ECLI:NL:TADRAMS:2015:186 Raad van Discipline Amsterdam 15-109NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2015:186
Datum uitspraak: 04-08-2015
Datum publicatie: 10-08-2015
Zaaknummer(s): 15-109NH
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie:   Dekenbezwaar gegrond. Advocaat heeft door cliënt opgestelde processtukken klakkeloos overgenomen. Berisping en kostenveroordeling.

Beslissing van 4 augustus 2015

in de zaak 15-109NH

naar aanleiding van het bezwaar van:

de deken van de Orde van Advocaten

in het arrondissement Noord-Holland

tegen:

verweerder

  1. Verloop van de procedure
  1. Bij brief aan de raad van 29 april 2015 met kenmerk td/np/15-136, door de raad ontvangen op 30 april 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland zijn bezwaar ter kennis van de raad gebracht.
  1. De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 19 mei 2015 in aanwezigheid van de deken en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Partijen zijn ervan in kennis gesteld dat de uitspraak nader is bepaald op heden.
  1. De raad heeft kennis genomen van de onder 1.1 genoemde brief van de deken alsmede van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde bijlagen en van de brief van verweerder aan de raad van 1 mei 2015 (met bijlagen).
  1. FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

  1. Verweerder behartigt de belangen van de heer A in het kader van de beëindiging van diens relatie met mevrouw B. Mevrouw B is werkzaam als advocaat in het arrondissement Noord-Holland. De ontvlechting van de gemeenschappelijke financiële belangen van A en B heeft geleid tot diverse procedures en klachten, waarbij ook vennootschappen van A en B betrokken waren.
  1. Bij brieven van 22 oktober 2014, 3 november 2014 en 14 november 2015 en een e-mail van 30 januari 2015 heeft mevrouw B zich bij de deken over verweerder beklaagd. Haar klacht komt er, voor zover hier van belang, op neer dat zij vermoedt dat de heer A alle processtukken in de verschillende procedures tussen haar en A schrijft en dat verweerder die processtukken ongewijzigd onder zijn naam indient. Mevrouw B heeft in dit verband onder meer naar de volgende feiten verwezen.
  1. In een bodemprocedure heeft de rechtbank Noord-Holland in een tussenvonnis van 18 juni 2014 alle vorderingen van A tegen B afgewezen, daartoe overwegend – kort samengevat – dat voor die vorderingen onvoldoende is gesteld respectievelijk daarvoor geen grondslag is gesteld respectievelijk de vorderingen onbegrijpelijk zijn. De rechtbank heeft een verzoek van verweerder om van dit tussenvonnis tussentijds hoger beroep open te stellen afgewezen. Niettemin heeft verweerder van het tussenvonnis tussentijds hoger beroep ingesteld.
  1. Op 8 oktober 2014 heeft verweerder (in opdracht van A) een dagvaarding voor een tweede bodemprocedure laten uitbrengen. Die dagvaarding is bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 24 december 2014 nietig verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de dagvaarding als een zoekplaatje moet worden gekarakteriseerd.
  1. Op 31 oktober 2014 heeft verweerder (in opdracht van A) een dagvaarding voor een kort geding laten uitbrengen. Blijkens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van dit kort geding heeft verweerder in antwoord op vragen van de rechter onder meer geantwoord:

Ik ben de procesadvocaat, vergelijkbaar met de vroegere procureur. Ik ben voor 99% postbus. Ook de pleitnota die ik heb voorgedragen is ook door [A] geschreven.

2.6    Bij vonnis in kort geding van 29 januari 2015 zijn de vorderingen van A op inhoudelijke gronden afgewezen, nadat een beroep op nietigheid van de dagvaarding als volgt is verworpen:

Hoewel de dagvaarding inderdaad kan worden gekarakteriseerd als een zoekplaatje en ook de voorzieningenrechter de grootste moeite heeft (…) vast te stellen welke feiten aan welke vorderingen tegen welke gedaagden ten grondslag worden gelegd, is ter zitting gebleken dat [B] en (…) er in geslaagd zijn uit de brei aan feiten en stellingen te ontwaren wat door [A] ten grondslag is gelegd aan de jegens hen ingestelde vorderingen.

2.7    In antwoord op de klacht van mevrouw B over verweerder heeft verweerder in eerste instantie aan de deken geschreven dat “geprocedeerd wordt op een wijze en tegen wie zoals [verweerder] en [zijn] cliënt juist voorkomt”.

2.8    Op 12 februari 2015 heeft de president van de rechtbank Noord-Holland enkele van de hiervoor genoemde processtukken aan de deken gestuurd en de deken het volgende geschreven:

Er bestaan bij deze rechtbank serieuze vraagtekens over de kwaliteit van het werk van [verweerder].

Een recente ervaring laat zich lezen in bijgaande processtukken, waaronder een proces verbaal van een zitting in kort geding, het vonnis in dat kort geding en een vonnis in een bodem zaak.

Een van de punten die opvalt is dat hij de cliënt de processtukken laat schrijven en deze vervolgens als een soort procesadvocaat door leidt naar de rechtbank. Op de zitting laat hij in hoofdzaak zijn cliënt het woord voeren. Daarnaast zijn er vraagtekens over de inhoudelijke aanpak. De vonnissen spreken wat dat betreft wel voor zichzelf. Het was niet ondenkbaar geweest dat ook de dagvaarding in kort geding nietig zou zijn verklaard. Iets dat in de bodemprocedure daadwerkelijk aan de orde was. De cliënt van [verweerder] is in de werkelijke kosten van de wederpartij veroordeeld. [Verweerder] heeft daartegen geen enkel verweer gevoerd en ook de hoogte van de kosten niet betwist.

Deze ervaring met [verweerder] staat helaas niet op zichzelf, maar wordt door meerdere rechters herkend. Ik zie daarin voldoende aanleiding het optreden van [verweerder] onder uw aandacht te brengen en u te vragen datgene te doen wat u als deken geraden acht.

2.9    Geconfronteerd met deze brief heeft verweerder bij brief van 18 februari 2015 aan de deken geschreven:

De president van onze Rechtbank heeft volledig gelijk. Dit werk is volledig onder de maat geweest. Ik hier zeer zeker niet gelukkig mee ben. De vergaande vrije hand die ik daartoe onder mijn regie en verantwoordelijkheid mijn cliënt had toebedeeld was onjuist. Ik heb dit reeds gecorrigeerd en ben met deze werkwijze gestopt. Zo’n werkwijze immers onze beroepsgroep niet ten goede komt. Ik mij daarvan in deze kwestie reeds bewust ben geweest. Ik cliënt reeds op 15 januari jl. mondeling en schriftelijk geadviseerd heb de in het geding zijnde procedure in te trekken. Mijn oprechte excuses dat ik op het uitdrukkelijk verzoek van cliënt toch hierna te ver ben doorgeschoten en de kwestie toch middels een mondelinge behandeling op 22 januari jl. zijn voorgang heb laten vergeven. De advocaat onwaardig. Dit zal mij dus niet nogmaals overkomen.

2.10    De deken heeft verweerder op 25 februari 2015 laten weten te zullen overgaan tot het indienen van een dekenbezwaar. Deze beslissing is voor mevrouw B reden geweest om haar klacht tegen verweerder niet door te zetten.

  1. HET BEZWAAR
  1. Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij tegenover zijn cliënt de heer A niet de leiding van de zaak had en de door zijn cliënt opgestelde processtukken klakkeloos overnam.
  1. BEOORDELING

4.1    Feitelijk is komen vast te staan dat verweerder aan zijn cliënt nagenoeg geheel de vrije hand liet bij het opstellen van alle processtukken in het conflict met mevrouw B, waaronder een drietal dagvaardingen en pleitnotities. Verweerder heeft dit ter zitting ook niet langer betwist. Het dossier biedt ook geen aanknopingspunten voor de juistheid van verweerders aanvankelijke stelling dat hij zijn cliënt verregaand gestuurd heeft bij het opmaken van processtukken.

4.2    In alle procedures waarin verweerder voor A als procesadvocaat is opgetreden gold voor A verplichte procesvertegenwoordiging, wat inhoudt dat hij slechts door tussenkomst van een advocaat processtukken kon indienen. De regel van verplichte procesvertegenwoordiging dient een maatschappelijk belang. Advocaten mogen er niet aan meewerken dat die regel wordt omzeild doordat feitelijk de cliënt de processtukken schrijft en de advocaat slechts een doorgeefluik is. Dat is wel wat hier is gebeurd. Verweerder heeft daarmee naar het oordeel van de raad het vertrouwen in de advocatuur geschaad.

4.3    Het bezwaar is dus gegrond. Verweerder heeft uiteindelijk ook ingezien dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en heeft toegezegd dat hem dit niet nog eens zal overkomen. Gevraagd naar de achtergrond van de constructie heeft verweerder ter zitting verklaard dat hij met zijn cliënt te doen had en wilde helpen. Zijn cliënt had geen geld om een advocaat te betalen terwijl de wederpartij zelf advocaat was. Deze omstandigheden rechtvaardigen de handelwijze van verweerder niet, zoals verweerder inmiddels ook zelf inziet.

  1. MAATREGEL

5.1    De raad ziet aanleiding verweerder een maatregel op te leggen ter zake van het gegrond verklaarde bezwaar. Daarbij neemt de raad in aanmerking dat, naar verweerder ter zitting heeft verklaard, het initiatief om op deze wijze te procederen van verweerder zelf kwam alsmede het feit dat hij pas in een (zeer) laat stadium tot het besef is gekomen dat zijn handelwijze laakbaar is.

5.2    De voorgaande omstandigheden in aanmerking nemende acht de raad de maatregel van berisping passend en geboden.

5.3    De raad zal verweerder overeenkomstig artikel 48 lid 6 Advocatenwet veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden begroot op € 1.000,- en dienen binnen een maand na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten te worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN: NL85 INGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A , t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het bezwaar gegrond;

-    legt verweerder de maatregel van berisping op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van een bedrag van EUR 1.000,-- aan de Nederlandse Orde van Advocaten binnen één maand na het onherroepelijk worden van deze beslissing.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. N.M.N. Klazinga, K. Straathof, J.J. Trap, S. Wieberdink, leden, bijgestaan door mr. A. Lof als griffier uitgesproken ter openbare zitting van 4 augustus 2015.

Griffier    Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 4 augustus 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

  • verweerder
  • de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland

en per gewone post aan:

  • de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
  • het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

  • verweerder
  • de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.     Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.     Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088 - 205 3701. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

088 - 205 3770 of griffie@hofvandiscipline.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl