ECLI:NL:TGZREIN:2014:93 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1497

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2014:93
Datum uitspraak: 05-11-2014
Datum publicatie: 05-11-2014
Zaaknummer(s): 1497
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen: Gegrond, doorhaling inschrijving register
Inhoudsindicatie: Verpleegkundige wordt grensoverschrijdend gedrag, zowel algemeen als seksueel, verweten alsmede onvoldoende zelfreflectie. Het repeterend seksueel grensoverschrijdend gedrag is voldoende komen vast te staan. De (proces) houding van verweerder waaronder leugenachtig overkomende verklaringen, maken de ontkennende verweren niet bepaald aannemelijk. Ook poging tot seksuele intimidatie via Facebookberichten vormt bevestiging dat verweerder als hulpverlener gevaar oplevert. Doorhaling en publicatie.

Uitspraak: 5 november 2014

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 17 april 2014 binnengekomen klacht van:

[A]

gevestigd te [B]

klaagster

gemachtigde mr. H.A.J. Stollenwerck te Maastricht

tegen:

[C]

verpleegkundige

destijds werkzaam te [B] 

verweerder

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-          het klaagschrift

-          het verweerschrift

-          de pleitnotitie overgelegd door de gemachtigde van klaagster.

Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen. 

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 17 september 2014 behandeld. Partijen waren aanwezig. Klaagster werd bijgestaan door haar gemachtigde.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Verweerder was van 1 oktober 2009 tot 1 augustus 2013 in loondienst werkzaam als verpleegkundige op de afdeling PAAZ van een door klaagster geëxploiteerd ziekenhuis.

Op 18 april 2012 meldde een patiënte van de afdeling (patiënte D.) bij de zaalarts dat verweerder haar in de nacht van 13 op 14 april 2012 in de time-outkamer van de afdeling seksueel misbruikt had. Patiënte D. deed tevens melding daarvan bij de politie en stelde het slipje dat zij in de betreffende nacht droeg ter beschikking van de politie. Klaagster meldde deze gebeurtenis bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en plaatste verweerder, omdat verweerder de aanklachten betwistte en klaagster zowel met de aannemelijkheid als de afwezigheid daarvan diende rekening te houden, tijdelijk over naar de afdeling PMU.

Tevens schakelde klaagster een bureau in om een coachingstraject voor verweerder te starten.

Op 12 oktober 2012 stuurde de coach een bericht naar klaagster waarin hij schrijft:

“Ik verwacht dat John kan bevestigen dat betrokkene constructief aan het werk is, zijn nachtdiensten weer met vertrouwen vervult (ondanks dat de camera’s nog niet zijn geïnstalleerd) ’s dat hij ook actief is geweest met het opstellen van een protocol hoe om te gaan op de afdeling met ongewenst / seksueel grensoverschrijdend gedrag. Ook is mijn indruk dat (….) behoedzamer en bewuster kan schakelen in zijn voorheen soms te amicale opstelling richting patiënten.

De veranderingen lijken mij duurzaam en bestendig, zo is mijn indruk, verdere gesprekken bieden derhalve weinig toegevoegde waarde, zodat we de begeleiding nu afronden. ”

Nadat mevrouw D. van de PAAZ vertrok, keerde verweerder op de afdeling terug en ging weer nachtdiensten draaien.

Op 28 januari 2013 meldde een volgende vrouwelijke patiënte (patiënte C.) grensoverschrijdend seksueel gedrag door -naar later bleek- verweerder en deed aangifte bij de politie wegens verkrachting. Klaagster meldde ook deze gebeurtenis bij de IGZ en schakelde een onderzoeksbureau in. De conclusie van het onderzoeksbureau was “dat de melding van patiënte C. wel plaatsgevonden zou kunnen hebben, maar dat deze gelet op alle bij de commissie afgelegde verklaringen niet aannemelijk is geworden.” 

Verweerder werd op non-actief gesteld waarna het dienstverband per 1 augustus 2013 werd beëindigd. Uit politieonderzoek bleek dat verweerder bij vonnis van 15 mei 2009 was veroordeeld wegens het plegen van een zedendelict. Het Openbaar Ministerie besloot verweerder te vervolgen. Het slipje van patiënte D. werd alsnog onderzocht en bleek DNA-sporen van verweerder te bevatten.

Klaagster besloot nader onderzoek te doen onder de groep vrouwelijke patiënten waarmee zij nog een behandelrelatie heeft. Dit leidde tot een melding van patiënte J. dat zij op

11 september 2010 seksueel contact met verweerder had toen zij tijdens een weekendverlof thuis was. Patiënte J. heeft daarvan aangifte bij de politie gedaan.

Ook patiënte H. meldde bij klaagster dat verweerder toenadering tot haar had gezocht met intiem contact als doel.

Op 14 en 15 december 2012 had verweerder via Facebook contact met een voormalige stagiaire van de PAAZ waarbij hij haar berichten met seksueel getinte opmerkingen stuurde.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

De klacht houdt in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij algemeen en specifiek behoorde te betrachten ten opzichte van een aantal vrouwelijke patiënten aan wie hij bijstand heeft verleend. Klaagster formuleert zes klachtonderdelen waarin zij stelt dat verweerder:

a)      in ernstige mate het vertrouwen heeft geschonden van patiënten, die aan zijn zorg waren toevertrouwd en welke patiënten een BIG-geregistreerde verpleegkundige op basis van de eisen aan die inschrijving in dat register mochten vertrouwen;

b)      in ernstige mate zijn beroepscode heeft geschonden;

c)      ten aanzien van een aantal aan zijn zorg toevertrouwde patiënten grensoverschrijdend gedrag heeft vertoond, in algemene zin, maar ook seksueel;

d)     met name intieme relaties met aan zijn zorg toevertrouwde vrouwelijke patiënten is aangegaan en in de meeste gevallen seksuele contacten;

e)      ondanks waarschuwingen (mede via een coachingstraject) daarmee is doorgegaan en daarmee aantoont volstrekt onvoldoende zelfreflectie te hebben;

f)       in algemene zin zich onvoldoende professioneel naar aan zijn zorg toevertrouwde patiënten heeft gedragen door veel te amicaal en zonder enige afstand met hen om te gaan.

Ter toelichting stelt klaagster dat na de melding aanvankelijk nog getwijfeld werd of verweerder het hem verwetene wel of niet had gepleegd. Klaagster was op dat moment nog niet bekend met het strafrechtelijk verleden van klager. De aanvraag voor coaching was mede ingegeven om verweerder weer terug te kunnen laten keren op de afdeling. Vervolgens bleek dat er sprake was van een repeterend beeld en dat verweerder niets van het coachingstraject had geleerd. Klaagster is van mening dat verweerder niet in de zorg thuis hoort en dat zijn inschrijving in het BIG-register dient te worden doorgehaald.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft - voor zover van belang kort en zakelijk weergegeven - als verweer het navolgende opgeworpen.

Verweerder betwist de stellingen van klaagster; ze zijn kort door de bocht en zwartmakend.

Het coachingstraject is niet als maatregel opgelegd maar is op verzoek van verweerder en de bedrijfsarts gestart omdat verweerder na de melding door patiënte D. geen nachtdiensten meer durfde te draaien en geen één-op-één contact meer durfde aan te gaan. Het doel van de behandeling was dus niet gericht op het grensoverschrijdende gedrag. Verweerder herkent zich niet in het grensoverschrijdende gedrag. Verweerder is niet op non-actief gesteld. Dat zou pas aan de orde zijn zodra patiënte D. aangifte zou doen, doch zij heeft geen aangifte gedaan. Patiënte C. is onder druk gezet om aangifte te doen. Haar verklaringen zijn twijfelachtig. Ook het onderzoeksbureau vindt haar melding niet aannemelijk. De houding van klaagster is dubieus. Klaagster heeft gericht mensen benaderd om informatie over het handelen van verweerder te krijgen, hetgeen binnen de patiëntencategorie een groot gevaar oplevert voor valse meldingen. Patiënte J. is daar een voorbeeld van. De stelling over patiënte H. is niet op feiten gebaseerd. Ten tijde van het Facebook-gesprek was de betreffende stagiaire niet meer werkzaam op de PAAZ-afdeling.

5. De overwegingen van het college

In deze zaak gaat het er vooral om, of en in hoeverre het aan verweerder verweten grensoverschrijdend gedrag als voldoende aannemelijk mag worden aangemerkt, nu verweerder nagenoeg alle aanklachten ontkent en er in beginsel telkens sprake is van een belastende verklaring van een patiënte tegenover een ontkenning door verweerder.

In dit verband stelt het college voorop dat het tuchtrechtelijk bewijs voor grensoverschrijdend gedrag niet behoeft te voldoen aan de zware eisen voor het bewezen verklaren van de seksuele misdrijven, waarvoor verweerder ook strafrechtelijk wordt vervolgd.

Het college is, met inachtneming van het voorgaande, van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat verweerder repeterend seksueel grensoverschrijdend gedrag heeft vertoond bij aan zijn zorg toevertrouwde jonge vrouwelijke patiënten.

Daarvoor gelden de navolgende overwegingen.

Er zijn drie afzonderlijke aangiftes van vrouwelijke patiënten tegen verweerder gedaan wegens seksueel misbruik. De klachten zijn gedetailleerd weergegeven en komen niet bij voorbaat onaannemelijk over. Op zich is dat nog niet voldoende om uit te gaan van de juistheid ervan, ware het niet dat in deze tuchtzaak vast staat dat er op het slipje van patiënte D. DNA-sporen van verweerder zijn gevonden. Teneinde deze sporen te verklaren verstrikt verweerder zich in leugenachtig overkomende verklaringen. Bij schriftelijk antwoord stelt hij nog dat het na contra-expertise niet evident is dat de gevonden “spermasporen” afkomstig zijn van verweerder en dat er een tweede mannelijk DNA-profiel op de slip zou zijn gevonden. Ter zitting heeft verweerder betoogd dat er wel materiaal van hem is gevonden maar dat niet duidelijk is van welk lichaamsmateriaal en dat er ook een tweede spoor is gevonden. Verweerder beroept zich op een door hem gesteld gunstig contra-expertiserapport in de tegen hem aanhangige strafzaak, maar heeft ter zitting van het tuchtcollege desgevraagd geweigerd hierover meer te zeggen en hij heeft ook gezegd dat hij weigerde dit rapport aan het tuchtcollege over te leggen, zulks op aanraden van zijn advocaat in de strafzaak.

Het college beoordeelt dit verweer als onvoldoende en zal er daarom van uitgaan dat er wel degelijk, zoals klaagster heeft beoogd, sperma-sporen van verweerder op het slipje van de patiënte is aangetroffen. Deze (proces)houding van verweerder maakt ook zijn overige ontkennende verweren, die geen recht doen aan de gedetailleerde beschrijvingen van de betrokken patiënten, niet bepaald aannemelijk.

Het college vermeldt ten slotte nog dat de onthutsende manier waarop verweerder een stagiaire, binnen een week nadat zij van de afdeling was vertrokken, via Facebookberichten heeft getracht seksueel te intimideren, een bevestiging vormt van het gevaar dat verweerder als hulpverlener oplevert.

Het college is van oordeel dat er voor verweerder geen plaats kan zijn in de gezondheidszorg en dat doorhaling van de inschrijving geïndiceerd is.

Om redenen aan het algemeen belang ontleend bepaalt het college dat deze beslissing zal worden gepubliceerd.

6. De beslissing

Het college:

-          verklaart de klacht gegrond;

-          legt aan verweerder de maatregel op van doorhaling van de inschrijving in het register;

-          bepaalt dat deze beslissing zal worden gepubliceerd in de Nederlandse Staatscourant en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften ‘Nursing’ en ‘TVZ’.

Aldus beslist door mr. H.P.H. van Griensven als voorzitter, mr. I.F. Schouwink als lid-jurist, G.J.T. Kooiman, A. Petiet en C.E.B Driessen als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van

mr. C.W.M. Hillenaar als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 5 november 2014

in aanwezigheid van de secretaris.