ECLI:NL:TACAKN:2015:152 Accountantskamer Zwolle 15/1232 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2015:152
Datum uitspraak: 14-12-2015
Datum publicatie: 14-12-2015
Zaaknummer(s): 15/1232 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond met berisping
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Klacht over accountant die jaarrekeningen samenstelt van rechtspersonen die controleplichtig zijn geworden. Niet zonder meer valt in te zien dat het een accountant nimmer is toegestaan een samenstellingsopdracht te aanvaarden van een controleplichtige cliënt. Dat wordt anders zodra het de accountant duidelijk is of moet zijn dat de cliënt zich aan de controleplicht zal onttrekken. Toen dat duidelijk was of had moeten zijn, had betrokkene zich dienen te realiseren dat hij op grond van het bepaalde in artikel A-110.2 van de VGC gehouden was te vermijden dat hij in verband werd gebracht met rapportages die naar zijn oordeel een bewering bevatten die niet volledig is. Evenzeer had betrokkene zich (op grond van het bepaalde in artikel B1.210.1 en B1.210.6 van de VGC) moeten afvragen of het onttrekken aan de controleplicht een bedreiging opleverde voor het continueren van de opdrachtrelatie. In dit geval waren er geen gegronde redenen waarom niet aan de controleplicht hoefde te worden voldaan. Daarom had betrokkene zijn opdracht tot het samenstellen moeten teruggeven en niet zijn samenstelwerkzaamheden moeten continueren. Met het afgeven van de samenstellingsverklaringen over een aantal daaropvolgende jaren heeft betrokkene gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van professioneel gedrag als bedoeld in artikel A.100.4 onder e. van de VGC dat onder meer inhoudt dat een accountant zich houdt aan de voor hem geldende wet- en regelgeving.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 15/1232 Wtra AK van 14 december 2015 van

HET OPENBAAR MINISTERIE ,

Functioneel Parket, handhavingseenheid ‘s-Hertogenbosch,

K L A G E R ,

vertegenwoordigd door mr. dr. I.M. Koopmans, officier van justitie,

gemachtigden drs. R.E. Dohmen RA AA en A.Prins AA,

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

raadslieden: mr. F. van der Woude en mr. M.A. van der Pool.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-        het op 15 juni 2015 ingekomen klaagschrift van 8 juni 2015, met bijlagen;

-        het op 26 augustus 2015 ingekomen verweerschrift van gelijke datum, met bijlagen

-        de op 7 oktober 2015 ingekomen brief van gelijke datum van de gemachtigde van klager, drs. R.E. Dohmen RA AA, inhoudende een nadere aanduiding/uitleg van de klacht;

-        een op 27 oktober 2015 van de gemachtigde van klager, A. Prins AA, ontvangen rapport van 10 december 2013 aan de NVWA van een onderzoek van PwC (uitgevoerd door mr. drs. [A] RA).

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 6 november 2015 waar zijn verschenen ‑ aan de zijde van klager ‑ zijn gemachtigden drs. R.E. Dohmen RA AA, verbonden aan de Belastingdienst-FIOD te Eindhoven, en A. Prins AA, verbonden aan de NVWA-IOD te Utrecht, en ‑ aan de zijde van betrokkene ‑ Y AA in persoon, bijgestaan door mr. M.A. van der Pool, advocaat te Amsterdam, en haar kantoorgenoot mr. P.H. Kramer.

1.3       Klager en betrokkene hebben op deze zitting hun standpunten doen toelichten en/of toegelicht (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) alsmede doen antwoorden en/of geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is sedert [datum] als accountant-administratieconsulent ingeschreven in het register. Hij was (als vennoot) verbonden aan [accountantskantoor1] te [plaats], welke organisatie inmiddels ‑ in april 2015 ‑ is opgegaan in [accountantskantoor2] te [plaats].

2.2       [B] (hierna: [B]) is, al dan niet samen met zijn echtgenote, enig aandeelhouder van [C] Beheer B.V., welke vennootschap alle aandelen houdt van [D] B.V. [B] is houder van alle aandelen in [E] B.V. en bestuurder van ieder van de drie vennootschappen. De ondernemingen van [B] hielden zich bezig met het inkopen, verwerken en verhandelen van (rund)vlees. 

2.3       Betrokkene heeft vanaf 1991 in opdracht van [B] werkzaamheden verricht. Hij heeft (voor zover hier van belang) samenstellingsverklaringen afgegeven bij de (geconsolideerde) jaarrekeningen over de kalenderjaren 2009 tot en met 2011 en over de eerste acht maanden van 2012 van de onder 2.2 genoemde vennootschappen.

2.4.1    Uit de geconsolideerde jaarrekeningen van [C] Beheer B.V. blijkt dat zij (in ieder geval) met ingang van het boekjaar 2009 controleplichtig is geworden. [D] B.V. is zelfstandig controleplichtig met ingang van het boekjaar 2010. In de bij de  jaarrekeningen van [D] B.V. toegevoegde ‘Overige gegevens’ is telkens vermeld:

“ (…)

De interne organisatie van de onderneming was gedurende … niet zodanig ingericht dat op rationele wijze voor accountantscontrole de vereiste zekerheid kan worden verkregen omtrent de volledigheid van de opbrengstverantwoording en daarmee samenhangende posten. Om bovenstaande reden hebben wij geen accountantscontrole uit laten voeren. Wij hebben besloten tot maatregelen waarbij mede aan het voorgaande tegemoetgekomen zal worden.”

2.4.2    [E] B.V. is controleplichtig met ingang van het boekjaar 2012. In de bij de jaarrekening over dat (gebroken) boekjaar toegevoegde ‘Overige gegevens’ is vermeld:

1. Mededeling omtrent het ontbreken van een accountantsverklaring

Op grond van artikel 2:396 lid 1 BW is de besloten vennootschap vrijgesteld van de verplichting tot controle van de jaarrekening door een accountant. Op grond daarvan is geen opdracht tot accountantscontrole verstrekt. Derhalve ontbreekt een controleverklaring.”

2.5       Nadat het betrokkene op grond van de hem toegezonden informatie voor het samenstellen van de jaarrekening over het boekjaar 2010 en uit een bespreking met [B]. duidelijk was geworden dat twee van de drie vennootschappen wederom controleplichtig waren, heeft hij [F] Consultants geconsulteerd. Het advies van deze organisatie bij e-mailbericht van 23 februari 2011, luidde dat [B] schriftelijk gewezen diende te worden op de verplichting tot controle van de jaarrekeningen en dat betrokkene extra alert moest zijn op de integriteit van de onderneming. Het e-mailbericht sloot af met de woorden:

             “Al met al een situatie die naar mijn mening z.s.m. opgelost moet worden.”

2.6       Op 28 maart 2011 heeft de Belastingdienst een boekenonderzoek uitgevoerd bij [C] Beheer B.V. en [D] B.V., waarvan de uitkomsten in een rapport van 29 juli 2011 zijn vastgelegd. Het boekenonderzoek (voor de loonheffing, de vennootschaps- en de omzetbelasting) gaf geen aanleiding tot het opleggen van navorderingen of naheffingen.

2.7       Met ingang van het jaar 2012 werd in de genoemde vennootschappen een gebroken boekjaar, van 1 september tot en met 31 augustus toegepast. Dat betekende dat de jaarrekening betreffende het boekjaar 2012 de periode van 1 januari tot en met 31 augustus 2012 bestreek. 

2.8       Kort na het uitbrengen van de jaarrekeningen over het (gewijzigde) boekjaar 2012

(1 januari tot en met 31 augustus) op 28 november 2012 heeft betrokkene zijn samenstellingsopdrachten per brief van 7 december 2012 aan [C] Beheer B.V. teruggegeven met als reden dat [C] Beheer B.V. vanwege de overschrijding van de grenzen voor de controleplicht, een controleopdracht  diende te verstrekken.

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft het fundamentele beginsel ‘professioneel gedrag’ als bedoeld in artikel A-100.4 onder e. van de Verordening gedragscode (AA’s) (hierna: VGC) onvoldoende nageleefd.

3.2       Ten grondslag aan deze klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop per brief van 7 oktober 2015 gegeven toelichting, de verwijten dat betrokkene:

1)     ten onrechte een samenstellingsopdracht van een controleplichtige cliënt heeft geaccepteerd, hetgeen heeft geleid tot het afgeven van een samenstellings-verklaring, waarmee in de onderhavige situatie niet kon worden volstaan;

2)     een ongebruikelijke transactie als bedoeld in de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme (Wwft) niet (tijdig) heeft gemeld;

3)     onvoldoende toepassing heeft gegeven aan het conceptuele raamwerk, bedoeld in artikel A‑100.5 van de VGC.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 51 van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten (hierna: Wet AA) en ingaande 1 januari  2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant bij het beroepsmatig handelen respectievelijk ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet AA respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet, nu dit plaats had in de periode van 1 januari 2007 tot 4 januari 2014, worden getoetst aan de in die periode geldende VGC en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1.

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4.1    Ten aanzien van klachtonderdeel 1), inhoudende dat betrokkene ten onrechte een samenstellingsopdracht van een controleplichtige cliënt heeft geaccepteerd, is namens klager - onder meer – aangevoerd:

“NV COS 210.15 stelt dat de accountant eerst alle wettelijke en contractuele consequenties overweegt alvorens in te stemmen met een wijziging van de opdracht. Indien de accountant niet kan instemmen met de wijziging en de oorspronkelijke opdracht niet kan uitvoeren, hij de opdracht terug dient te geven. (…) dit eveneens onverkort van toepassing is op het aanvaarden van een andersoortige (niet-controle)opdracht bij een controleplichtige rechtspersoon. (…)

Op een samenstellingsopdracht is het vermelde in NV COS 4410, paragraaf 16A van toepassing: “Indien de accountant bij de uitvoering van een samenstellingsopdracht op signalen van (....) onwettig handelen stuit, dient hij te handelen overeenkomstig hetgeen is voorgeschreven in (....) Standaard 250, ‘Het belang van wet- en regelgeving bij de controle van financiële overzichten’. De accountant dient hierbij rekening te houden met de aard en reikwijdte van de samenstellingsopdracht.”

In NVCOS 250, alinea 26 is vermeld:

“Indien de accountant aanwijzingen verkrijgt dat er sprake van een overtreding kan zijn, dient hij zich op de hoogte te stellen van de aard van de feiten, de omstandigheden waaronder deze plaatsvonden en voldoende andere informatie te verkrijgen om het mogelijk effect op het financiële overzicht te beoordelen.”  

In alinea 39 van deze richtlijn wordt vermeld dat de accountant kan overwegen de opdracht terug te geven indien de entiteit niet de maatregelen neemt die de accountant in de gegeven omstandigheden nodig acht om de overtreding zoveel mogelijk ongedaan te maken en herhaling daarvan te voorkomen. Factoren die mede de conclusie van de accountant kunnen beïnvloeden, omvatten volgens al. 39 enerzijds de implicaties van de betrokkenheid van de hoogste leiding van de entiteit, omdat dit gevolgen kan hebben voor de geloofwaardigheid van de door haar verstrekte informatie en anderzijds de schade, die het aanblijven van de accountant voor het accountantsberoep oplevert.

Gezien het voorgaande ben ik van mening dat (betrokkene) niet mogen berusten in de stelling van zijn cliënt dat de rechtspersoon geen accountantscontrole heeft laten uitvoeren omdat de interne organisatie van de rechtspersoon dusdanig was, dat accountantscontrole niet de vereiste zekerheid had kunnen opleveren omtrent de opbrengstverantwoording en de daarmee samenhangende posten, maar had hij de relatie met zijn cliënt moeten beëindigen.”

4.4.2       Van de zijde van betrokkene is hiertegen - onder meer - ingebracht:

-        dat het enkele feit dat een onderneming controleplichtig is, niet maakt dat er geen samenstellingswerkzaamheden meer verricht mogen worden;

-        dat betrokkene [B], door hem op 21 februari 2011 een bevestiging van het verstrekken van een opdracht tot het samenstellen van de jaarrekeningen van [C] Beheer B.V. en [D] B.V. toe te sturen, duidelijk heeft gemaakt dat het niet om een controleopdracht ging en dat hij, nadat gebleken was dat voor het tweede jaar aan twee van de drie criteria voor de controleplicht was voldaan, advies van een compliance-deskundige heeft ingewonnen en vervolgens dit advies als waarschuwing heeft neergelegd bij [B];

-        dat betrokkene voorts naar aanleiding van het door de Belastingdienst in maart 2011 uitgevoerde boekenonderzoek heeft geoordeeld dat i) dit niet het moment was om de opdracht neer te leggen en ii) er geen aanleiding bestond om aan de integriteit van [B] te twijfelen, nu uit het gedetailleerde onderzoek van de Belastingdienst naar de administratie van de cliënt geen onregelmatigheden waren gebleken;

-        dat betrokkene in 2012 [B] nogmaals, ook schriftelijk, heeft gewezen op de verplichting tot het laten controleren van de jaarrekeningen;

-        toen ook na de wijziging van het boekjaar bleek dat de onderneming nog altijd controleplichtig was, betrokkene de opdracht heeft teruggegeven vanwege het niet voldoen aan de controleplicht.

Betrokkene is van mening dat de bovengenoemde feiten blijk geven van een zorgvuldige afweging van de belangen van de cliënt, het belang van het waarborgen van het vertrouwen in het accountantsberoep en het algemeen belang bij naleving van de controleplicht (te weten, het verkrijgen van een getrouw beeld van de onderneming). Betrokkene heeft hieraan nog toegevoegd dat hij zelf geen controleopdracht kon aanvaarden, zodat hij niet heeft kunnen afdwingen dat de cliënt hem een controleopdracht in plaats van een samenstellingsopdracht zou verstrekken. Ten slotte zou het, aldus betrokkene, niet in het belang van de cliënt of wie dan ook zijn geweest om direct bij het opstellen van de jaarrekening over 2010 (in 2011) rauwelijks de opdracht neer te leggen.

4.4.3.1 De Accountantskamer overweegt met betrekking tot hetgeen betrokkene in het eerste klachtonderdeel wordt verweten dat, wat er ook zij van het namens klager daartoe gestelde, niet zonder meer valt in te zien dat het een accountant nimmer is toegestaan een samenstellingsopdracht te aanvaarden van een controleplichtige cliënt. Dat wordt anders zodra het de accountant duidelijk is of moet zijn dat de cliënt zich aan de controleplicht zal onttrekken. In het onderhavige geval wist betrokkene in 2011 bij aanvang van zijn samenstelwerkzaamheden voor het boekjaar 2010 voor [C] Beheer B.V., dat [B], ondanks het feit dat hij door betrokkene op de controleplicht over 2009 was gewezen, de jaarrekening over dat jaar niet had laten controleren. [B] heeft kennelijk daarna ook de waarschuwing die betrokkene hem naar zijn zeggen voor het uitbrengen van de jaarrekeningen over 2010 betreffende [D] B.V. en [C] Beheer B.V.  heeft gegeven, in de wind geslagen. Onder deze omstandigheden had betrokkene zich dienen te realiseren dat hij op grond van het bepaalde in artikel A-110.2 van de VGC gehouden was te vermijden dat hij in verband werd gebracht met rapportages en andere informatie die naar zijn oordeel een bewering bevat die niet volledig is, en had hij tegen het niet naleven van deze verplichting een waarborg moeten treffen. Evenzeer had betrokkene zich (op grond van het bepaalde in artikel B1.210.1 en B1.210.6 van de VGC) moeten afvragen of het onttrekken aan de controleplicht een bedreiging opleverde voor het continueren van de opdrachtrelatie van zijn kantoor met [B]. Bij de door betrokkene in dat verband te verrichten evaluatie diende betrokkene in aanmerking te nemen dat niet aannemelijk is geworden dat er gegronde redenen waren waarom niet toen al aan de controleplicht hoefde te worden voldaan. Als een zodanige reden kan uiteraard niet gelden de in de overige gegevens bij de jaarrekening opgenomen vermelding geciteerd in rechtsoverweging 2.4.1. Ook het oordeel van betrokkene dat er geen reden was om te twijfelen aan de integriteit van [B] levert, wat daarvan verder ook zij, vanzelfsprekend niet zo’n reden op.  

4.4.3.2 Betrokkene had voorts niet moeten ingaan op de suggestie van [B] dat de gegevens ten behoeve van de wettelijke criteria voor de controleplicht wellicht anders zouden uitvallen in het geval van een gebroken boekjaar (eindigend op 31 augustus in plaats van 31 december), omdat, gezien de omvang van de posten voorraad en debiteuren in de balans en de omzetontwikkeling over de voorafgaande jaren, redelijkerwijs niet valt in te zien dat de wijziging van het boekjaar zodanige verschillen zou hebben opgeleverd dat de controleplicht zou zijn komen te vervallen.

4.4.3.3 Gezien het vorenstaande had betrokkene begin 2011 zijn opdracht tot het samenstellen van de jaarrekening van [C] Beheer B.V., aan [B] moeten teruggeven, in plaats van zijn samenstelwerkzaamheden voor de jaarrekening van deze vennootschap over het boekjaar 2010 te continueren. Aan het op 4 maart 2011 aangekondigde boekenonderzoek door de Belastingdienst kan geen argument tot het continueren van de samenstellingsopdracht worden ontleend. Niet valt immers in te zien waarom betrokkene [B] gedurende dat boekenonderzoek niet anders dan in het kader van een samenstellingsopdracht zou hebben kunnen bijstaan. Bovendien had betrokkene al voordien de opdracht tot samenstelling van de jaarrekeningen 2010 van [C] Beheer B.V. bevestigd en de samenstellingsverklaring bij de jaarrekening van [C] Beheer B.V. al op 2 maart 2011 afgegeven. Het vorenstaande impliceert ook dat betrokkene begin 2012 de opdracht tot het samenstellen van de jaarrekening van [D] B.V. niet had moeten continueren. Bij de aanvang van zijn werkzaamheden voor het samenstellen van de jaarrekening 2011 van deze vennootschap was het betrokkene immers duidelijk dat [B] ook geen opdracht tot het controleren van de jaarrekening van deze vennootschap over het voorafgaande jaar had verstrekt.  De slotsom moet zijn dat betrokkene met het afgeven van de samenstellingsverklaringen bij de (geconsolideerde) jaarrekeningen van [C] B.V. over 2010 tot en met 2012 en van [D] B.V. over de jaren 2011 en 2012 heeft gehandeld in strijd met het voor hem geldende fundamentele beginsel van professioneel gedrag zoals bedoeld in artikel A.100.4 onder e. van de VGC dat onder meer inhoudt dat de accountant zich houdt aan de voor hem geldende wet- en regelgeving.

4.4.3.4 In het geval van [E] B.V., die met ingang van  2012 controleplichtig was, geldt dat betrokkene zijn samenstellingsverklaring aan de jaarrekening 2012 moeten onthouden, alleen al omdat daarin de - hiervoor onder 2.4.2 weergegeven - minst genomen onjuiste mededeling omtrent het ontbreken van een controleverklaring was opgenomen. Ter zitting heeft betrokkene desgevraagd verklaard dat hij deze mededeling over het hoofd heeft gezien, maar het spreekt vanzelf dat dit niet had mogen gebeuren.

4.4.3.5 Het voorgaande brengt met zich dat klachtonderdeel 1) gegrond is te achten in voege als hiervoor onder 4.4.3.1 tot en met 4.4.3.4 omschreven. Omdat betrokkene onder de geschetste omstandigheden als waarborg tegen de bedreigingen van het fundamentele beginsel ‘professioneel gedrag’ nog slechts het teruggeven van zijn opdracht ter beschikking had en dat te laat heeft gedaan, heeft betrokkene eveneens onvoldoende toepassing gegeven aan het conceptuele raamwerk, bedoeld in artikel A‑100.5 van de VGC, zodat klachtonderdeel 3) in dier voege ook gegrond moet worden verklaard.

4.5.1    Ten aanzien van klachtonderdeel 2), inhoudende dat betrokkene een ongebruikelijke transactie als bedoeld in de Wwft niet (tijdig) heeft gemeld, is namens klager - onder meer - aangevoerd dat het niet toevoegen aan een jaarrekening van de wel verplichte controleverklaring een subjectieve indicator voor een melding op grond van die wet oplevert, aangezien dit in bijlage 2 bij de (door onder andere de beroepsorganisaties voor accountants opgestelde) “Richtsnoeren voor de interpretatie van de Wwft voor belastingadviseurs en accountants”, versie 10 november 2008 (hierna: Leidraad 15), wordt genoemd als een ‘guideline’ voor het detecteren van een ongebruikelijke transactie in de zin van de Wwft.

4.5.2    Namens betrokkene is tegen dit klachtonderdeel - onder meer - ingebracht dat het niet publiceren of niet verstrekken (aan een derde) van een opdracht tot het controleren van de jaarrekening weliswaar een indicator voor een te melden transactie kan zijn, maar dat dit - volgens diezelfde ‘Guidelines’-  geen automatisme is, nu daarin staat vermeld:

“Indien een van deze situaties zich voordoet, leidt dat niet automatisch tot de verplichting tot melding. De beroepsbeoefenaar dient in de gevallen genoemd in de ‘guidelines’ alert te zijn en aan de hand van de op dat moment bekende feiten en omstandigheden te bekijken of er aanleiding is om te veronderstellen dat de (voorgenomen) transactie verband kan houden met witwassen.”

Betrokkene meent dat hij uit de hier relevante (hiervoor onder 4.4.2 uiteengezette) omstandigheden niet hoefde af te leiden dat sprake was van een transactie die verband hield met witwassen of terrorisme. De uitkomst van het boekenonderzoek van de Belastingdienst vormt daarvoor een bevestiging, aldus betrokkene.

4.5.3    De Accountantskamer is van oordeel dat de hiervoor weergegeven weerspreking van klachtonderdeel 2) hout snijdt. Klager heeft tegenover die weerspreking niet aannemelijk gemaakt dat betrokkene aanleiding had om te veronderstellen dat het door zijn cliënt niet verstrekken van een opdracht tot controle van de jaarrekeningen verband kon houden met witwassen, terwijl dat ‑ gelet op het hiervoor bij 4.3 overwogene ‑ wel op de weg van klager had gelegen. Klachtonderdeel 2) moet daarom ongegrond worden verklaard.

4.6       Op grond van artikel 2 Wtra kan de Accountantskamer als zij een klacht (geheel of gedeeltelijk) gegrond verklaart, een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij de beslissing daarover heeft zij rekening te houden met de aard en de ernst van het handelen of nalaten waarop de gegrondverklaring stoelt en de omstandigheden waaronder dit zich heeft voorgedaan. In dit geval heeft de Accountantskamer er mede op gelet dat betrokkene ter zitting heeft verklaard dat hij denkt dat zijn cliënt geen accountantscontrole liet uitvoeren vanwege de daaraan verbonden kosten. Daaruit moet worden afgeleid dat betrokkene, door zijn cliënt te blijven bedienen met samenstellingsverklaringen, kennelijk de financiële belangen van zijn cliënt heeft laten prevaleren boven het belang van het maatschappelijk verkeer bij controle van de jaarrekeningen van daartoe bij de wet aangewezen rechtspersonen. De Accountantskamer acht, alles in deze klachtzaak in aanmerking nemende, waaronder ook de omstandigheid dat betrokkene niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld, oplegging van de maatregel van berisping passend en geboden.

4.7        Op grond van al het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

·       verklaart de klacht in onderdeel 2) ongegrond;

·       verklaart de klacht in de onderdelen 1) en 3) gegrond in voege als hiervoor omschreven;

·       legt ter zake aan betrokkene op de maatregel van berisping ;

·       verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;

·       verstaat dat betrokkene, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra het door klager betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan klager vergoedt.

Aldus beslist door mr. M.J. van Lee, voorzitter, mr. H. de Hek en mr. W.M. de Vries (rechterlijke leden) en J. Maan AA en drs. W.J. Schoonderbeek RA (accountantsleden), in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2015.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kunnen klager en/of betrokkene dan wel de Nba tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.