ECLI:NL:TAHVD:2015:318 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 7538

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2015:318
Datum uitspraak: 16-11-2015
Datum publicatie: 02-02-2016
Zaaknummer(s): 7538
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Schrapping
Inhoudsindicatie: Schrapping. Advocaat heeft volstrekt onvoldoende de belangen behartigd van zijn cliënten en daarbij de cliënten niet op de hoogte gehouden van de aanpak van de zaak en de voortgang van de werkzaamheden.  Bovendien zijn er ook klachten van klagers in een drietal andere zaken. Verweerder heeft zich via websites geprofileerd als de specialist op WIA en PGB gebied. Hij is zaken blijven aannemen, terwijl zijn praktijk hem boven het hoofd is gegroeid, waardoor hij veel cliënten die zich, gelet op de aard van de problematiek, in een kwetsbare positie bevonden, schade heeft toegebracht door stappen te zetten of na te laten die voor deze cliënten grote en vaak onherroepelijke gevolgen hebben gehad.

Beslissing van 16 november 2015

in de zaak 7538           

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klager

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 17 april 2015, onder nummer 26/14, aan partijen toegezonden op 22 april 2015, waarbij een klacht van klager tegen verweerder gegrond is verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2015:129.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 21 mei 2015 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van klager

-    een brief van verweerder van 1 september 2015 met aanvullende stukken.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 18 september 2015, waar verweerder is verschenen. Klager en zijn gemachtigde zijn niet verschenen met bericht van verhindering. Verweerder heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

verweerder heeft gehandeld (of heeft nagelaten) in strijd met de zorg die hij als advocaat behoorde te betrachten ten opzichte van klager, wiens belangen hij als zodanig behartigde althans behoorde te behartigen. Dit blijkt onder meer uit het navolgende.

a)    Verweerder reageerde niet op terugbelverzoeken, beantwoordde geen e-mailberichten van klagers zuster en nam ook niet eigener beweging contact op met klagers zuster. De enkele keren dat zij contact met verweerder had, voerde deze excuses aan voor de slechte communicatie (griep, ongeval echtgenote) en beloofde alsnog te reageren, maar dit gebeurde vervolgens niet.

b)    Verweerder hield klagers zuster, als gemachtigde/bewindvoerster van haar broer, niet op de hoogte van de stand van zaken en stuurde haar geen inhoudelijke stukken toe.

c)    Het bezwaarschrift is niet tijdig door verweerder ingediend. Door zelf bij het CIZ te informeren, kwam klagers zuster er achter dat dit niet was gebeurd en heeft zij alsnog tijdig het bezwaarschrift ingediend.

d)    De nieuwe advocaat van klager heeft de benodigde stukken niet van verweerder ontvangen, waardoor de zaak van klager vertraging ondervond.

e)    Verweerder heeft de toevoeging gedeclareerd zonder dat de zaak was afgerond.

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1    Eind september 2013 heeft klager een herindicatie individuele begeleiding van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) gekregen van 4 naar 2 uur per week. Klager was het hiermee niet eens. De zus van klager heeft zich in dit verband – namens klager - tot verweerder gewend om namens hem een bezwaarschrift in te dienen. Daartoe heeft de zus van klager informatie en stukken aan verweerder verstrekt.

4.2    Op 3 oktober 2013 heeft verweerder een pro forma bezwaarschrift aan de zus van klager gestuurd. Omdat de zus geen contact kreeg met verweerder, heeft zij op 13 oktober 2013 bij het CIZ geïnformeerd of het bezwaarschrift was aangekomen. Haar werd gezegd dat dit niet het geval was, waarop zij het pro forma bezwaarschrift op 14 oktober 2013 zelf aan het CIZ heeft gestuurd.

4.3    De toevoeging is afgegeven op 11 oktober 2013, waarbij de eigen bijdrage is vastgesteld op € 193,-.

4.4    Op 2 december 2013 heeft de zus van klager per e-mailbericht gevraagd naar het aanvullend bezwaarschrift dat verweerder zou hebben opgesteld en zij heeft naar de stukken geïnformeerd die verweerder bij het CIZ zou opvragen. Bij e-mailberichten van 9 en 11 december 2013 heeft de zus wederom om informatie gevraagd en heeft verweerder vervolgens verzocht haar terug te bellen. Ook heeft zij gevraagd om een kopie van de gronden van het bezwaarschrift. Vervolgens heeft de zus van klager zich tot een andere advocaat gewend.

4.5    Op 23 december 2013 heeft de nieuwe advocaat verweerder schriftelijk laten weten niet alle stukken te hebben ontvangen en hij heeft een dringend verzoek gedaan aan verweerder om contact met hem op te nemen. Vervolgens heeft de nieuwe advocaat verweerder op 24 december 2013 wederom geschreven en gevraagd om de stukken op te sturen.

4.6    Bij brief van 24 december 2013 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

5    BEOORDELING

5.1    De raad heeft de klachtonderdelen a en b tezamen behandeld, nu deze beide betrekking hebben op de communicatie tussen de zus van klager en verweerder. Volgens de raad is komen vast te staan dat verweerder zowel actief als passief te kort is geschoten in de communicatie met de zus van klager. Verweerder heeft niet aangetoond dat hij de zus van klager heeft teruggebeld dan wel anderszins contact met haar heeft opgenomen, nadat aan hem was doorgegeven dat zij gebeld had. Verweerder heeft verder – aldus de raad - erkend dat de communicatie met de zus van klager niet vlekkeloos is verlopen. Bovendien heeft verweerder niet betwist dat hij de zus van klager niet op de hoogte heeft gehouden en dat hij haar geen inhoudelijke stukken heeft gestuurd.

5.2    Verweerder heeft in hoger beroep erkend dat hij slecht bereikbaar was, doch hij betwist niet te hebben gereageerd op terugbelverzoeken alsmede op e-mails. Er werd wellicht niet binnen een dag gereageerd – aldus verweerder –, maar er werd wel degelijk gereageerd. De zus van klager was echter zeer veeleisend en nam soms meerdere keren per dag telefonisch contact met verweerder op. Verweerder betwist daarnaast dat hij de zus van klager geen inhoudelijke stukken zou hebben gezonden; alle stukken die door verweerder aan het CIZ zijn verzonden, zijn ook doorgemaild aan de zus van klager, aldus verweerder.

5.3    Een en ander kan verweerder niet baten. Uit de overgelegde (e-mail)correspondentie tussen klager en de zus van verweerder valt naar het oordeel van het hof af te leiden dat verweerder weliswaar zo nu en dan reageerde op telefoontjes en e-mails van de zus van verweerder, doch zeker niet altijd en zeker niet tijdig. Wat er zij van de daarvoor door verweerder opgegeven redenen (griep, ongeval echtgenote), deze vormen in het algemeen geen rechtvaardiging voor voormelde handelwijze van verweerder. Overige – niet verwijtbare – omstandigheden die het verweerder onmogelijk hebben gemaakt eerder te reageren, zijn gesteld noch gebleken.

5.4    Verder stelt het hof vast dat verweerder inderdaad een concept van het pro forma bezwaarschrift aan de zus van klager heeft gezonden, doch dat verweerder heeft nagelaten aan te tonen dat hij het aanvullend bezwaarschrift eveneens aan haar heeft gezonden. Hetzelfde geldt voor de stukken die verweerder zou opvragen bij het CIZ. De conclusie is dan ook dat de raad de klachtonderdelen a en b terecht gegrond heeft bevonden.

5.5    Ten aanzien van klachtonderdeel c heeft de raad geoordeeld dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij het pro forma bezwaarschrift bij het CIZ heeft ingediend, hetgeen – aldus de raad – voor zijn rekening en risico komt. De raad houdt het er dan ook voor dat het niet is gebeurd.

5.6    Klager heeft in eerste aanleg aangevoerd dat verweerder het pro forma bezwaarschrift niet naar het CIZ heeft gestuurd. De zus van klager zou op 13 oktober 2013 bij het CIZ hebben geïnformeerd of het bezwaarschrift daar was aangekomen. Omdat dat niet het geval bleek te zijn, heeft de zus van verweerder het pro forma bezwaarschrift zelf aan het CIZ verzonden op 14 oktober 2013. Verweerder stelt thans in hoger beroep – onder verwijzing naar een brief van het CIZ van 30 oktober 2013 - dat hij het pro forma bezwaarschrift wel degelijk tijdig heeft ingediend. Voormelde brief, gericht aan verweerder, houdt – onder meer - in: “Naar aanleiding van het door u ingediende bezwaarschrift namens [klager] (…) stelt het CIZ u in de gelegenheid de aanvullende gronden binnen vier weken na dagtekening van deze brief aan het CIZ te doen toekomen.”

5.7    Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Vast staat dat het pro forma bezwaarschrift tijdig bij het CIZ is ingediend. Niet is echter vast te stellen – ook niet op grond van de brief van het CIZ van 30 oktober 2013 – door wie het door het CIZ ontvangen bezwaarschrift aan het CIZ is toegezonden. Onder die omstandigheden is het hof van oordeel dat niet ervan uitgegaan mag worden dat verweerder het bezwaarschrift niet aan het CIZ heeft toegezonden. Anders dan de raad acht het hof dit klachtonderdeel ongegrond.

5.8    Datzelfde geldt voor klachtonderdeel d. De raad is ervan uitgegaan dat verweerder heeft verzuimd alle relevante stukken met betrekking tot de procedure bij het CIZ aan de opvolgende advocaat van klager toe te sturen. Verweerder erkent in hoger beroep dat hij in eerste instantie niet het (volledige) dossier aan de opvolgend advocaat heeft gezonden, doch hij stelt zulks wel in tweede instantie te hebben gedaan. Nu het hof niet kan vaststellen dat verweerder niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan, is het hof van oordeel dat de raad niet tot gegrondbevinding van klachtonderdeel d kon overgaan.

5.9    Resteert nog klachtonderdeel e, inhoudende dat verweerder de toevoeging heeft gedeclareerd zonder dat de zaak was afgerond. Verweerder heeft zulks in hoger beroep ook erkend, zij het dat hij hiervan melding zou hebben gedaan bij de Raad voor Rechtsbijstand en de toevoeging vervolgens is ingetrokken, gemuteerd en op naam gesteld van de opvolgende advocaat van klager. Het hof verenigt zich ten aanzien van dit klachtonderdeel met het oordeel van de raad in dit verband, nu bij de behandeling in hoger beroep geen nieuwe aspecten zijn gebleken die zouden kunnen leiden tot een andere beslissing.

Slotsom

5.10    Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de klachtonderdeel c en d alsnog ongegrond zullen worden verklaard.

6    MAATREGEL

6.1    De raad heeft verweerder de maatregel opgelegd van schrapping van het tableau. Daartoe heeft de raad overwogen dat vast is komen te staan dat verweerder volstrekt onvoldoende de belangen heeft behartigd van zijn cliënt en daarbij de cliënt c.q. diens gemachtigde niet op de hoogte heeft gehouden van de aanpak van de zaak en de voortgang van de werkzaamheden. Dat gevoegd bij de ernst van het bezwaar rechtvaardigt op zichzelf al een zware maatregel. Bovendien staat het bezwaar niet alleen, nu er ook klachten zijn van klagers in een drietal andere zaken. Het beeld dat volgens de raad uit al deze klachten oprijst, laat zien dat de gedragingen van verweerder geen incidenten zijn maar passen in een structureel patroon van volstrekt onvoldoende besef van verantwoordelijkheid in de wijze waarop hij zijn kantoor organiseert met betrekking tot de belangen van cliënten. Verweerder heeft de kernwaarden van de advocatuur hierdoor wezenlijk veronachtzaamd. Verweerder heeft weliswaar erkend dat hij onjuist heeft gehandeld, maar heeft geen blijk gegeven van inzicht in de ernst en de schade die hij teweeg heeft gebracht en heeft evenmin getracht daar een oplossing voor te vinden. Bovendien was verweerder gewaarschuwd door de eerdere tuchtrechtelijke veroordeling uit 2013, waarbij hem een berisping was opgelegd in een soortgelijk geval als het onderhavige.

6.2    Verweerder stelt in hoger beroep dat de opgelegde maatregel disproportioneel is. Verweerder, die van januari 2003 tot oktober 2014 als advocaat werkzaam is geweest, is in 2011 twee websites gestart voor zaken op het gebied van de WIA en het PGB. Via deze websites kwamen sedert 2012 vele bezwaar- en beroepszaken binnen. Verweerder heeft zich verkeken op de impact, die het opstarten van de betreffende sites heeft gehad. Er kwamen te veel zaken binnen met als gevolg dat hij hele dagen op pad was vanwege de vele hoorzittingen in het gehele land. Mede hierdoor was verweerder steeds slechter direct bereikbaar voor cliënten. Ook liet de toezegde ondersteuning binnen kantoor te wensen over. Dit neemt niet weg dat verweerder als behandelend advocaat altijd verantwoordelijk was. In de loop van 2013 heeft verweerder intern aan de bel getrokken dat het teveel werd. Alstoen heeft een kantoorgenoot alle nieuwe zaken ter behandeling overgenomen. Medio 2014 is verweerder in een burn out terecht gekomen en heeft hij bij de Raad van Toezicht aan de bel getrokken. Eind september 2014 heeft hij in overleg met de deken besloten zich voor een periode van 6 maanden te laten schrappen van het tableau. Het voorgevallene alsmede zijn huidige fysieke situatie heeft verweerder doen besluiten nimmer meer in de advocatuur terug te keren.

6.3    Het hof overweegt als volgt. Verweerder heeft zich vanaf 2011 via websites geprofileerd als de specialist op WIA en PGB gebied. Hij is gedurende een langere periode maar zaken blijven aannemen, waardoor zijn praktijk hem boven het hoofd is gegroeid. Vast is komen te staan dat verweerder zijn werkwijze niet tijdig heeft aangepast.

Weliswaar heeft hij zich (uiteindelijk) na tussenkomst van de deken op eigen verzoek laten schrappen van het tableau, omdat hij inzag dat het zo niet goed ging, maar een en ander neemt niet weg dat hij veel cliënten die zich, gelet op de aard van de problematiek, in een kwetsbare positie bevonden schade heeft toegebracht door stappen te zetten of na te laten die voor deze cliënten grote en vaak onherroepelijke gevolgen hebben gehad. Hij heeft het vertrouwen dat cliënten in hem stelden door deze handelwijze in ernstige mate beschadigd en daarmee ook in algemene zin schade veroorzaakt aan het vertrouwen dat de samenleving in de kwaliteit en de integriteit van de advocatuur moet kunnen stellen. De ernst en de omvang van de in deze zaak, alsmede in de zaken 7536, 7537 en 7539, aan verweerder verweten gedragingen brengen met zich mee dat het hof met de raad van oordeel is dat verweerder geschrapt dient te worden van het tableau met openbaarmaking van die beslissing op de in het arrondissement gebruikelijke wijze. Het hof bekrachtigt dan ook de beslissing die de raad heeft getroffen ter zake van de opgelegde maatregel.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 17 april 2015, onder nummer 26/14 voor zover daarin klachtonderdelen c en d gegrond zijn verklaard, en in zoverre opnieuw rechtdoende:

verklaart de klachtonderdelen c en d alsnog ongegrond;

bekrachtigt de bestreden beslissing voor het overige.

Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. A.R. Sturhoofd, A.D. Kiers-Becking, I.E.M. Sutorius en J.A. Schaap, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.M.J. Gijzen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 november 2015.

griffier    voorzitter             

De beslissing is verzonden op 16 november 2015.