ECLI:NL:TADRARL:2015:169 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 15-236

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2015:169
Datum uitspraak: 23-11-2015
Datum publicatie: 31-12-2015
Zaaknummer(s): 15-236
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Maatregelen, subonderwerp: Schorsing
  • Maatregelen, subonderwerp: Tuchtrechtelijk verleden
Beslissingen: Onvoorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen advocaat. Niet is gebleken dat verweerder op e-mails of telefoongesprekken van klager heeft gereageerd of actief, zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat mag worden verwacht, contact met klager heeft opgenomen om hem te informeren over de voortgang of noodzakelijke informatie op te vragen. Onvoldoende zorgvuldige voorbereiding en afwikkeling van de hoger beroep procedure. Verweerder heeft zich laten schrappen van het tableau sinds 1 januari 2015. Klacht gegrond: schorsing van één jaar met verkorting van de inzagetermijn tot vijf jaren. Proceskostenveroordeling. (Deels voorwaardelijke) geldboete.

Beslissing van 23 november 2015

in de zaak 15-236

naar aanleiding van de klacht van:

de heer [naam]

[adres]

klager

tegen

mr. [naam]

tot [datum] advocaat te [plaats]

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 9 januari 2015 heeft klager zich bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland beklaagd over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 30 juli 2015 met kenmerk RvT 15-0030/TRC/ml, door de raad ontvangen op 31 juli 2015, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 5 oktober 2015 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van de onder 1.2 genoemde brief van de deken en van de in die brief genoemde bijlagen.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    Klager heeft verweerder om rechtsbijstand gevraagd in een geschil met deurwaarderskantoor [G] over de wijze waarop klager werd ontruimd en om hem bij te staan bij zijn aanvraag in het kader van de wettelijke schuldsanering (WSNP). Verweerder heeft hiervoor twee toevoegingen voor klager aangevraagd en gekregen.

2.2    Bij e-mail van 17 februari 2014 bericht klager aan verweerder:

“Bij deze bevestig ik onze afspraak van Wo 19 februari 2014 (as). We zullen tijdens het gesprek praten over de mogelijkheden in de zaak [naam klager] en we zullen het hebben over de voortgang in de zaak [G]. Ik wil hierbij zowiezo weten waar mijn gestolen goederen zijn gebleven en wanneer de firma [G] gedagvaard zal worden.“

2.3    Bij brief van 25 februari 2014 heeft verweerder aan klager bericht dat de Raad voor Rechtsbijstand voorlopig een eigen bijdrage van € 811,- aan klager heeft opgelegd in de zaak [naam klager ] / insolventie en heeft dat bedrag aan klager in rekening gebracht.

2.4    Op 18 december 2014 heeft verweerder aan klager geschreven:

“Bijgaand treft u de conceptdagvaarding zoals toegezegd. De gevorderde bedragen heb ik van de lijsten die u mij hebt gegeven. De gevorderde schade is wellicht niet compleet maar kan altijd bijgevoegd worden omdat dit een concept is.

De procedure zelf kan ik niet meer voor u voeren, omdat ik zoals bekend de advocatuur per 1 januari 2015 ga verlaten.”

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    de zaken van klager veel te lang laten liggen;

b)    klager daarover niet te informeren;

c)    niet te reageren op e-mails;

d)    de zaak tegen de deurwaarder niet meer af te handelen voor neerlegging van zijn praktijk per 1 januari 2015;

e)    de zitting in hoger beroep in de WSNP-kwestie niet voor te bereiden;

f)    klager in de WSNP-zaak de uitspraak niet toe te sturen.

4    VERWEER

4.1    Verweerder stelt dat hij klager iedere keer dat deze informeerde naar de stand van zaken daarover heeft ingelicht.

4.2    Verweerder erkent dat het opstellen van de concept-dagvaarding in het geschil met de deurwaarder lang heeft geduurd. Uiteindelijk heeft hij dat concept nog binnen de door klager verlangde termijn, 20 december 2014, naar klager opgestuurd. Omdat verweerder zijn praktijk per 1 januari 2015 zou neerleggen, zoals klager tijdig wist, heeft hij klager laten weten die dagvaarding niet meer uit te zullen brengen.

4.3    In de WSNP-zaak heeft verweerder namens klager hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting bij het gerechtshof bleek dat de Kredietbank niet alle stukken naar het hof had gezonden. Toen verweerder alsnog over die stukken beschikte, was het verzoek in hoger beroep inmiddels al door het hof afgewezen.

4.4    Verweerder is van mening dat hij zijn praktijk zorgvuldig heeft afgebouwd en klager tijdig daarvan op de hoogte heeft gesteld. Klager heeft zich daarop ook tot een andere advocaat gewend.

5    BEOORDELING

Ad klachtonderdelen a) tot en met d)

5.1    Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke beoordeling. Klager verwijt verweerder daarin dat hij ernstig is tekortgeschoten in de juridische dienstverlening aan klager. 

5.2    Blijkens de stukken in het dossier, zoals weergegeven onder 2.2 en 2.3 hiervoor, is verweerder omstreeks februari 2014 ingeschakeld door klager. Verweerder heeft geen enkel stuk overgelegd waaruit blijkt van enige activiteit van zijn kant in het geschil van klager met het deurwaarderskantoor in de periode vóór oktober/ november 2014 toen hij aankondigde dat hij per 1 januari 2015 met zijn praktijk zou stoppen. Niet is gebleken dat hij op e-mails of telefoongesprekken van klager heeft gereageerd of actief, zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat mag worden verwacht, contact met klager heeft opgenomen om hem te informeren over de voortgang of noodzakelijke informatie op te vragen. Hieruit leidt de raad – in dit geval – af dat er tot eind december 2014, toen verweerder de concept-dagvaarding heeft toegezonden aan klager, geen enkele activiteit van de kant van verweerder is geweest. Dat het allemaal lang heeft geduurd wordt ook als zodanig erkend door verweerder. De raad is dan ook van oordeel dat verweerder zeer ernstig is tekort geschoten in zijn dienstverlening aan klager en daarmee jegens klager tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Deze klachtonderdelen zijn gegrond.

Ad klachtonderdeel e) en f)

5.3    Deze klachtonderdelen betreffen het gestelde tekortschieten van verweerder als rechtsbijstandsverlener in de WSNP-zaak van klager. De raad overweegt hierover als volgt.

5.4    Uit het feit dat, zoals verweerder zelf stelt, hij pas ná aanhouding van enkele weken door het gerechtshof in de WSNP-zaak alsnog relevante stukken is gaan opvragen, blijkt reeds dat de stukken die er waren, onvoldoende waren. Verweerder heeft naar het oordeel van de raad niet inzichtelijk gemaakt dat hem dat niet verweten kan worden omdat - zoals hij betoogt - de Kredietbank die stukken in de procedure bij het gerechtshof had moeten brengen. Onduidelijk voor de raad is waarom verweerder in dat geval het gerechtshof niet om verlenging van de termijn voor het aanleveren van nadere stukken heeft verzocht. Dit alles ondersteunt de gegrondheid van de klacht in de WSNP-zaak in voldoende mate, nu ook hier verweerder met geen enkel stuk heeft aangetoond dat er wel enige voorbereiding door hem heeft plaats gehad.

5.5    Uit het feit dat verweerder geen stuk heeft overgelegd waaruit verzending van de uitspraak van het gerechtshof aan klager blijkt, leidt de raad het tegendeel af. Daarnaast heeft verweerder zijn stelling dat hij de uitspraak van het gerechtshof met klager heeft besproken, tegenover de betwisting daarvan door klager, onvoldoende concreet met feiten onderbouwd, zodat de raad het ervoor houdt dat een dergelijke bespreking niet heeft plaatsgevonden.

5.6    Onder de hiervoor geschetste omstandigheden, in onderling samenhang bezien, is de raad van oordeel dat verweerder ook in de wijze van behandeling in de WSNP-zaak niet de zorgvuldigheid jegens klager heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt. Daarmee oordeelt de raad ook deze klachtonderdelen gegrond.

6    MAATREGEL

6.1    Verweerder heeft zich laten schrappen van het tableau sinds 1 januari 2015. Dit gegeven, in samenhang met veelvuldige tuchtzaken van - gelet op de sancties - toenemende ernst en de ernst van de onderhavige feiten rechtvaardigen een schorsing van één jaar met verkorting van de inzagetermijn als bedoeld in art. 8a, derde lid, van de Advocatenwet tot vijf jaren, alsmede een geldboete als na te melden.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerder het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden.

7.2    De raad acht termen aanwezig om verweerder overeenkomstig artikel 48, tweede lid, sub c en het vierde lid van de Advocatenwet in samenhang met artikel 48aa van de Advocatenwet te veroordelen tot betaling van een geldboete van € 1.500,- . Deze boete kan echter worden gematigd wanneer verweerder de eigen bijdrage voor de ontoereikende rechtsbijstand in de WSNP-zaak terugbetaalt op de volgende wijze:

een bedrag van € 1.000,-- behoeft niet aan de Staat betaald te worden wanneer verweerder binnen twee weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de deken aantoont dat hij de eigen bijdrage ad  € 811,-, die klager betaald heeft voor de bijstand in de WSNP-zaak, aan klager heeft teruggestort.

Bij niet betaling aan klager van € 811,- moet  een bedrag van € 1.500,-, bij wel betaling van € 811,-- aan klager een bedrag van € 500,- binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Staat worden betaald. Dit bedrag moet worden betaald op rekeningnummer IBAN NL11 RBOS 0569989000 t.n.v. Ministerie van Veiligheid en Justitie onder vermelding van “tuchtrechtelijke boete advocatuur, DGRR, alsmede het zaaknummer”;

7.3    De raad ziet daarnaast termen aanwezig om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, van de Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 25,- aan reiskosten.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    oordeelt de klacht gegrond;

-    legt op aan verweerder de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van één jaar;

-    legt op aan verweerder de maatregel van een geldboete van € 1.500,- en bepaalt

*dat een gedeelte groot € 1.000,- niet behoeft te worden voldaan aan de Staat wanneer verweerder binnen twee weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing € 811,- voldoet aan klager zoals hiervoor onder 7.2 is omschreven;

*dat € 500,-- (bij niet betaling aan klager € 1.500,--) wordt voldaan aan de Staat binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing op de wijze zoals hiervoor onder 7.2 is omschreven;

-    bepaalt dat de schorsing ingaat veertien dagen na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat de schorsing pas ingaat na afloop van alle eventueel eerder onherroepelijk geworden schorsingen en dat de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;

-     bepaalt dat de in artikel 8a, derde lid, van de Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot vijf jaar;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 25,- aan klager.

Aldus gewezen door mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter, mrs. G.R.M. van den Assum, J.H. Brouwer, L.A.M.J. Pütz, E.J. Verster, leden en bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 23 november 2015.

Griffier    Voorzitter