken ook van mening was dat er beslag kon worden gelegd. Een dergelijke bewering kan alleen maar tot stand gekomen zijn als het kantoor van de gerechtsdeurwaarder contact heeft gehad over de zaak daar de Deken normaliter niet op de hoogte is van een naderende beslaglegging. Volgens klaagster is achter haar rug gekonkeld en/of geroddeld en dus is de geheimhoudingsplicht geschonden. Er is volgens klaagster ook correspondentie achtergehouden. Zij acht het merkwaardig dat er in het dossier geen enkel bericht van de telefoongesprekken of kopieën van een fax of een verslag van een bezoek van de Deken of opdrachtverstrekking van de opdrachtgever aanwezig was. Dit getuigt niet bepaald van een goede praktijkuitoefening (art. 4) Tevens heeft klaagster geconstateerd dat de (balie) medewerkers niet over de bekwaamheid beschikken die vereist is voor het verrichtten van de aan hen opgedragen werkzaamheden. Wat betreft de financiële aangelegenheden (art. 10) is klaagster inderdaad een papier overhandigd en ook aan haar advocaat verzonden. Deze brief was vaag zodat klaagster daarover nog een brief aan de gerechtsdeurwaarder heeft verzonden. Op deze brief heeft zij geen antwoord gehad. Alleen al uit het gegeven dat brieven en hun reminders van klaagster nog steeds niet beantwoord zijn getuigt juist van het feit dat meer personen langs elkaar heen werken.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Het verzet kan naar het oordeel van de Kamer niet slagen. Voor zover in het verzetschrift door klaagster bezwaar wordt gemaakt tegen het onderzoek naar welke gerechtsdeurwaarder als beklaagde kan worden aangemerkt, stuit dit af op de motivering van de voorzitter als vermeld onder 4.1 van zijn beschikking. Dat klaagster de jurisprudentie van het Gerechtshof waarop dit onderdeel van de beslissing van de voorzitter berust vreemd vindt, maakt dit niet anders.

7.2 Hetgeen door klaagster is aangevoerd met betrekking tot haar adres gaat voorbij aan het feit dat de gerechtsdeurwaarder voor adresgegevens aangewezen is op de gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie. Vast staat dat klaagster uit de gemeente [     ] is vertrokken zonder opgave van een nieuw woonadres. Als nieuw woonadres kan niet worden beschouwd het door klaagster in haar brief van 26 februari 2014 aan de gemeente opgegeven postadres. Het vragen waarom een adres in onderzoek staat is het vragen naar de bekende weg. Als een adres in onderzoek staat houdt dit in dat geen nieuw adres van klaagster bekend is en de gemeente, zoals blijkt uit de door de gemeente aan klaagster geschreven brief van 24 maart 2014, onderzoekt of de vertrokken persoon kan worden uitgeschreven wegens vertrek naar onbekend. Toen bij verificatie op 7 april 2014 het adres van klaagster in onderzoek stond, is de beschikking door de gerechtsdeurwaarder openbaar betekend. Dat klaagster de gerechtsdeurwaarder nimmer een adres in [     ] heeft opgegeven, is naar de gerechtsdeurwaarder terecht heeft gesteld ook niet door de gerechtsdeurwaarder aangevoerd.

7.3 Hetgeen klaagster in verzet heeft aangevoerd met betrekking tot haar bezoek aan het kantoor van de gerechtsdeurwaarder is door de gerechtsdeurwaarder gemotiveerd betwist, en aan de gerechtsdeurwaarder toe te rekenen laakbaar handelen kan niet worden vastgesteld. Dat de klacht niet bij de beslissing is gevoegd, is de gebruikelijke gang van zaken. De klacht maakt wel onderdeel uit van het dossier dat in verzet wordt behandeld. Dat de voorzitter de klacht van klaagster heeft samengevat als in de beslissing vermeld, is gelet op hetgeen door klaagster in de inleidende klacht is aangevoerd, begrijpelijk en kan niet leiden tot vernietiging van de beslissing van de voorzitter.

7.4 Hetgeen door klaagster verder in verzet is aangevoerd werpt geen nieuw licht op de klacht waarover de voorzitter heeft beslist. Het onderzoek in verzet heeft naar het oordeel van de Kamer niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter, waarmee de Kamer zich verenigt. De Kamer zal het verzet ongegrond verklaren.

7.4 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. Th.C.M. Hendriks - Jansen, voorzitter, en mr. M. Nijenhuis en M. Colijn , leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 juni 2015, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4, van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.