ECLI:NL:TGZRGRO:2014:21 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen VP2012/24

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2014:21
Datum uitspraak: 08-07-2014
Datum publicatie: 08-07-2014
Zaaknummer(s): VP2012/24
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht van de IGZ tegen een verpleegkundige wegens het bekijken van kinderporno. Klacht ongegrond en afgewezen.

Rep. nr . VP2012/24

8 juli 2014

Def. 067

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE GRONINGEN

Het College heeft het volgende overwogen over en beslist op de op 21 december 2012 binnengekomen klacht van

DE INSPECTIE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG,

klaagster,

vertegenwoordigd door drs. W.A. Helthuis-Oude Groote Beverborg en mr. M.E. Oosting,

advocaat: mr. J.A.E. van der Jagt-Jobsen,

tegen

A,

als verpleegkundige werkzaam te B,

verweerder,

BIG reg. nr. -.

1. Verloop van de procedure vanaf de tussenbeslissing d.d. 27 augustus 2013

Voor het verloop van de procedure tot 27 augustus 2013 verwijst het College naar de tussenbeslissing van die datum met kenmerk VP2012/24. Nadien heeft het College kennisgenomen van de volgende stukken:

-    het arrest d.d. 9 mei 2014 van het Gerechtshof  E-D (zittingsplaats D) met parketnummer xxx;

-    een aanvulling op het verweerschrift met bijlagen d.d. 9 mei 2014, ingekomen op 12 mei 2014;

-    een aanvulling op het verweerschrift d.d. 10 mei 2014, ingekomen op 13 mei 2014;

-    een brief van klaagster d.d. 21 mei 2014, ingekomen per fax op 21 mei 2014 en per post op 22 mei 2014;

-    een brief van klaagster met bijlagen van 26 mei 2014, ingekomen op 26 mei 2014 per

e-mail en op 27 mei 2014 per post;

-    verweerders pleitnotitie, ingekomen op 26 mei 2014 per e-mail;

-    klaagsters pleitnotitie, ingekomen op 26 mei 2014 per e-mail en per fax en op 27 mei 2014 per post.

De klacht is behandeld ter openbare zitting van het College van 27 mei 2014. Namens klaagster zijn verschenen drs. W.A. Helthuis-Oude Groote Beverborg voornoemd en R.P. de Roode, bijgestaan door mr. J.A.E. van der Jagt-Jobsen, die het standpunt van klaagster heeft toegelicht aan de hand van de voormelde pleitnota. Verweerder is – zoals hij heeft aangekondigd in zijn pleitnotitie – niet verschenen.

2. Vaststaande feiten

2.1

Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten,

die tussen partijen als erkend dan wel enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist vaststaan.

2.2

Verweerder is als verpleegkundige werkzaam geweest op de kraamafdeling van het C. Op 28 september 2010 werd hij per direct op non-actief gesteld door zijn werkgever. De reden daarvoor was dat laatstgenoemde door de officier van justitie te D ervan in kennis was gesteld dat verweerder werd verdacht van onder meer het in bezit hebben van kinderporno en daarvoor strafrechtelijk zou worden vervolgd. Eind november 2010 is de arbeidsovereenkomst ontbonden door de Kantonrechter te D. De (voormalige) werkgever van verweerder heeft klaagster op 29 november 2010 van de genoemde strafrechtelijke verdenking op de hoogte gesteld.

2.4

Bij vonnis van 23 februari 2012 heeft de Rechtbank D verweerder veroordeeld wegens "een gegevensdrager, bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken, in bezit hebben, meermalen gepleegd", strafbaar gesteld bij artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht. Verweerder werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Verweerder heeft tegen dat vonnis hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof  E-D (toen nog het Gerechtshof  D en hierna te noemen: het Hof). Op 9 mei 2014 heeft het Hof arrest gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen van het Hof van 11 januari 2013 en 25 april 2014. Het Hof heeft verweerder vrijgesproken van het tenlastegelegde met de volgende motivering.

“Met de raadsman en de advocaat-generaal heeft het hof uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.”

3. De klacht

Klaagster heeft ter staving van haar klacht gesteld – zakelijk weergegeven – dat verweerder zich schuldig heeft gemaakt aan het bekijken van kinderporno. De vrijspraak van het Hof doet hier niet aan af. Klaagster heeft zich door de advocaat-generaal bij het Hof laten informeren over het verloop van de procedure en heeft de beschikking gekregen over het proces-verbaal van het verhoor van verweerder door de rechter-commissaris d.d. 18 juni 2010 en het proces-verbaal van de zitting van het Hof op 11 januari 2013. De advocaat-generaal heeft tot vrijspraak gerequireerd, omdat er weliswaar sporen van kinderpornografische afbeeldingen zijn aangetroffen op de harde schijf van verweerders computer, maar niet is bewezen dat verweerder die afbeeldingen zelf heeft gedownload. Hierdoor kan niet worden bewezen dat verweerder dergelijke afbeeldingen in zijn bezit heeft gehad. Wat volgens klaagster wel vaststaat, is dat verweerder kinderpornografische afbeeldingen bekeken heeft. Aangezien dat pas sinds 1 januari 2010 strafbaar is en niet kan worden aangetoond dat verweerder op of na 1 januari 2010 kinderpornografische afbeeldingen heeft bekeken, is verweerder ook hiervan vrijgesproken.

Een en ander doet volgens klaagster echter niet af aan het feit dat verweerder door het bekijken van kinderpornografische afbeeldingen op zijn computer in strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg heeft gehandeld en dus de tweede tuchtnorm heeft overschreden. De gedragingen van verweerder zijn in klaagsters optiek dusdanig grensoverschrijdend van aard dat zij, hoewel zij hebben plaatsgevonden in de persoonlijke levenssfeer van verweerder, niet los kunnen worden gezien van zijn functioneren als verpleegkundige. Dit geldt te meer nu verweerder op een kraamafdeling werkzaam was. Klaagster verzoekt het College uit te spreken dat de gedragingen van verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar zijn en terzake een passende maatregel op te leggen.

4. Het verweer

4.1

Verweerder heeft in de eerste plaats aangevoerd – zakelijk weergegeven – dat hij is vrijgesproken door het Hof van het tenlastegelegde. Dat betekent dat niet is bewezen dat hij zich aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt. De bodem voor deze tuchtzaak is met deze  vrijspraak dan ook verdwenen, aldus verweerder. Bovendien is het door klaagster in deze tuchtzaak overgelegde strafdossier incompleet, aangezien ontlastende processen-verbaal daarin ontbreken. Al met al heeft hij zich niet schuldig gemaakt aan tuchtrechtelijk verwijtbaar gedrag. Klaagster heeft ook niet aannemelijk weten te maken dat zulks wel het geval is. Bovendien vallen de hem verweten gedragingen, veronderstellenderwijs aangenomen dat hij zich daaraan schuldig zou hebben gemaakt, niet onder het bereik van de zogenaamde tweede tuchtnorm van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (artikel 47 lid 1 aanhef en onder b Wet BIG). Hetgeen klaagster hem aanwrijft, betreft immers gedragingen in de privésfeer en heeft in geen enkel opzicht van doen met zijn beroepsuitoefening en zijn in de genoemde norm bedoelde hoedanigheid van verpleegkundige. Dat dit anders zou zijn, is door klaagster ook niet gesteld, aldus verweerder.

5. Beoordeling van de klacht

5.1

De tweede tuchtnorm is in artikel 47, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet BIG als volgt omschreven.

“Degene die in een der in het tweede lid vermelde hoedanigheden in een register ingeschreven staat, is onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van (…) enig ander dan onder a bedoeld handelen of nalaten in die hoedanigheid in strijd met het belang van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg.”

Het College merkt op dat als uitgangspunt geldt dat handelingen in de privésfeer in beginsel niet onder het tuchtrecht vallen, tenzij deze voldoende weerslag hebben op het belang van de individuele gezondheidszorg.

5.2

Voor het antwoord op de vraag of verweerder heeft gehandeld in strijd met de tweede tuchtnorm, dient in de eerste plaats te worden vastgesteld of verweerder zich schuldig heeft gemaakt aan het hem verweten gedrag, namelijk het bekijken van kinderpornografische afbeeldingen op zijn computer. Verweerder heeft dit betwist dat daarvan sprake is geweest. De informatie waarover het College in dit verband beschikt is de rapportage die klaagster zelf heeft opgemaakt en een onderdeel van het strafdossier. Dit laatstgenoemde onderdeel bestaat – voor zover hier relevant – uit de volgende documenten:

-          het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming van de rechter-commissaris in  de Rechtbank D d.d. 14 juni 2010;

-          het proces-verbaal van verhoor van verweerder door de rechter-commissaris, d.d. 18 juni 2010;

-          het proces-verbaal met registratienummer PLO2R3 2010044911-1 van de politie F, gesloten op 18 december 2010;

-          het proces-verbaal van de zitting van het Hof op 11 januari 2013.

Tijdens de zitting van het Hof op 11 januari 2013 is J.W. Doevendans, inspecteur van politie, divisie digitale recherche, Shared Service Center Noord, als deskundige gehoord over het kinderpornografische materiaal dat na huiszoeking zou zijn aangetroffen bij verweerder. Deze deskundige heeft uiteengezet dat er sporen van kinderpornografische beelden zijn aangetroffen op de harde schijf van verweerders computer in de vorm van plaatjes in pagefile.sys. Ten aanzien van deze afbeeldingen kan niet worden vastgesteld wanneer ze getoond zijn op het beeldscherm. Daarnaast kunnen zij alleen bekeken worden als Windows op een bepaalde manier is ingesteld en de betreffende map daadwerkelijk wordt geopend. Ook zijn er op verweerders harde schijf thumbs.db bestanden, kopieën van afbeeldingen die ooit op de computer hebben gestaan, aangetroffen met kinderporno. De afbeeldingen zelf zijn niet aangetroffen. Het enige bewijs dat de aanwezigheid van een thumbs.db bestand levert, is dat een bepaalde afbeelding in een bepaalde map heeft gestaan en dat de verkenner in die map geopend is geweest. Het moment waarop dit is gebeurd, is vaak niet te achterhalen. Ook kan de verkenner automatisch zo zijn ingesteld dat thumbs.db bestanden in bepaalde mappen werden getoond. Of dat zo is geweest, is evenmin te achterhalen. Uit het voorgaande kan worden afgeleid dat er op enig moment kinderpornografisch materiaal op het beeldscherm van verweerders computer zichtbaar is geweest. Het op het beeldscherm getoond worden van een - niet gedownloade - afbeelding is echter geen gebruikersafhankelijke handeling, maar een browserafhankelijke handeling. Dit betekent dat het verschijnen van de afbeelding wel is geïnitieerd door de gebruiker maar dat de gebruiker niet zelf de bewuste keuze hoeft te hebben gemaakt de afbeelding naar zijn computer te halen, aldus nog steeds de deskundige Doevendans.

5.3

Uit het vorenstaande volgt dat niet kan worden vastgesteld dat verweerder bewust heeft gezocht naar kinderpornografische afbeeldingen, noch dat hij deze daadwerkelijk heeft bekeken, laat staan dat kan worden vastgesteld hoeveel afbeeldingen hij zou hebben bekeken, dan wel wanneer hij dit zou hebben gedaan. De overige inhoud van het dossier biedt evenmin voldoende aanknopingspunten voor een andere conclusie.

5.4

Op basis van de beschikbare informatie kan niet anders worden geoordeeld dan dat er onvoldoende bewijs is voor de vaststelling dat verweerder zich schuldig heeft gemaakt aan de hem verweten gedragingen. Bij deze stand van zaken kan ook niet worden vastgesteld dat verweerder zich in de privésfeer schuldig heeft gemaakt aan handelingen die een zodanige weerslag hebben op zijn beroepsuitoefening dat zij het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg raken. Al met al is er onvoldoende feitelijke grond om tot het oordeel te kunnen komen dat verweerder in strijd met de tweede tuchtnorm heeft gehandeld. Dit betekent dat de klacht ongegrond is.

6. Slotsom

De klacht zal gezien het voorgaande ongegrond dienen te worden verklaard.

6. Beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:

verklaart de klacht ongegrond en wijst deze af.

Aldus gegeven door:

prof. mr. J.H.M. Willems, voorzitter,

mr. drs. W.J. de Boer, lid-jurist,

drs. J. Mulder, lid-beroepsgenoot,

drs. J. van der Sluis, lid-beroepsgenoot,

B. Nijhuis-Prigge, lid-beroepsgenoot,

bijgestaan door mr. L.C. Commandeur, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2014 door mr. dr. H.L.C. Hermans, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. B.J.K. Boter, secretaris.

De secretaris:                                                                           De voorzitter:                                     

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door: a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard; b. degene over wie is geklaagd; c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat. Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.