ECLI:NL:TADRSHE:2015:44 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch L 305 - 2014

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2015:44
Datum uitspraak: 23-02-2015
Datum publicatie: 23-02-2015
Zaaknummer(s): L 305 - 2014
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Onvoorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie:   Tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door appeltermijn ongebruikt te laten verstrijken en door financiële consequenties van de overname van de zaak niet naar behoren te bespreken en schriftelijk vast te leggen. Niet komen vast te staan dat beroepsfout niet bij verzekeraar is gemeld, noch dat aanvullende stukken van het Openbaar Ministerie waren ontvangen. Klacht (gedeeltelijk) gegrond; onvoorwaardelijke schorsing van drie maanden.  

Beslissing van 23 februari 2015

in de zaak L305-2014

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief aan de raad van 10 november 2014 met kenmerk DOK14-141, door de raad ontvangen op 11 november 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 26 januari 2015. Ter zitting zijn klager en verweerder verschenen . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3      De raad heeft kennis genomen van:

-     De brief van de deken d.d. 10 november  2014 met bijlagen.

2          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1     Klager werd door mr. X, verbonden aan het zelfde kantoor als verweerder, doch werkzaam op een andere locatie, bijgestaan in een tweetal strafzaken. In mei 2013 heeft verweerder de behandeling van een van deze strafzaken overgenomen. Klager had ter zake een bedrag van € 10.000,-- betaald aan mr. X.

2.2     In mei 2013 heeft verweerder zich als raadsman gesteld bij de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem. Vervolgens heeft niet alleen verweerder maar ook een kantoorgenoot van verweerder werkzaamheden verricht in klagers dossier. Verweerder heeft klager bijgestaan tijdens de zitting op 12 december 2013.

2.3     De rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, heeft op 24 december 2013 vonnis gewezen, waarbij klager is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 240 dagen. Klager en verweerder hebben afgesproken dat hoger beroep zou worden ingesteld tegen dit vonnis.

2.4     Op 8 januari 2014 hebben klager en verweerder de inhoud van het vonnis besproken. Verweerder heeft klager tijdens deze bespreking meegedeeld dat appel was ingesteld. Verweerder heeft klager tevens verzocht om bijbetaling. Verweerder stelde zich op het standpunt dat de reeds door hem verrichte en nog te verrichten werkzaamheden een aanvulling rechtvaardigden op het reeds aan mr. X betaalde bedrag van € 10.000,--. Klager stelde zich daarentegen op het standpunt dat het betaalde bedrag van € 10.000,-- zag op alle werkzaamheden in eerste aanleg en in appel.

2.5     Op 11 februari 2014 heeft klager mr. Y verzocht om de behandeling van de zaak over te nemen van verweerder.

2.6     Op 12 februari 2014 is klager gebleken dat het vonnis van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, d.d. 24 december 2013 inmiddels onherroepelijk was geworden, doordat geen appel was ingesteld tegen het vonnis.

2.7     Bij e-mailbericht d.d. 28 maart 2014 heeft verweerder de kwestie gemeld bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar, die de ontvangst van het e-mailbericht heeft bevestigd bij e-mailbericht van 7 april 2014.

3          klacht

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

   1.       heeft verzuimd hoger beroep in te stellen van een strafvonnis, maar aan klager heeft meegedeeld dat dit wel was gebeurd; als gevolg van het verzuim is klagers veroordeling van acht maanden gevangenisstraf onherroepelijk geworden;

2.       stelt de fout te hebben gemeld bij de verzekeringmaatschappij, terwijl dit niet is gebeurd;

3.       stukken die door het Openbaar Ministerie zijn toegezonden, niet aan klager heeft doorgestuurd noch met hem heeft besproken;

4.       om bijbetaling heeft verzocht, terwijl met klagers eerdere advocaat, verbonden aan hetzelfde kantoor als verweerder, was afgesproken dat het door klager betaalde bedrag van € 10.000,-- een all-in bedrag was, geldend voor alle instanties tot aan de Hoge Raad.

4          VERWEER

4.1     Klachtonderdeel 1

Het is juist dat met klager was afgesproken dat appel zou worden ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, d.d. 24 december 2013. Verweerder had een kantoorgenoot gevraagd om het hoger beroep in te stellen, maar die kantoorgenoot was dat kennelijk vergeten, waardoor de appeltermijn ongebruikt is verstreken.

                 4.2    Klachtonderdeel 2

Verweerder heeft de kwestie bij e-mailbericht d.d. 28 maart 2014 gemeld bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar, die de ontvangst van het bericht heeft bevestigd bij e-mailbericht van 7 april 2014.

4.3    Klachtonderdeel 3

Verweerder heeft geen aanvullende stukken van het Openbaar Ministerie ontvangen. Indien verweerder aanvullende stukken had ontvangen, zou hij die met klager hebben besproken.

4.4    Klachtonderdeel 4

Uit verweerders urenspecificatie blijkt dat verweerder terecht om bijbetaling heeft gevraagd. Verweerder wist niet wat klager precies met mr. X had afgesproken over het honorarium en wist niet of het bedrag van € 10.000,-- al was opgesoupeerd.

Verweerder heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat hij, toen hij de behandeling van de zaak overnam, de e-mailcorrespondentie waarin de tariefafspraak was vastgelegd niet heeft ontvangen en dat hij zich niet kan herinneren of hij de financiële consequenties van de overname van de zaak in mei 2013 met klager heeft besproken.

5       BEOORDELING

5.1    Per 1 januari 2015 is de gewijzigde Advocatenwet in werking getreden. De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de Advocatenwet zoals deze tot 1 januari 2015 gold bedoeld.

5.2  Klachtonderdeel 1

Verweerder heeft erkend dat met klager was afgesproken dat hoger beroep zou worden ingesteld. Verweerder heeft gesteld dat hij een kantoorgenoot had gevraagd om het hoger beroep in te stellen en dat die kantoorgenoot dat kennelijk was vergeten. Dit laatste maakt echter voor de vraag of verweerder een tuchtrechtelijk verwijt van de termijnoverschrijding kan worden gemaakt niet uit. Verweerder was zelf verantwoordelijk voor het bewaken van de termijn en het tijdig (doen) instellen van het rechtsmiddel. Door de termijn voor het instellen van hoger beroep ongebruikt te laten verstrijken, heeft verweerder de norm van art. 46 Advocatenwet geschonden. Het eerste onderdeel van de klacht is derhalve gegrond.

              5.3     Klachtonderdeel 2

                        Uit het e-mailbericht van verweerder d.d. 28 maart 2014 blijkt dat hij de kwestie heeft gemeld bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar, die de ontvangst van het bericht heeft bevestigd bij e-mailbericht van 7 april 2014. Klachtonderdeel 2 is dan ook ongegrond.

              5.4     Klachtonderdeel 3

                        Verweerder heeft klagers stelling, dat hij van het Openbaar Ministerie aanvullende stukken heeft ontvangen, betwist. Op basis van de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht is naar het oordeel van de raad niet komen vast te staan dat het Openbaar Ministerie aan verweerder stukken heeft toegestuurd die hij niet met klager heeft besproken. Het derde onderdeel van de klacht is derhalve niet komen vast te staan en moet als ongegrond worden afgewezen.

              5.5     Klachtonderdeel 4

                        Verweerder heeft erkend dat hij om bijbetaling heeft verzocht. Verweerder heeft gesteld dat hij niet wist wat klager precies met mr. X had afgesproken over het honorarium en dat hij niet wist of het reeds door klager betaalde bedrag van € 10.000,-- al was opgesoupeerd. Verweerder heeft voorts desgevraagd ter zitting verklaard dat hij, toen hij de behandeling van de zaak overnam, geen kennis heeft genomen van de e-mailcorrespondentie waarin de met mr. X gemaakte tariefafspraak was vastgelegd en dat hij zich niet kan herinneren of hij de financiële consequenties van de overname van de zaak met klager heeft besproken.

              5.6     De raad stelt voorop dat een advocaat gehouden is een hem verleende opdracht, alsmede de daarvoor geldende voorwaarden schriftelijk te bevestigen. De achtergrond daarvan is dat onduidelijkheden en misverstanden over wat er tussen advocaat en cliënt is afgesproken zoveel mogelijk dienen te worden voorkomen. Wanneer een advocaat een opdracht aanvaardt, dient hij de financiële consequenties daarvan met zijn cliënt te bespreken en inzicht te geven in de wijze waarop en de frequentie waarmee hij zal declareren. Een advocaat is immers gehouden tot nauwgezetheid en zorgvuldigheid in financiële aangelegenheden (gedragsregel 23 lid 1).

              5.7     Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, is de raad niet gebleken dat verweerder de financiële consequenties van zijn inschakeling bij de aanvang met klager heeft besproken of schriftelijk aan klager heeft bevestigd. Niet gebleken is dat verweerder aan klager een opdrachtbevestiging heeft gestuurd, waarin hij de aard en de omvang van de aan hem verstrekte opdracht en de financiële consequenties van de overname van de zaak, meer in het bijzonder dat door klager reeds een bedrag van € 10.000,= was betaald, heeft bevestigd. Kennelijk heeft verweerder eerst na het vonnis in eerste aanleg met klager over de financiële aspecten gesproken, toen hij op 8 januari 2014 om aanvulling vroeg.

              5.8     De raad is van oordeel dat verweerder zich bij de overname van de zaak had moeten vergewissen van de met mr. X gemaakte tariefafspraak. Verweerder heeft dit nagelaten. Voorts heeft verweerder, door de aard en de omvang van de aan hem verstrekte opdracht en de financiële consequenties van de overname van de zaak niet schriftelijk te bevestigen, de gedragsregels 8 en 23 overtreden. De raad is van oordeel dat verweerder aldus niet heeft gehandeld zoals het een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat betaamt. Klachtonderdeel 4 is derhalve gegrond.

              6        MAATREGEL

6.1     Verweerder is reeds diverse malen tuchtrechtelijk veroordeeld, waarbij aan hem  voorwaardelijke en onvoorwaardelijke schorsingen zijn opgelegd. De raad stelt vast dat verweerder, ondanks diverse tuchtrechtelijke veroordelingen, volhardt in zijn onbetamelijk handelen. Dat betekent naar het oordeel van de raad dat verweerder uit de reeds opgelegde voorwaardelijke en onvoorwaardelijke schorsingen klaarblijkelijk onvoldoende lering heeft getrokken.

6.2     Het vorenstaande brengt mee dat naar het oordeel van de raad niet kan worden volstaan met een lichtere maatregel dan schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van 3 maanden, welke maatregel bovendien openbaar zal dienen te worden gemaakt op de hierna aangegeven wijze.

BESLISSING

De raad van discipline:

1.    verklaart de klachtonderdelen 2 en 3 ongegrond;

2.    verklaart de klachtonderdelen 1 en 4 gegrond en legt aan verweerder ter zake van de gegrond verklaarde onderdelen de maatregel op van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van drie maanden;

3.    bepaalt dat de schorsing ingaat op de eerste dag dat deze beslissing onherroepelijk is, met dien verstande dat de schorsing pas ingaat na afloop van alle eventueel eerder onherroepelijk geworden schorsingen en schrappingen, en dat de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;

4.    beveelt dat het enkele feit van deze schorsing door de deken binnen het arrondissement openbaar zal worden gemaakt op de aldaar gebruikelijke wijze zodra deze onherroepelijk is geworden.

Aldus gegeven door mw. mr. W.E.A. Gimbrère-Straetmans, voorzitter, mrs. R.G. Gebel, M.B.Ph. Geeraedts, L.J.G. de Haas en A. Groenewoud , leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 23 februari 2015 .

griffier                                                                         voorzitter                                  

Deze beslissing is in afschrift op 23 februari 2015

per aangetekende brief verzonden aan:

-        verweerder

en per e-mail verzonden aan:

-        klager

-        de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-        verweerder/verweerster

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

en voorzover deze niet-ontvankelijk / ongegrond is verklaard tevens door

-      klager/klaagster

-        de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Limburg

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.      Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda .

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.    Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl