ECLI:NL:TADRARL:2014:142 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 13-273

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2014:142
Datum uitspraak: 12-05-2014
Datum publicatie: 09-06-2014
Zaaknummer(s): 13-273
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Verweerder heeft op verzoek van zijn cliënten een journaliste te woord gestaan betreffende de problemen die zij ondervinden met hun bewindvoerder. Vervolgens heeft de journaliste een artikel gepubliceerd. In dit artikel staat dat verweerder tegen de journaliste heeft gezegd dat het bewindvoerdersbedrijf van klaagster een schimmig bedrijf is. De raad is van oordeel dat verweerder met deze uitspraak onvoldoende de gerechtvaardigde belangen van klaagster in het oog heeft gehouden. Klaagster heeft ook over andere uitspraken van verweerder geklaagd, maar de raad is van oordeel dat die uitspraken wel toelaatbaar zijn. Aan verweerder wordt een enkele waarschuwing opgelegd.

Beslissing van 12 mei 2014

in de zaak 13-273

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw [T] en [T] Schade Bemiddeling en Adviesbureau te [plaats]

gemachtigde mr. [W], advocaat te [plaats]

klagers

tegen:

verweerder

advocaat te [plaats]

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 8 november 2013 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 3 februari 2014 in aanwezigheid van partijen, bijgestaan door hun advocaat, door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, mrs. H. Dulack, F.A.M. Knüppe, K.F. Leenhouts en P.P. Verdoorn, leden, bijgestaan door mr. A. Huber als griffier. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van de in punt 1.1 genoemde brief van de deken en van de stukken, die zijn gevoegd bij deze brief en voorts van enkele nagekomen stukken die zijdens klaagster zijn ingediend bij brief van 23 januari 2014 en die zijdens verweerder zijn ingediend bij brief van 24 januari 2014.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Klaagster exploiteert een bewindvoerderskantoor en treedt dus op als een persoon zoals bedoeld in art. 1:435 lid 7 BW. Klaagster en haar medewerkers worden regelmatig door de kantonrechter benoemd tot bewindvoerder.

2.3    Verweerder treedt als advocaat op voor een aantal onder- bewindgestelden in klachtprocedures tegen klaagster, althans tegen haar kantoor.

2.4    Op 6 november 2012 is in dagblad De Gelderlander een artikel gepubliceerd met de kop ‘Geld Beheren Procedure tegen bewindvoerders’. De journaliste die onderzoek deed naar de wijze waarop klaagster haar werkzaamheden verrichtte is door onderbewindgestelden, die door verweerder terzijde worden gestaan, verwezen naar verweerder waarna de journaliste met verweerder heeft gesproken.

2.5    In het betreffende artikel staat onder meer het volgende waarbij door de raad de namen van partijen en hun cliënten zijn geanonimiseerd: ‘Advocaat mr. B( lees: verweerder) gaat namens een aantal cliënten procederen tegen “het bewindvoeringsbedrijf van” klagers die als bewindvoerster het geld beheert van een kleine duizend mensen die daar zelf niet toe in staat zijn. Volgens verweerder hebben klaagster en haar dochter een puinhoop van de financiën en administratie van zijn cliënten gemaakt. Deze dinsdag komt de eerste van vier zaken voor de kantonrechter. Als bewindvoerder heeft klaagster de complete regie over de financiën van mensen die door psychische problemen, een verslaving of ander leed niet in staat zijn hun geld zelf te beheren. Een bewindvoerdersbedrijf wordt geacht orde op zaken te stellen in de financiële huishouding van een cliënt en zorgt in de tussentijd bijvoorbeeld dat alle vaste lasten maandelijks worden betaald. Daar gaat het volgens verweerder mis. De huur van de onder bewind gestelden zou niet betaald worden, schulden zouden oplopen en het wekelijkse ‘leefgeld’ waar de cliënten van klaagster recht op hebben, wordt volgens de aanklagers vaak niet uitbetaald. Ook fora op internet staan vol negatieve verhalen over klaagster. Klaagster heeft aangifte gedaan van alle zwartmakerij op internet.’  

2.6    In een ander artikel in diezelfde aflevering van die krant staat onder meer: De onder bewindgestelde ontving geregeld zijn leefgeld niet. Ook liepen zijn schulden op. Verweerder heeft vaker te maken met bewindvoeringsbedrijven uit de regio, maar ziet eerder genoemde problemen alleen bij klaagster. “Het is een schimmig bedrijf. Het is niet transparant over wat het doet. Daarnaast heb ik het idee dat ze ook niet kundig zijn. Ik kwam er tijdens een zitting bijvoorbeeld achter dat ze niet weten dat een studieschuld na verloop van tijd kwijtgescholden kan worden. Iets wat heel belangrijk is als je geacht bent iemands schulden weg te werken. Ook hebben ze bij een van mijn cliënten bijstand aangevraagd, terwijl hij al een Wajong-uitkering ontving. Mijn cliënt moet nu de onterecht ontvangen bijstand allemaal terugbetalen aan de gemeente,” Verweerder wil namens cliënten klaagster aansprakelijk stellen voor bijvoorbeeld opgelopen schulden. “Als schulden oplopen omdat door het bewindvoeringsbedrijf bijvoorbeeld geen goede afspraken worden gemaakt met incassobureaus, kunnen wij hen daar achteraf voor aansprakelijk stellen. Een cliënt van mij begon haar onderbewindstelling bij klaagster met een schuld van € 30.000,- en ging er uiteindelijk weg met een van € 80.000,-.”

De aanhalingstekens zijn van belang; zij geven aan of suggereren (dat is voor een deel in geschil) dat verweerder dat zo heeft gezegd.

2.7    Naast het hiervoor geciteerde artikel staat een artikel afgedrukt waarin klaagster mevrouw [T] aan het woord komt. Zij stelt in dat artikel onder meer dat zij in een goed blaadje staan bij de kantonrechters. “Zij weten dat wij correct werken en dat wij met de moeilijkste doelgroep te maken hebben: die van verslaafden en psychiatrisch patiënten. Als er zaken misgaan, dan is dat altijd omdat een onder bewind gestelde zich niet aan de afspraken heeft gehouden. Niet omdat wij er een puinhoop van maken.”

2.8    Dit tuchtrechtelijk geschil heeft in vier van de vijf (hierna weer te geven) klachtonderdelen betrekking op de wijze waarop verweerder zich in De Gelderlander over klagers heeft uitgelaten. Voor de beoordeling daarvan zijn (op de achtergrond) nog de volgende  individuele zaken van belang.

De zaak van mevrouw A.

2.9    Daarin heeft verweerder op 26 juni 2012 een verzoek tot beëindiging van het bewind door klaagster ingediend. In het verzoekschrift heeft verweerder onder meer gesteld dat de schulden van mevrouw A ten tijde van het bewind van € 30.000,- zijn toegenomen tot  € 80.000,- en dat zij klaagster hiervoor aansprakelijk stelt. Bij brief van 12 juli 2012 heeft klaagster betwist dat de schuldenlast van mevrouw A is toegenomen tijdens het door haar gevoerde bewind. Bij beschikking van 17 september 2012 heeft de kantonrechter het verzoek gegrond geacht, klaagster ontslagen en een nieuwe bewindvoerder benoemd. Er zijn stukken overgelegd waaruit blijkt dat de huur van mevrouw A niet werd betaald vanaf maart 2012 tot en met augustus 2012 en klaagster zou de gevraagde jaarcijfers van mevrouw A niet aan het UWV hebben toegestuurd.

Een andere zaak.

2.10    Er is een brief van 6 maart 2013 van de maatschappelijk werker werkzaam bij de dagopvang te Tiel overgelegd betreffende de problemen die deze maatschappelijk werker heeft gesignaleerd met klaagster, onder meer dat de cliënt geen leefgeld heeft ontvangen en ook geen reisgeld om zijn behandelaar in Wolfheze te bezoeken. In deze brief wordt ook geklaagd over het niet terugbellen door klaagster en het niet fatsoenlijk te woord staan van de cliënt en dat de cliënt daarom geen vertrouwen meer in klaagster als zijn bewindvoerder heeft.

De zaak van de heer C.

2.11    Klaagster heeft een beschikking d.d. 30 augustus 2012 overgelegd waarbij zij is ontslagen als curator van de heer C omdat dat haar eigen wens is en een andere curator is benoemd. Verweerder heeft een verklaring van de nieuwe curator van de heer C overgelegd d.d. 12 maart 2013 waarin hij zich onder meer beklaagt over de wijze waarop klaagster het dossier van de heer C aan hem heeft overgedragen, dat klaagster geen huisarts voor de heer C heeft geregeld en niet tijdig een betalingsregeling met het CJIB heeft getroffen waardoor de heer C is gegijzeld.

De zaak van de heer E

2.12    Ook zijn e-mailberichten van klaagster uit 2011 overgelegd waarin wordt erkend dat het leefgeld niet is overgemaakt aan de heer E en excuses daarvoor door een medewerkster van klaagster worden aangeboden.

De zaak van de heer F

2.13    In de door verweerder overgelegde beschikking d.d. 25 januari 2013 tot ontslag van klaagster als bewindvoerder heeft de kantonrechter overwogen dat zij heeft geconstateerd dat de wijze waarop de bewindvoerder haar taken uitoefent niet aansluit bij de verwachtingen die de onder bewindgestelde had en heeft en dat de kantonrechter daarom klaagster zal ontslaan en een andere bewindvoerder zal benoemen.

De zaak van de heer B

2.14    Verweerder heeft namens zijn cliënt, de heer B, bij dagvaarding d.d. 23 juli 2012 gevorderd dat klaagster € 2.780,15 schadevergoeding aan de heer B moet betalen omdat klaagster niet als een goed bewindvoerster zou hebben gehandeld, onder meer omdat klaagster bijzondere bijstand voor de heer B zou hebben aangevraagd ter voldoening van haar kosten als bewindvoerster terwijl de heer B  niet voor bijzondere bijstand in aanmerking kwam omdat hij samenwoonde met een partner met eigen inkomen en de gemeente de bijzondere bijstand daarom heeft teruggevorderd. Bij vonnis van 7 december 2012 is de vordering van de heer B afgewezen en is hij veroordeeld de proceskosten van klaagster te voldoen.

De zaak van de heer D

2.15    Klaagster heeft de beschikking d.d. 12 augustus 2013 overgelegd betreffende de onder bewind gestelde D. In deze beschikking oordeelde de kantonrechter dat klaagster de kwestie van het insturen van een formulier aan de gemeente niet voortvarend had behandeld en dat sprake is van onzorgvuldig handelen van klaagster, maar dat niet gebleken is dat D hierdoor financiële schade had ondervonden. De verwijtbaarheid aan de zijde van klaagster vond de kantonrechter niet van dien aard dat ontslag van klaagster moest volgen. Het verzoek klaagster te ontslaan en een opvolgend bewindvoerder te noemen werd daarom afgewezen. Tevens bepaalde de kantonrechter dat klaagster een recent schuldenoverzicht en een compleet schuldenoverzicht naar de stand van 1 juli 2013 moest opmaken en dat laatste uiterlijk op 15 september 2013 aan de onder bewind gestelde en de kantonrechter moest doen toekomen. Bij brief van 24 september 2013 heeft verweerder de kantonrechter bericht dat klaagster niet heeft voldaan aan haar verplichting de twee schuldenoverzichten op te stellen. Bij beschikking van 10 december 2013 werden de klachten over het niet tijdig aanleveren van de schuldenoverzichten (alsnog) gegrond verklaard. Ook de klachten dat de schuldenoverzichten niet volledig en niet correct waren opgesteld en dat de communicatie over de op te stellen schuldenoverzichten te wensen over had gelaten zijn gegrond verklaard. De kantonrechter komt vervolgens alsnog tot het oordeel dat er voldoende gewichtige redenen bestonden om de bewindvoerder werkzaam bij klaagster te ontslaan als bewindvoerder en een opvolgend bewindvoerder te benoemen.

De zaak van de heer X

2.16    Klaagster heeft de beschikking van 7 oktober 2011 van de kantonrechter overgelegd waarbij het verzoek tot ontslag van klaagster en benoeming van een opvolgend bewindvoerder is afgewezen welke beschikking bij beschikking van 5 april 2012 door het gerechtshof is bekrachtigd.

De zaak van de heer Y

2.17    Verweerder heeft de beschikking van 20 december 2013 van de kantonrechter overgelegd waarbij de klachten, die onder meer betrekking hebben op de communicatie met de onderbewindgestelde, gegrond zijn verklaard en een andere bewindvoerder is benoemd omdat er geen sprake meer is van vertrouwen van de onderbewindgestelde in klaagster.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    zich in een artikel in het dagblad De Gelderlander negatief en in strijd met de werkelijkheid heeft uitgelaten over de financiële bemoeienissen van klaagster en zodoende haar belangen nodeloos en ontoelaatbaar heeft geschaad

b)    zich in een artikel in het dagblad De Gelderlander zonder zich te baseren op feiten suggestief heeft uitgelaten over het door klaagster geëxploiteerde bewindvoerderskantoor en zodoende de belangen van klaagster nodeloos en ontoelaatbaar heeft geschaad

c)    zich in een artikel in het dagblad De Gelderlander negatief en in strijd met de werkelijkheid heeft uitgelaten over de ins en outs betreffende de aflossing van een studieschuld van een onder bewind gestelde terwijl hij wist dat die bewering onjuist was waardoor de belangen van klaagster nodeloos en ontoelaatbaar zijn geschaad

d)    zich in een artikel in het dagblad De Gelderlander heeft uitgelaten over aansprakelijkstelling op een wijze die duidelijk maakt dat hij de schadelijke opmerkingen over klaagster slechts heeft gemaakt om zaken te genereren waardoor de belangen van klaagster nodeloos en ontoelaatbaar zijn geschaad

e)    als advocaat van onderbewindgestelden te pas en te onpas klachten heeft ingediend, die steeds ongegrond worden verklaard hetgeen er soms toe leidt dat wegens een vertrouwensbreuk de bewindvoering door klaagster wordt opgeheven.

Stellingen van klaagster ter onderbouwing van haar klacht, voor zover niet al onder de feiten opgenomen:

3.2    Verweerder werkt samen met de moeder van een onderbewindgestelde. Deze moeder heeft zich tot doel gesteld samen met verweerder een hetze tegen klaagster te voeren. Er is sprake van een lastercampagne die ertoe leidt dat klaagster geen nieuwe cliënten krijgt.

3.3    Meerdere onderbewindgestelden met wie klaagster in het verleden geen enkel probleem had hebben vanuit het niets klachten ingediend bij de kantonrechter waarna verweerder zich heeft gesteld in de procedure en om opheffing of wijziging van het bewind heeft verzocht. In al deze gevallen heeft de kantonrechter de klachten afgewezen, maar er wordt wel een vertrouwensbreuk geconstateerd en daarom wordt de bewindvoering opgeheven.

3.4    Bij brief van 29 oktober 2012 – dus voordat de betreffende artikelen in De Gelderlander zijn gepubliceerd - heeft de advocaat van klaagster zich tot verweerder gewend omdat het de advocaat van klaagster was gebleken dat verweerder namens een aantal cliënten, die onder bewind van klaagster zijn gesteld, met een journalist had gesproken en aldus klachten over het handelen van klaagster in de pers heeft gebracht.

3.5    Het gaat niet aan dat verweerder klachten in de pers verwoordt die door de rechtbank zijn afgewezen.

3.6    De goede naam van klaagster is door verweerder aangetast. Daar komt bij dat klaagster zich niet of nauwelijks kan verweren in de pers omdat zij, in tegenstelling tot verweerder, geen toestemming van die cliënten heeft om aan de pers mededelingen te doen over de zaken van de cliënten.

3.7    In de in punt 3.4 genoemde brief heeft de advocaat van klaagster verweerder meegedeeld dat klaagster voornemens is klachten tegen verweerder in te dienen in verband met de ten onrechte geuite beschuldigingen die verweerder aan het adres van klaagster heeft gemaakt tegenover de journalist en hem aansprakelijk gesteld voor de schade die klaagster zal lijden ten gevolge van zijn handelwijze. Voorts heeft hij verweerder gesommeerd het beeld dat hij heeft geschetst over klaagster recht te zetten, althans de publicatie te voorkomen. Dat heeft verweerder niet gedaan.

3.8    De uitspraken in de pers zijn onnodig grievend en verweerder heeft feiten geponeerd, waarvan hij wist althans redelijkerwijs kon weten dat die onjuist waren, maar bovenal heeft hij de belangen van klaagster geschaad zonder dat hij daarmee een redelijk doel van zijn cliënten heeft gediend. Het artikel was en is nog steeds uitermate schadelijk voor klaagster. Haar goede naam is doelbewust aangetast en klaagster ondervindt daarvan enorme schade doordat potentiële nieuwe cliënten na kennisneming van het artikel voor een andere bewindvoerder kiezen.

3.9    Aan de opmerking van verweerder dat de huur van onderbewindgestelden niet zou worden betaald, schulden zouden oplopen en het leefgeld vaak niet werd betaald had verweerder de woorden moeten toevoegen ‘zonder dat de bewindvoerder hiervan een verwijt kan worden gemaakt’. Ook had hij het niet mogen doen voorkomen dat dit bij alle onder bewind van klaagster gestelden het geval was.

3.10    Verweerder heeft gesteld dat hij vrijwel zeker weet dat hij niet tegen de journaliste heeft gezegd dat het bedrijf van klaagster een schimmig bedrijf is. Het had op zijn weg gelegen om een rectificatie van deze opmerking te vragen indien hij dit niet heeft gezegd. Omdat hij dat heeft nagelaten moet er van worden uitgegaan dat de journaliste verweerder correct heeft geciteerd. Met de opmerking dat ‘het een schimmig bedrijf is’ heeft verweerder beoogd het bedrijf van klaagster in een kwaad daglicht te plaatsen. De opmerking is onnodig grievend jegens klaagster.

3.11    Klaagster meent dat verweerder slechts één doel voor ogen heeft gehad en dat is het werven van nieuwe cliënten.

3.12    Het openbaar maken van de beslissing van de raad conform artikel 48 lid 3 van de Advocatenwet of het bij wijze van bijzondere voorwaarde opleggen van de verplichting tot rectificatie van het artikel op grond van artikel 48b van de Advocatenwet doet het meeste recht aan de belangen van klaagster en is in deze zaak gepast.

4    VERWEER

4.1    Het is niet juist dat hij een hetze tegen klaagster voert of heeft gevoerd.

4.2    Het staat hem als advocaat vrij cliënten, die een andere bewindvoerder willen, bij te staan.

4.3    De eerste klacht richt zich tegen het artikel waarin het volgende is gesteld: De huur van de onder bewind gestelden zou niet betaald worden, schulden zouden oplopen en het wekelijkse ‘leefgeld’ waar de cliënten van klaagster recht op hebben, wordt volgens de aanklagers vaak niet uitbetaald. Het betreft geen citaat van hem, maar een mening van zijn cliënten, die hij heeft verwoord. In de zaak van mevrouw A en in een andere zaak die hij heeft behandeld tegen klaagster werd de huur niet betaald. In de zaak van mevrouw A heeft klaagster ondanks vele verzoeken van het UWV niet de juiste stukken overgelegd waardoor haar uitkering uiteindelijk is stopgezet en de huur niet meer is betaald. Ook heeft hij enkele malen meegemaakt dat het leefgeld niet werd uitbetaald. Dit zijn feiten die zijn aangedragen door cliënten en die feiten mag hij aan anderen kenbaar maken.

4.4    Zijn uitspraken zijn niet onnodig grievend en ook niet in strijd met de waarheid.

4.5    Hij weet vrijwel zeker dat hij het woord ‘schimmig’ niet heeft gebezigd op de wijze waarop de journaliste het heeft verwoord in het artikel. In de daaropvolgende zin is het woord ‘schimmig’ genuanceerd door te stellen dat klaagster ‘niet transparant’ is. Het is voor onderbewindgestelden niet duidelijk wat klaagster niet en wel voor hen doet en hierdoor vinden de onderbewindgestelden klaagster niet transparant. Zijn opmerkingen, waaronder de opmerking dat klaagster niet kundig is, strookt met de feiten waarmee hij is geconfronteerd.

4.6    Zijn cliënten hebben hem opdracht gegeven c.q. het verzoek gedaan voor hen te reageren op vragen van de journaliste. Nadat de journaliste onderzoek had gedaan heeft zij verweerder benaderd met vragen zoals wat vinden uw cliënten van klaagster en wat zijn de feitelijke klachten van uw cliënten over klaagster. Hij heeft de mening van zijn cliënten verwoord en hij kan niet één op één vereenzelvigd worden met zijn cliënten. Hij heeft als advocaat mogen afgaan op de feiten die zijn cliënten aan hem hebben verstrekt en hij was in zijn algemeenheid niet verplicht de juistheid van die feiten te onderzoeken. De feiten die zijn cliënten hem hebben verstrekt waren op zijn minst plausibel te noemen en waren met stukken onderbouwd. Zijn cliënten hadden de vrijheid hun mening te uiten en aldus hadden zij wel degelijk een redelijk doel met het publiceren van hun klachten. Het is niet juist dat hij heeft meegewerkt aan het artikel om cliënten te werven, die zich willen beklagen over klaagster.

4.7    Klaagster is in de gelegenheid gesteld te reageren op de in De Gelderlander verschenen artikelen van welke gelegenheid klaagster gebruik heeft gemaakt.

5    BEOORDELING

5.1    Bij de beoordeling van de klacht geldt als maatstaf dat verweerder als advocaat van de tegenpartij van klaagster een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënten te behartigen op de wijze die hem – in overleg met zijn cliënten – passend voorkomt maar dat die vrijheid niet onbeperkt is. Die vrijheid vindt zijn grenzen in die gevallen waarin de advocaat zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, feiten poneert waarvan hij of zij weet, of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of anderszins bij de behartiging van de belangen van zijn cliënten de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.

5.2    De raad zal eerst bezien of hetgeen de krant uit verweerders mond heeft opgetekend of zegt te hebben opgetekend, mede in het licht van het hiervoor beschreven toetsingskader en gelet op de verschillende klachtonderdelen een tuchtrechtelijk verwijt oplevert of zou opleveren als verweerder (inderdaad) juist is geciteerd.

Ad klachtonderdeel b

5.3    Feit is dat in het betreffende artikel wordt gesteld dat het bedrijf van klaagster een schimmig bedrijf is. Dat betreft een generaliserende en kwalificerende uitspraak die schadelijk is voor klagers en waarvan de noodzaak niet is gebleken. In de zaken en de stand van die zaken die verweerder behandelde was daarvoor geen rechtvaardiging te vinden. Die uitlating had (vlg. gedragsregel 10) achterwege moeten blijven. Zo bezien heeft verweerder (als dat zijn woorden waren) niet gehandeld overeenkomstig hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. Dat verweerder in elk geval ook tijdens het interview heeft gezegd dat het bedrijf van klaagster niet transparant is neemt niet of hooguit weinig terug van het woord ‘schimmig’, voegt er in wezen alleen maar een nieuw en op een wat ander vlak liggend verwijt aan toe. Ook het feit dat verweerder, die geen of maar weinig ervaring had met de media, was benaderd door de journaliste en verweerder niet zelf contact met de media had gezocht en dat klaagster in de gelegenheid is gesteld in de krant te reageren op het verschenen artikel verandert niets aan die kwalificatie en de ernst daarvan. Klachtonderdeel b is daarom sowieso gegrond als dit (de passage met “schimmig”) de woorden van verweerder zijn geweest. Maar zeker is dat allerminst en dat het wel zo is mag niet, zoals klagers doen, worden afgeleid uit het feit dat verweerder geen afstand heeft genomen van het interview, waar verweerder zijn redenen voor had. Op eventuele consequenties van deze onzekerheid gaat de raad in in overweging 5.11 en volgende.

Ad klachtonderdeel a)

5.4    Klachtonderdeel a heeft betrekking op de uitlating van verweerder dat de huur van de onder bewind gestelden niet betaald zou worden, dat de schulden zouden oplopen en het wekelijkse ‘leefgeld’ waar de cliënten van klaagster recht op hebben vaak niet wordt uitbetaald.

5.5    De raad is van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door het doen van die uitlating als dat zo is gezegd. Verweerder heeft in wezen de stellingen van zijn cliënten herhaald of weergegeven en in deze af mogen gaan op de feiten zoals die blijken uit de bescheiden die zijn cliënten, of hulpverleners van zijn cliënten, hem hebben verstrekt.

5.6    Het voert te ver om van verweerder te verwachten dat hij aan zijn uitlating had moeten toevoegen dat de bewindvoerder hiervan geen verwijt kan worden gemaakt. Klachtonderdeel a is ongegrond. Hier is het verder (en daardoor) zonder belang of verweerder juist geciteerd is.

Ad klachtonderdelen c)

5.7    Klachtonderdeel c heeft betrekking op de uitlating van verweerder dat hij er tijdens een zitting achter kwam dat klaagster niet weet dat een studieschuld na verloop van tijd kan worden kwijtgescholden en dat een cliënte van hem bij het begin van haar onderbewindstelling begon met een schuld van € 30.000,- en er uiteindelijk weg ging met een schuld van € 80.000,-. De raad is van oordeel dat verweerder ook hier mocht vermelden welk standpunt zijn cliënte koos, zijn uitlatingen op dit punt voldoende heeft gestaafd met bescheiden en dat de betreffende uitlating daarom niet klachtwaardig is jegens klaagster. Ook hier is het verder (en daardoor) zonder belang of verweerder juist geciteerd is.

Ad klachtonderdeel d)

5.8    Klachtonderdeel d heeft betrekking op de volgende uitlating van verweerder: ‘Ook hebben ze bij een van mijn cliënten bijstand aangevraagd, terwijl hij al een Wajong-uitkering ontving. Mijn cliënt moet nu de onterechte ontvangen bijstand allemaal terugbetalen aan de gemeente.’

5.9    Klaagster ontkent niet dat zij bijzondere bijstand heeft aangevraagd ter voldoening van de kosten van de bewindvoering en dat de cliënt die moet terugbetalen omdat hij geen recht had op bijzondere bijstand omdat hij samenwoonde met een partner met een eigen inkomen. Daarom heeft verweerder de betreffende uitlating mogen doen.

5.10    Het is niet klachtwaardig jegens klaagster dat verweerder aan de betreffende opmerking niet heeft toegevoegd dat de cliënt de terugvordering aan zichzelf heeft te wijten omdat hij niet tijdig aan klaagster heeft meegedeeld dat hij samenwoonde met een partner met eigen inkomen. Klachtonderdeel d is ongegrond. Of verweerder op dit punt juist aangehaald is als gevolg daarvan is niet van belang.

5.11    De raad stelt vast dat verweerder zich heeft laten interviewen in een gevoelige aangelegenheid die (destijds) veel onrust veroorzaakte waarbij de belangen van relatief kwetsbare personen aan de orde waren. Eén en ander bracht met zich mee dat op verweerder een grote verantwoordelijkheid rustte om zijn woorden tijdens het interview zorgvuldig te kiezen. Wat in het licht van deze verantwoordelijkheid (op grond van voornoemde toetsingsmaatstaf en op grond van de gevoeligheid van de materie) in elk geval had behoren te gebeuren is dat verweerder aan zijn medewerking aan deze publiciteit de voorwaarde zou hebben gesteld dat hij vóór de publicaties, waaraan hij zelf een bijdrage leverde, daarvan inzage zou verkrijgen. Aldus had hij kunnen en moeten bezien of hetgeen zou worden gepubliceerd (voor zover het zijn inbreng betrof) een correcte weergave zou zijn van hetgeen hij gezegd had. Het was immers van het grootste belang dat zijn woorden juist en zonder voor klaagster mogelijk schadelijke aandikking of iets dergelijks in de krant zouden komen. Omdat verweerder niet voldoende voorzorgsmaatregelen heeft genomen om te voorkomen dat het bedrijf van klaagster werd omschreven als een schimmig bedrijf is hij jegens klaagster tekort geschoten ook als de krant hem niet juist zou hebben geciteerd.

5.12    Of verweerder zich inderdaad zo heeft uitgelaten als in het geciteerde artikel in de krant werd weergegeven valt niet na te gaan maar is in zoverre niet van belang.

Ad klachtonderdeel e)

5.13    In klachtonderdeel e wordt verweerder verweten dat hij te pas en te onpas klachten indient, die steeds ongegrond worden verklaard hetgeen er soms toe leidt dat op grond van een vertrouwensbreuk de bewindvoering door klaagster wordt beëindigd.

5.14    Voor verweerder is slechts het belang van zijn cliënten leidend bij het al dan niet indienen van klachten tegen klaagster. Dat verweerder klachten heeft ingediend tegen klaagster zonder dat zijn cliënten hem hebben verzocht dit te doen is gesteld noch gebleken. Uit de over en weer overgelegde stukken is voorts gebleken dat niet uitsluitend omdat sprake is van een vertrouwensbreuk de bewindvoering door klaagster wordt beëindigd, maar dat er ook sprake is van (deels) gegrond bevonden klachten, die daartoe hebben geleid. Het hiervoor gaande brengt met zich mee dat onderdeel e van de klacht ongegrond is.

5.15    Het hier voorgaande leidt tot het oordeel dat klachtonderdeel b gegrond is en de overige klachtonderdelen ongegrond zijn.

6    MAATREGEL

6.1    Bij de beantwoording van de vraag welke maatregel dient te worden opgelegd houdt de raad rekening met het feit dat verweerder niet eerder door de tuchtrechter is veroordeeld.

6.2    Verweerder had naar zijn zeggen geen of nauwelijks ervaring in de omgang met publiciteit. Van het enige gegronde klachtonderdeel moet de ’lichtste’ variant worden aangehouden, die waarin deze uitlating zo in de krant is gekomen omdat verweerder geen inzage vooraf had bedongen. Op grond van het voorgaande kan met het opleggen van een enkele waarschuwing worden volstaan.

6.3    Aan het stellen van een bijzondere voorwaarde komt de raad niet toe omdat er geen sprake van is dat een voorwaardelijke schorsing (de enige sanctie die voorwaardelijk kan worden opgelegd) zelfs maar in beeld komt. Reeds daarom moeten de verzoeken tot het opleggen van bijzondere voorwaarden worden afgewezen.

BESLISSING

De raad van discipline:

Klachtonderdeel b is gegrond. De overige klachtonderdelen zijn ongegrond. Aan verweerder wordt de maatregel van een enkele waarschuwing opgelegd. De verzoeken ex artikel 48 lid 3 en 48b van de Advocatenwet worden afgewezen.

Aldus gewezen door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, mrs.

H. Dulack, F.A.M. Knüppe, K.F. Leenhouts en P.P. Verdoorn, leden, bijgestaan door mr. A. Huber als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 12 mei 2014.

griffier    voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 12 mei 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klagers

-    verweerder

en per gewone post aan:

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.