ECLI:NL:TGDKG:2015:119 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet258.2015

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2015:119
Datum uitspraak: 23-06-2015
Datum publicatie: 22-07-2015
Zaaknummer(s): GDWverzet258.2015
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. De Kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 23 juni 2015 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 10 maart 2015 met zaaknummer 604.2014 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer 258.2015 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klager,

tegen:

[     ],

oud-gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde,

gemachtigde: [     ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief van 21 augustus 2014 heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder.

Bij brief van 2 september 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend.

Bij beslissing van 10 maart 2015 heeft de voorzitter de klacht als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen.

Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 15 maart 2015.

Bij brief van 15 maart 2015, ingekomen op 18 maart 2015, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

Bij brief van 7 april 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder een reactie geven op het verzetschrift.

Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 21 april 2015 alwaar klager is verschenen.

Van de behandeling ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.

De uitspraak is nader bepaald op 23 juni 2015.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten:

Op 16 april 1993 is een vonnis gewezen ten laste van de (inmiddels overleden) partner van klager. Op 6 mei 1993 is het vonnis betekend. Na betekening heeft de executie lange tijd stilgelegen vanwege een faillissement van de partner van klager en, nadat dat faillissement was opgeheven, vanwege een gebrek aan baten. De zaak is in 2009 in handen gesteld van de gerechtsdeurwaarder. Die heeft diverse malen gecorrespondeerd met de partner van klager, diens adviseur, een advocatenkantoor en met klager. Bij brief van 25 januari 2011 heeft de gerechtsdeurwaarder de partner van klager medegedeeld dat zijn opdrachtgever had besloten definitief af te zien van verdere invordering van de vordering en de vordering definitief buiten invordering werd gesteld. Op 5 juni 2011 is de partner van klager overleden.

4. De oorspronkelijke klacht

In de inleidende klacht verwijt klager de gerechtsdeurwaarder samengevat dat deze brieven met een intimiderende strekking heeft verstuurd en in het geheel geen rekening heeft gehouden met de moeilijke persoonlijke omstandigheden van zijn partner. Het dossier had veel eerder gesloten moeten worden. De gerechtsdeurwaarder heeft in strijd gehandeld met de artikelen 1, 6, 7, 8 en 12 van de Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders.

5. De beslissing van de voorzitter

De voorzitter heeft op de inleidende klacht overwogen dat, als een gerechtsdeurwaarder opdracht krijgt een vonnis ten uitvoer te leggen, hij dat in beginsel niet mag weigeren. De brieven die zijn verzonden hebben een enigszins dwingend karakter, dat is echter inherent aan de aard van dergelijke brieven. Dat deze brieven, die de gerechtsdeurwaarder heeft overgelegd, een toon hebben die ongepast is, is de voorzitter niet gebleken. De persoonlijke omstandigheden waarnaar klager verwijst zijn invoelbaar, maar het is uiteindelijk aan de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder een executietraject al dan niet te staken. Die opdrachtgever heeft uiteindelijk ook besloten af te zien van verdere invordering, op grond van voornoemde persoonlijke omstandigheden.

6. De gronden van het verzet

6.1 In verzet heeft klager aangevoerd dat zijn partner in 1993 failliet is gegaan. Zestien jaar na zijn faillissement heeft de gerechtsdeurwaarder opdracht gekregen het vonnis te executeren. Omdat klager in 2000 een relatie is aangegaan met zijn partner was hij niet aansprakelijk voor de schulden van zijn partner. Zijn partner was toen al 75 jaar, leefde van een gedeeltelijke AOW-uitkering en was niet bij machte enige betalingsregeling te treffen. Klager is van mening dat het op de weg van de gerechtsdeurwaarder ha gelegen zijn opdrachtgever te informeren over de financiƫle situatie van zijn partner. Bij het faillissement had deze al zijn geld verloren en bleef zitten met een hoge schuld. Eerst na twee jaar met brieven te zijn bestookt, werd van verdere invordering afgezien. Door de stress die dat heeft veroorzaakt is de levensduur van zijn partner volgens klager aanzienlijk verkort. Klager acht de gerechtsdeurwaarder mede verantwoordelijk voor het vroegtijdige overlijden van zijn partner.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Naar het oordeel van der Kamer kan het verzet niet slagen. De vraag of klager wel belang had bij zijn klacht en de vraag of de klacht wel is ingediend binnen de daarvoor geldende redelijke termijn, wordt daarom buiten beoordeling gelaten. De gerechtsdeurwaarder is verzocht een vonnis ten uitvoer te leggen. Hij heeft daarin een ministerieplicht. Na herhaaldelijk over de vordering te hebben gecorrespondeerd, heeft de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder uiteindelijk besloten de vordering definitief buiten invordering te stellen. Dat dit eerst na twee jaar is gebeurd, kan de gerechtsdeurwaarder niet worden verweten. Dat de dreiging van de invordering van invloed kan zijn op het dagelijkse leven van degenen die daarmee te maken krijgen moge duidelijk zijn, maar de (niet onderbouwde) stelling dat de gerechtsdeurwaarder mede verantwoordelijk is voor het vroegtijdig overlijden van de partner van klager, wordt door de Kamer niet gevolgd.

7.3  Het onderzoek in verzet heeft naar het oordeel van de Kamer niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter, waarmee de Kamer zich verenigt. Hetgeen door klager in verzet is aangevoerd werpt geen nieuw licht op de klacht waarover de voorzitter heeft beslist. De Kamer zal het verzet ongegrond verklaren.

7.4 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. E.C. Smits, voorzitter, en mr. M.S.F. Voskens en M. Colijn, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 juni 2015, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4, van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.