ECLI:NL:TADRAMS:2015:173 Raad van Discipline Amsterdam 15-134NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2015:173
Datum uitspraak: 06-07-2015
Datum publicatie: 07-07-2015
Zaaknummer(s): 15-134NH
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Verzoek tot wraking wegens procedurele beslissingen. Niet gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan partijdigheid of de schijn van partijdigheid aanwezig moet worden geacht. Verzoek wordt afgewezen en een volgend wrakingsverzoek zal niet in behandeling worden genomen.

Beslissing van 6 juli 2015

in de zaak 15-134NH

naar aanleiding van de klacht van:

verzoekster

tegen:

mr. C.L.J.M de Waal, plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline Amsterdam, mrs. Van Andel, De Groot, Van Nieuwenhuizen en Kaaij, advocaat-leden van de raad van discipline Amsterdam,

verweerders

  1. Verloop van de procedure
  1. Bij de raad van discipline in het ressort Noord-Holland (hierna: de raad), is een bezwaar van de deken in het arrondissement Noord-Holland van 20 april 2015 aanhangig onder nummer 15-018NH(d), met verzoekster als verweerster. Bij brief van 11 mei 2015 heeft de deken een bezwaar tegen verzoekster ingediend betreffende een kantoorbezoek, dat bij de raad aanhangig is onder zaaknummer 15-121NH.
  1. Bij brief van 18 mei 2015 heeft verweerster een (voorwaardelijk) verzoek gedaan tot wraking van de raad die op 2 juni 2015 het dekenbezwaar van 20 april 2015 zou behandelen. Verzoekster heeft vervolgens per brief van 26 mei  2015 haar wrakingsverzoek herhaald en per brief van 31 mei 2015 twee aanvullende wrakingsgronden ingediend.
  1. Bij brief van 2 juni 2015 aan de wrakingskamer van de raad, heeft de voorzitter van de gewraakte raad, mede namens de leden, op het wrakingsverzoek gereageerd. Daarop heeft verzoekster nog schriftelijk gereageerd bij brief van 3 juni 2015 met bijlagen.
  1. Het wrakingsverzoek is op 8 juni 2015 behandeld ter zitting van de wrakingskamer van de raad, in aanwezigheid van verzoekster.
  1. De wrakingskamer heeft kennis genomen van:
  • het klachtdossier in de zaak 15-108NH(d);
  • het (voorwaardelijk) wrakingsverzoek van 18 mei 2015;
  • het herhaald wrakingsverzoek van 26 mei 2015;
  • de aanvullende wrakingsgronden per brief van 31 mei 2015, en
  • de reactie van de gewraakte raad van 2 juni 2015;
  • de brief van 3 juni 2015.
  1. HET VERZOEK OM WRAKING   
  1. Verzoekster heeft er geen vertrouwen in dat het tegen haar gerichte dekenbezwaar zal worden behandeld door een onpartijdige raad. Aan haar wrakingsverzoek heeft zij het volgende ten grondslag gelegd:
    1. Ondanks herhaald verzoek heeft zij geen kopieën van het complete dekenbezwaar ontvangen.
    2. De zitting naar aanleiding van het dekenbezwaar vindt op ongebruikelijk korte termijn plaats, terwijl een verzoek om uitstel niet is gehonoreerd.
    3. Op gerechtvaardigde verzoeken van 4 en 12 mei 2015 aan de raad is niet gereageerd.
    1. Het verzoek om het dekenbezwaar rauwelijks niet-ontvankelijk te verklaren is ten onrechte niet gehonoreerd en de wijze waarop de voorzitter daarvan mededeling heeft gedaan wekt de (schijn van) partijdigheid/vooringenomenheid.
    1. De wijze waarop de voorzitter heeft geweigerd verzoekster in de gelegenheid te stellen een verweerschrift in te dienen wekt de (schijn van) partijdigheid/vooringenomenheid.
    1. Ten onrechte is geen gelegenheid geboden een verweerschrift in te dienen.
    1. De behandelende kamer heeft de schijn van  partijdigheid/ vooringenomenheid gewekt door niet te reageren op de brief van verzoekster van 12 mei 2015.
    2. De afwijzing van het verzoek van 18 mei 2015 om het dekenbezwaar kennelijk niet-ontvankelijk, dan wel kennelijk ongegrond of kennelijk van onvoldoende gewicht te verklaren is zo onbegrijpelijk dat daaruit de (schijn van) partijdigheid/vooringenomenheid moet worden afgeleid.
    1. De beslissing om de behandeling van het aanvullend dekenbezwaar van 11 mei 2015 los te koppelen van het dekenbezwaar dat op 20 april 2015 is ingediend is zo onbegrijpelijk dat daaruit de (schijn van) partijdigheid/vooringenomenheid moet worden afgeleid.
    1. De beslissing om verzoekster niet in kennis te stellen van het apart willen behandelen van het dekenbezwaar van 20 april 2015 en het aanvullend dekenbezwaar van 11 mei 2015 is zo onbegrijpelijk dat daaruit de (schijn van) partijdigheid/vooringenomenheid moet worden afgeleid.
  1. VERWEER
  1. Verweerders berusten niet in het wrakingsverzoek en verzoeken de wrakingskamer het verzoek af te wijzen, nu dit zowel feitelijke als juridische grondslag mist. De zitting inzake het dekenbezwaar van 20 april 2015 is ingepland op de gebruikelijke termijn en verzoekster heeft de uitnodiging voor die zitting ook op de gebruikelijke termijn ontvangen. Verzoekster moet als advocaat in staat worden geacht zich op de zitting te kunnen voorbereiden en voorafgaand daaraan nadere stukken in te dienen, hetgeen zij ook heeft gedaan. Op alle verzoeken van verzoekster is gereageerd. De beslissing om beide dekenbezwaren niet gelijktijdig te behandelen is genomen om agenda technische redenen en om verzoekster een ruimere termijn te geven om haar verweer te kunnen voorbereiden.
  1. BEOORDELING
  1. De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. Op klachten, waaronder de raad in dit verband ook bezwaren van de deken rekent, die tegen advocaten zijn ingediend vóór 1 januari 2015 blijven echter ingevolge artikel IVA van de Wet positie en toezicht advocatuur de paragrafen 4, 4a en 4b van de oude Advocatenwet, zoals deze luidden tot 1 januari 2015, van toepassing. Het onderhavige dekenbezwaar is bij de raad ingediend na 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad behandeld en beoordeeld op grond van het nieuwe recht. De raad ziet, gelet op de samenhang, aanleiding de wrakingsverzoeken in deze klachtzaak ook te beoordelen op grond van de nieuwe Advocatenwet. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de nieuwe Advocatenwet bedoeld.
  1. Een verzoek tot wraking kan op grond van artikel 47 lid 2 Advocatenwet juncto artikel 512 Wetboek van Strafvordering worden gedaan indien feiten of omstandigheden aanwezig zijn waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
  1. De wrakingsgronden strekken er alle toe dat de raad geen rekening heeft gehouden met de belangen van verzoekster, in het bijzonder doordat i) de behandeling ter zitting van het dekenbezwaar op onredelijke korte termijn is geagendeerd, ii) de dekenbezwaren van 20 april en 11 mei 2015 niet gevoegd worden behandeld en iii) de dekenbezwaren niet kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond zijn verklaard.
  1. De wrakingsgronden zien alle op procedurele beslissingen in de administratieve voorfase van de zaaksbehandeling. Deze procedurele beslissingen zijn genomen door de griffier van de raad dan wel de voorzitter van de gewraakte kamer en niet door zijn leden. De genomen procedurele beslissingen geven geen inzicht in het standpunt van de voorzitter of de leden over de inhoud van de zaak. Uit de omstandigheid dat de verzoeken om uitstel van de zitting en om gevoegde behandeling niet zijn gehonoreerd, alsook dat de dekenbezwaren niet kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond zijn verklaard, kan niet de gerechtvaardigde conclusie worden getrokken dat sprake is van subjectieve en objectieve partijdigheid.
  1. Aldus is niet gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan partijdigheid of de schijn van partijdigheid aanwezig moet worden geacht. Het wrakingsverzoek dient daarom te worden afgewezen.
  1. Gelet op het feit dat verzoekster  op basis van procedurele beslissingen een evident ongegrond wrakingsverzoek heeft ingediend, bestaat de gerede kans dat verzoeker de raad tijdens de volgende zitting opnieuw op lichtvaardige gronden zal wraken. De wrakingskamer bestempelt dit als misbruik van recht en zal daarom op grond van het bepaalde in artikel 515 lid 4 Sv bepalen dat een volgend verzoek tot wraking in de onderhavige klachtzaak niet in behandeling wordt genomen.   

BESLISSING

De wrakingskamer van de raad van discipline:

-    wijst het wrakingsverzoek af;

-    bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek in de onderhavige klachtzaak niet in behandeling zal worden genomen.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. A.S. Kamphuis, N.M.N. Klazinga, S. Wieberdink, C. Wiggers, leden, bijgestaan door mr. S.H. van den Ende als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 6 juli 2015.

Griffier    Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 6 juli 2015 per aangetekende brief verzonden aan partijen.

Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.