ECLI:NL:TADRSHE:2013:35 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch OB 210 - 2013 (I)

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2013:35
Datum uitspraak: 09-09-2013
Datum publicatie: 09-09-2013
Zaaknummer(s): OB 210 - 2013 (I)
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. derden, subonderwerp: Rechters
Beslissingen: Onvoorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie:   - Om te kunnen handelen overeenkomstig de door een advocaat afgelegde eed, dient een advocaat zich steeds ervan te vergewissen of hij mag afgaan op de door zijn cliënt verstrekte informatie, dan wel of hij nadere informatie bij zijn cliënt dient in te winnen. Betaling van een bedrag ad € 2.000.000, - in contanten is op zichzelf al dusdanig ongebruikelijk dat dit op zich zelf al voldoende reden dient te zijn om een cliënt te bevragen over de herkomst van deze gelden. Het verlenen van rechtsbijstand aan een cliënt, zonder zich nader te informeren over de achtergrond van een gestelde koopovereenkomst, terwijl er voldoende aanwijzingen waren dat er sprake zou kunnen zijn van een schijnovereenkomst, valt een advocaat tuchtrechtelijk aan te rekenen. - Informatie aan de rechter verstrekt waarvan verweerder wist althans behoorde te weten dat deze onjuist was. -Door niet, althans niet aanstonds te reageren is de deken in zijn toezichthoudende taak belemmerd. Bezwaren gegrond. Schorsing 6 maanden, waarvan 3 voorwaardelijk. Proeftijd 2 jaar.  

Beslissing van 9 september 2013

in de zaak OB 210-2013 (I)

naar aanleiding van het bezwaar van:

de deken van de orde van advocaten

deken

tegen:

mr

                                        verweerder

1                Verloop van de procedure

1.1         Bij brief aan de raad van 4 juli 2013 met kenmerk 48/13/093K II, door de raad ontvangen op 5 juli 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het Arrondissement O. zijn bezwaren ter kennis van de raad gebracht.

1.2         De bezwaren zijn behandeld ter zitting van de raad van 26 augustus 2013 in aanwezigheid van de deken . Verweerder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De voormalig gemachtigde van verweerder heeft de raad per telefax dd. 23 augustus 2013 bericht dat hij om hem moverende redenen de behartiging van de belangen van verweerder heeft neergelegd. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3          De raad heeft kennis genomen van:

-       de brief van de deken van 4 juli 2013, met bijlagen;

-       de brief van de (voormalig) gemachtigde van verweerder van 19 juli 2013, met bijlagen;

-       telefax van de (voormalig) gemachtigde van verweerder van 23 augustus 2013.

2                FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1         Verweerder trad op als raadsman van cliënt X. Tussen X en Y  is een aandelentransactie op schrift gesteld gedateerd 25 maart 2010, waarbij is overeengekomen dat X 20% van de aandelen N. te Suriname kocht van Y voor een bedrag van € 2.000.000,-. en waarbij Y verklaarde de gehele koopsom te hebben ontvangen. X stelde dat hij voorafgaand aan het opstellen van die overeenkomst betalingen ter zake heeft gedaan, te weten in december 2009 een paar ton en in januari/februari 2010 acht ton à 1 miljoen.  

2.2         X heeft in verband met een strafrechtelijk onderzoek tegen Y op 17 april 2012 een verklaring bij de politie afgelegd. In de strafzaak volgend op het strafrechtelijk onderzoek heeft X ter zitting van de rechtbank dd.  15 juni 2012 een getuigenis afgelegd.

2.3          Y is bij vonnis van de rechtbank dd. 2 augustus 2012 (LJN: BX3464) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren wegens onder meer opzettelijke overtreding van de Opiumwet, medeplegen van witwassen meermalen gepleegd en deelneming aan een criminele organisatie. In het vonnis dd. 2 augustus 2012 is door de rechtbank onder meer het volgende overwogen (weergave uit de geanonimiseerde versie):

“Bewijsoverweging ten aanzien van feit 6,7 en 8.

……….. Ook aan het pas bij brief van 11 april 2012 door de raadsman van verdachte aan het dossier toegevoegde stuk, te weten een verkoopakte d.d. 25 maart 2010, op grond waarvan verdachte vanaf december 2009 een geldbedrag van twee miljoen euro contant zou hebben ontvangen, hecht de rechtbank in dit verband geen waarde. Zo acht de rechtbank het onbegrijpelijk dat verdachte pas na bijna twee jaar nadat hij is aangehouden deze verkoopakte te berde brengt. Dat hij pas medio 2012 – na zijn ontmoeting met (betrokkene 20) in maart 2012 erachter kwam dat hij thuis de overeenkomsten nog had liggen in een geheim laatje, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Verdachte had toen immers al geruime tijd vastgezeten en was op de hoogte van de beschuldigingen jegens hem.

Daarbij is uit het dossier, met name uit de tapgesprekken, de OVC gesprekken van verdachte (met onder andere verdachte dan wel (betrokkene 21) en de observaties in het geheel niet gebleken dat verdachte in contact zou zijn getreden met de vermeende koper (betrokkene 20), dat verdachte en (betrokkene 20) een verkoopakte zouden zijn overeengekomen en dat verdachte geld – al dan niet via (betrokkene 21)- van (betrokkene 20) zou hebben ontvangen. Ook de verklaring van (betrokkene 20), zoals opgenomen in het proces-verbaal van getuigenverhoor van 17 april 2012, is naar het oordeel van de rechtbank zo weinig concreet en specifiek dat zulks verder afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de verklaring van verdachte en de gestelde verkoopakte van 25 maart 2010. De getuigenverklaringen zoals afgelegd ter zitting door (betrokkene 20) en (medeverdachte 15) op 15 juni 2012 brengen hierin geen verandering. Zo staat de verklaring van (betrokkene 20) haaks op zijn eerder bij de politie afgelegde verklaring en komt op sommige punten niet overeen met de verklaring van verdachte. Niet valt te begrijpen waarom (betrokkene 20) als getuige op zitting wel concrete feiten specifieke feiten wist te vermelden, terwijl hij dat bij zijn verhoren niet wist, en waarom hij op zitting zo anders heeft verklaard.

(………)

Tot slot sluiten de bedragen die verdachte van (betrokkene 20) zou hebben ontvangen van respectievelijk € 350.000,- (december 2009),, € 850.000,- (januari 2010) en € 800.000,- (maart 2010) niet aan bij de aan (medeverdachte 15) betaalde bedragen van € 200.000,00 (7 december 2009), € 100.000,00 (13 januari 2010), € 400.000 (26 januari 2010 en €150.000 (25 maart 2010).

2.4         Verweerder heeft namens zijn cliënt X bij brief van 6 november 2012 Y gesommeerd tot nakoming van de overeenkomst dd. 25 maart 2010. Op 15 januari 2013 heeft verweerder Y in kort geding gedagvaard en ter nakoming van de overeenkomst van dd. 25 maart 2010 levering van de aandelen door Y aan X gevorderd onder verbeurte van een dwangsom. Op 22 januari 2013 heeft de mondelinge behandeling van het kort geding plaats gevonden. In het Proces Verbaal van de zitting dd. 23 januari 2013 is de volgende verklaring van X opgenomen : “ U vraagt mij of de zaak waarin ik ben opgeroepen, te weten de strafprocedure tegen Y te maken heeft met de onderhavige zaak. Daarop antwoord ik u dat ik denk dat dit niet zo is. Er zijn in die zaak wel vragen gesteld over deze koopovereenkomst.”

2.5         De voorzieningenrechter heeft bij vonnis dd. 6 februari 2013  Y bevolen binnen zeven dagen na betekening van het vonnis de aandelen van N., zoals verkocht bij verkoopakte van 25 maart 2010 aan X te leveren. De gevorderde dwangsom werd door de voorzieningenrechter afgewezen. De voorzieningenrechter overwoog ter zake het volgende:

“ De gevorderde dwangsom zal worden afgewezen. In verband met de ter zitting gebleken bestaande onduidelijkheid over de vraag of Y zal kunnen leveren, valt met hoge mate van waarschijnlijkheid te verwachten dat een bevel tot levering problemen zal opleveren. In aanmerking genomen dat X het alternatief van ontbinding van de overeenkomst ter beschikking staat, zoals ook ter zitting door zijn raadsman bepleit, acht de rechter het opleggen van een dwangsom als extra prikkel tot nakoming niet opportuun.”

Het vonnis is op 7 februari 2013 aan Y betekend. Y heeft geen gevolg gegeven aan voormelde beslissing van de voorzieningenrechter.

2.6         Verweerder heeft bij brief van 15 februari 2013 de overeenkomst namens zijn cliënt X buitengerechtelijk ontbonden en Y gesommeerd de koopsom van € 2.000.000,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 maart 2010 ad €   199.890,83 almede de buitengerechtelijke kosten ad € 8.197,95 binnen zeven dagen na de betekening te betalen. De brief van verweerder dd. 15 februari 2013 is op 18 februari 2013 aan Y betekend.

2.7         Verweerder heeft namens zijn cliënt X  op 4 maart 2013 Y opnieuw in kort geding gedagvaard. Verweerder stelde dat de overeenkomst dd. 25 maart 2010 op 15 februari 2013 buitengerechtelijk was ontbonden en vorderde namens zijn cliënt terugbetaling van de koopsom ad € 2.000.000,- alsmede een voorschot op de schadevergoeding ad € 208.088,58. De ontbinding van de overeenkomst en de daaruit voortvloeiende verplichting tot terugbetaling van de koopsom van € 2.000.000,- is door Y niet betwist. De mondelinge behandeling van het kort geding heeft plaats gevonden op 12 maart 2013. In het Proces Verbaal van de mondelinge behandeling van 12 maart 2013 is de volgende verklaring van verweerder opgenomen:

“Ik hoor u zeggen dat u dit een merkwaardige zaak vindt en dat het lijkt alsof beide partijen een titel nodig hebben. Het strafvonnis is gepubliceerd en de aandelenovereenkomst komt in dat vonnis niet voor. X is wel gehoord door de recherche en de rechtbank, maar hij is niet vervolgd. Justitie heeft er echt onderzoek naar gedaan, maar in het vonnis komt daar niets van terug. Ik begrijp uw twijfel, maar justitie was van oordeel dat het kennelijk een normale overeenkomst betrof. X heeft in het eerdere kort geding eerst levering van de aandelen gevorderd. N is een daadwerkelijk bestaande onderneming met reële concessies en opbrengsten. De plantages hadden niets met de strafzaken te maken. U vraagt mij onder welk LJN-nummer het strafvonnis is gepubliceerd. Dat is BX3464.”

2.8         De voorzieningenrechter overwoog in zijn vonnis dd. 26 maart 2013 dat het gegeven dat de verplichting tot terugbetaling door Y niet werd betwist bij hem twijfels heeft doen ontstaan over de nogal merkwaardige ogende overeenkomst tussen X en Y en dat hetgeen hierover ter zitting is verklaard deze twijfels bepaald niet had weggenomen. De voorzieningenrechter overwoog dat uit hetgeen ter zitting naar voren was gekomen, bij hem veeleer de indruk was ontstaan, dat de gestelde overeenkomst een schijnovereenkomst was die was bedoeld om derden te misleiden. De voorzieningenrechter heeft in rechtsoverweging 2.4 van voormeld vonnis voorts het volgende overwogen:

“ ter zitting is debat gevoerd over de inhoud van het tegen Y gewezen strafvonnis waaruit de advocaat van X heeft geciteerd en waarvan hij desgevraagd het LJ-nummer heeft genoemd. Hij heeft, eveneens desgevraagd, aangegeven dat X in het strafrechtelijk onderzoek naar (onder meer) Y is gehoord door de recherche en rechtbank, maar dat hij zelf niet als verdachte is vervolgd. Voort heeft hij aangegeven dat de overeenkomst tussen X en Y in het strafvonnis niet voorkomt,  N. een daadwerkelijk bestaande onderneming is met reële opbrengsten en dat justitie na onderzoek kennelijk van oordeel was dat het een ‘normale’ overeenkomst betrof.”

De voorzieningenrechter overwoog dat uit de niet geanonimiseerde versie van het strafvonnis, waarvan de voorzieningenrechter ambtshalve had kennisgenomen, blijkt dat het bij “(bedrijf 2)” om N. ging en bij “(betrokkene 20)” om X, de cliënt van verweerder.

De voorzieningenrechter overwoog voorts dat vastgesteld kon worden dat beide partijen belang hadden bij het door X verkrijgen van een titel jegens Y, hetgeen geen rechtens te respecteren belang in de zin van artikel 3:303 van het Burgerlijk Wetboek is. De voorzieningenrechter overwoog dat het niet de taak van de rechter is om mee te werken aan het legitimeren van schijnovereenkomsten. Reden waarom de voorzieningenrechter de cliënt van verweerder niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn vordering.

2.9         Verweerder heeft namens zijn cliënt hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de voorzieningenrechter. Verweerder heeft op 4 juni 2013 een memorie van grieven genomen.

2.10     Verweerder is op 6 maart 2013 veroordeeld tot betaling aan H. van een vijfde van de hoofdsom ad € 523.050,- vermeerderd met rente en kosten. Tegen het vonnis is hoger beroep ingesteld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, op grond waarvan H. het faillissement van verweerder heeft aangevraagd. Verweerder heeft bij incidentele vordering schorsing van de uitvoerbaarheid gevorderd.

2.11     In juni 2012 heeft de heer S zich gewend tot verweerder met het verzoek hem bij te staan in een zaak betreffende een verzoek tot wijziging/nihilstelling alimentatie. De heer S heeft zich op 29 april 2013 bij de deken beklaagd over nalatig handelen door verweerder.

         Op 20 maart 2013 is door mevrouw B bij de deken een klacht tegen verweerder ingediend. Het bureau van de orde van advocaten heeft verweerder verzocht op deze klacht te reageren. Bij uitblijven van een reactie is verweerder door het bureau van de orde van advocaten gerappelleerd. Een reactie van verweerder bleef wederom achterwege. Tijdens een telefonisch onderhoud met de deken heeft verweerder toegezegd uiterlijk op 8 mei 2013 te zullen reageren op de ingediende klacht. De deken heeft op 15 mei 2013 telefonisch contact met verweerder opgenomen, aangezien de toegezegde reactie was uitgebleven. Verweerder zegde tijdens dit telefoongesprek toe nog diezelfde dag per e-mail te reageren. De reactie van verweerder bleef achterwege. Op 16 mei 2013 heeft de adjunct-secretaris van het bureau telefonisch via de secretaresse van verweerder en per whats-app aan verweerder verzocht om op de klacht van mevrouw B te reageren. Op 17 mei 2013 was verweerder telefonisch niet bereikbaar, waarop aan de stagiaire werd verzocht verweerder te berichten dat hij diende te reageren op de ingediende klacht. De voormalige gemachtigde van verweerder heeft per telefax dd. 22 mei 2013 namens verweerder gereageerd op de door mevrouw B jegens hem ingediende klacht. 

 2.12  Op 12 juni 2013 heeft een kantoorbezoek door leden van de Raad van Toezicht aan het kantoor van verweerder plaatsgevonden. Tijdens dit gesprek zijn de kwestie van de vordering van H. jegens verweerder en de zaak van X aan de orde geweest. Verweerder heeft tijdens dit gesprek toegezegd de relatie met X te zullen verbreken. Verweerder heeft tijdens het gesprek nagelaten aan de namens de deken optredende leden van de Raad van Toezicht mede te delen dat inmiddels zijn faillissement was aangevraagd en evenmin dat hij een kort geding had aangespannen ertoe strekkende dat het faillissementsrekest ingetrokken zou worden. Op 18 juni 2013 heeft de mondelinge behandeling van het kort geding plaatsgevonden. Partijen zijn ter zitting overeengekomen dat de faillissementsaanvrage niet zou worden voortgezet totdat door het gerechtshof op de incidentele vordering strekkende tot schorsing van de uitvoerbaarheid van het vonnis dd. 6 maart 2013 zou zijn beslist. Het gerechtshof heeft bij arrest dd. 30 juli 2013 de incidentele vordering tot schorsing van de uitvoerbaarheid afgewezen.

3                bezwaar

3.1         Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1.      v erweerder in een procedure in kort geding rechtsbijstand heeft verleend aan cliënt X, hoewel het verweerder duidelijk had moeten zijn dat in deze zaak sprake was van een procedure die een schijnovereenkomst moest legitimeren, dan wel de strekking had een bedrag van € 2.000.000,- ten behoeve van de wederpartij van zijn cliënt - die tot een gevangenisstraf van 8 jaar was veroordeeld- wit te wassen;

2.      verweerder in het kader van voornoemde rechtsbijstandverlening de voorzieningenrechter bewust onjuist heeft geïnformeerd;

3.      verweerder in een in juni 2012 aangenomen zaak betreffende een verzoek tot wijziging/nihilstelling alimentatie niets heeft gedaan, en heeft geweigerd de hem ter beschikking gestelde stukken terug te sturen en de betaalde eigen bijdrage ad € 786,-- terug te betalen;

4.      verweerder niet heeft meegewerkt aan een dekenonderzoek naar een door de cliënt onder 3) op 29 april 2013 ingediende klacht;

5.      verweerder toezeggingen aan de deken niet is nagekomen;

6.      Verweerder heeft nagelaten aan de deken dan wel aan de namens de deken optredende leden van de raad van Toezicht die inlichtingen te verstrekken, die in het kader van dekanaal toezicht noodzakelijk zijn.

4                VERWEER

          Ad bezwaar 1

4.1         Voor de cliënt van verweerder bleef door het afwijzen van de dwangsom door de voorzieningenrechter bij vonnis dd. 6 februari 2013, de weigering van Y mee te werken aan de levering c.q. aan een derde volmacht te geven en de duur van de aan Y opgelegde gevangenisstraf,   enkel de mogelijkheid van ontbinding openstaan, met alle consequenties van dien.

4.2         Verweerder trad al dertien jaar op voor X en wist dat deze over ruime financiële middelen beschikte. Uit de brief van de Belastingdienst dd. 24 februari 2013 blijkt dat X in het verleden een belastbaar miljoeneninkomen had. Verweerder hoefde daarom in dit geval niet te onderzoeken of X de beschikking kon hebben over een bedrag van 2 miljoen dat hij in contanten aan Y had betaald. Die mogelijkheid volgde immers uit het bij verweerder bekende inkomen van X.

4.3         Verweerder heeft voor het aanhangig maken van de twee kort gedingen informatie ingewonnen over N. en over haar activiteiten. Verweerder had geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de verkoopakte van 25 maart 2010. Verweerder had zich vergewist van de identiteit van X en wist dat hij gewend was op grote schaal zaken te doen. Verweerder had bovendien van X nadere informatie ontvangen over de onderneming N. waaronder de jaarrekening 2008.

4.4         Verweerder was ten tijde van het eerste kort geding in januari 2013 nog niet bekend met de inhoud van het strafvonnis van de rechtbank Haarlem dd. 2 augustus 2012. Wel heeft verweerder op 6 februari 2013 de geanonimiseerde versie van het vonnis gedownload via rechtspraak.nl. Door een medewerker van verweerder zijn ter voorbereiding van het tweede kort geding zitting in deze uitspraak de passages gearceerd die betrekking zouden kunnen hebben op de overeenkomst tussen X en Y.

4.5         De deken gaat er in navolging van de voorzieningenrechter van uit dat er sprake is geweest van een schijnovereenkomst. Het is maar de vraag of het vonnis dd. 26 maart 2013 stand zal houden. Verweerder heeft in zijn memorie van grieven dd. 4 juni 2013 uitvoerig betoogd waarom dat naar zijn mening niet het geval kan zijn. Ook in de strafzaak is appel ingesteld. Zolang er geen sprake is van een onherroepelijke uitspraak in de civiele en in de strafprocedure kan niet worden uitgegaan van de juistheid van de veronderstelling dat er sprake is van een schijnovereenkomst en kan het op die veronderstelling gebaseerde bezwaar niet gegrond worden bevonden.

4.6         Het is juist dat verweerder contact heeft gehad met de curator in het faillissement van de vennootschap van X en dat hij X heeft bijgestaan in het verweer tegen de door de curator ingestelde actie op basis van onbehoorlijk bestuur. De curator heeft besloten van een procedure af te zien op grond van voldoende (zichtbaar) verhaal. Deze omstandigheden verklaren waarom X bij voorkeur handelde in contanten.

4.7         Voor zover bezwaar 1 zich richt tegen het instellen van hoger beroep kan dit ook niet tot gegrondheid leiden. Het kan immers  niet zo zijn dat de enkele verdenking van witwassen met zich meebrengt dat een rechtzoekende dus verstoken dient te blijven van rechtsbijstand. Verweerder heeft de behandeling van de zaak na de memorie van grieven neergelegd omdat hij zich door de geuite beschuldigingen niet langer in staat achtte de belangen van zijn cliënt optimaal te behartigen.

          Ad bezwaar 2

4.8    Verweerder beschikte ter zitting in kort geding op 12 maart 2013 slechts over het geanonimiseerde vonnis. Verweerder heeft ter zitting naar voren gebracht dat er in het strafvonnis sprake was van een overeenkomst met dezelfde datum, maar dat hij niet zeker wist of dit de overeenkomst met zijn cliënt betrof. De voorzieningenrechter heeft deze mededeling als volgt in zijn vonnis verwerkt:

Voorts heeft hij aangegeven dat de overeenkomst tussen X en Y in het strafvonnis niet voorkomt. “

Deze interpretatie komt voor rekening van de voorzieningenrechter, maar kan verweerder niet worden aangerekend. Er was in ieder geval geen sprake van bewust onjuist informeren. Verweerder heeft zelf het LJN nummer van het strafvonnis aan de voorzieningenrechter gegeven, waaruit al kan worden afgeleid dat hij op geen enkele wijze de intentie had om de voorzieningenrechter te misleiden. Verweerder heeft om correctie van het proces-verbaal van de zitting van 12 maart 2013 verzocht, omdat dit een onjuist citaat bevat. De correctie is geweigerd. Er is geen kopie verstrekt van de ter zitting gemaakte aantekeningen.

4.9    X is ten aanzien van de overeenkomst als getuige gehoord en is nimmer als verdachte aangemerkt. Daaruit kan worden afgeleid dat justitie kennelijk van oordeel is dat het een normale overeenkomst betreft en dat N. een daadwerkelijk bestaande onderneming is met reële inkomsten. Anders valt de houding van justitie ten aanzien van X niet te verklaren. In dit licht bezien mocht verweerder verklaren zoals hij ter zitting in kort geding heeft gedaan. Verweerder heeft pas na het tweede kort geding kennis genomen van het proces-verbaal van het politieverhoor van X van 17 april 2012 en van het proces-verbaal van het getuigenverhoor van 15 juni 2012. Verweerder heeft na het verrassende vonnis van de voorzieningenrechter dd. 26 maart 2013 aan de advocaat van Y verzocht hem alle stukken toe te zenden die van belang zouden kunnen zijn in de hoger beroepprocedure. In reactie hierop is op 26 april 2013 het proces-verbaal van het getuigenverhoor van 15 juni 2012 aan verweerder toegezonden. Indien verweerder voor de aanvang en behandeling van de zaak hiervan kennis zou hebben genomen, zou hij vanzelfsprekend een nader en grondiger onderzoek hebben verricht naar de aard van de transactie, maar ten tijde van de beide kort gedingen ontbrak deze informatie. Verweerder had bij de aanvang van de zaak geen reden om aan de verklaring van zijn cliënt te twijfelen. Er was derhalve op dat moment geen aanleiding om een proces-verbaal op te vragen in een strafzaak waarin X als getuige en niet als verdachte werd gehoord.

Ad bezwaar 3.

4.8         Het is juist dat verweerder in 2012 een alimentatie kwestie voor de heer van S in behandeling heeft genomen. Het dossier is langer blijven liggen dan wenselijk,doordat de heer S naliet de gevraagd informatie aan verweerder te verstrekken. De heer S heeft nimmer om terugbetaling van de eigen bijdrage verzocht, reden waarom het verwijt dat verweerder heeft geweigerd de eigen bijdrage terug te betalen feitelijk ongegrond is. Overigens is het in geval van een overname van een zaak restitutie van de eigen bijdrage niet gebruikelijk, deze wordt verrekend met de opvolgend advocaat. Verweerder heeft de stukken op 19 april 2013 aan de heer S retour gezonden, zodat ook het verwijt dat hij dit zou weigeren feitelijk ongegrond is.

Ad bezwaren 4 en 5

4.9         Verweerder erkent dat hij niet binnen de door de deken gestelde termijnen heeft gereageerd op verzoeken om informatie betreffende tegen hem ingediende klachten en dat hij toezeggingen hieromtrent niet is nagekomen. De jegens verweerder ingediende klachten en de afwikkeling met zijn oude maatschap heeft verweerder vleugellam gemaakt. Verweerder heeft bedragen van de maatschap V. te vorderen die de betwiste vordering van V. in aanzienlijke mate overstijgen. Voor de afwikkeling van klachten had verweerder zijn voormalig gemachtigde preventief ingeschakeld. Hoewel bekend was dat verweerder door een advocaat werd bijgestaan, bleek de (voormalig) gemachtigde van verweerder pas tijdens een telefoongesprek met de deken op 21 mei 2013 dat klachten waren ingediend tegen verweerder en dat verweerder toezeggingen om te reageren niet was nagekomen. Het was beter geweest als de (voormalig) gemachtigde van verweerder direct was geinformeerd. Hiermee had veel ongemak voorkomen kunnen worden. In beide zaken is namens verweerder alsnog een reactie ingediend.

Ad bezwaar 6.

4.10     Verweerder heeft de rapporteurs geen informatie onthouden. Het is juist dat tijdens het gesprek het aangevraagd faillissement niet aan de orde is geweest. Verweerder had de deken in zijn reactie op het concept dekenbezwaar dd. 11 juni 2013 hierover al geinformeerd, de rapporteurs zijn hierop tijdens het gesprek niet teruggekomen. De betreffende brief is op 11 juni 2013 per FALK post aan het bureau van de deken aangeboden. Omdat het faillissement niet aan de orde is gesteld, is ook het daartegen aanhangig gemaakte kort geding niet aan de orde geweest. Ook daarin ontbrak enige opzet. Verweerder had overigens voor de melding over de faillissementsaanvraag uit eigen beweging de deken op de hoogte gesteld van het tegen hem gewezen civielrechtelijk vonnis ten gunste van H.

4.11     Verweerder betwist dat er sprake is van een belastingschuld van € 160.000,-.

5        BEOORDELING

Ad bezwaar 1

5.1    De deken verwijt verweerder in zijn eerste bezwaar dat deze in een procedure in kort geding rechtsbijstand heeft verleend aan cliënt X, hoewel het verweerder duidelijk had moeten zijn dat in deze zaak sprake was van een procedure die een schijnovereenkomst moest legitimeren, dan wel de strekking had een bedrag van € 2.000.000,- ten behoeve van de wederpartij van zijn cliënt - die tot een gevangenisstraf van 8 jaar was veroordeeld- wit te wassen. Ter zitting heeft de deken verklaard dat hij hiermee doelt op het kort geding dat op 12 maart 2013 heeft gediend en waarin op 26 maart 2013 vonnis is gewezen.  

5.2    Verweerder stelt hiertegenover dat hij op de informatie van zijn cliënt mocht afgaan en dat hij bij de aanvang van de zaak geen reden had om te twijfelen aan de informatie van zijn cliënt en de rechtsgeldigheid van de koopovereenkomst dd. 25 maart 2010. 

5.3    Ter beantwoording ligt voor de vraag of ieder redelijk denkend en bekwaam handelend advocaat onder de gegeven omstandigheden de zaak had mogen aanvaarden op de wijze zoals verweerder heeft gedaan, dat wil zeggen zonder zijn cliënt verder te bevragen over de achtergrond van de koopovereenkomst dd. 25 maart 2010.

5.4    Bij de aanvaarding van een zaak is een advocaat gehouden aan de door hem afgelegde eed of belofte: “ Ik zeer (beloof) getrouwheid aan de Koning, gehoorzaamheid aan de Grondwet, eerbied voor de rechterlijke autoriteiten, en dat ik geen zaak zal aanraden of verdedigen, die ik in gemoede niet gelove  rechtvaardig te zijn.”

         Om te kunnen handelen overeenkomstig die afgelegde eed dient een advocaat zich steeds ervan te vergewissen of hij mag afgaan op de door zijn cliënt verstrekte informatie, dan wel of hij nadere informatie bij zijn cliënt dient in te winnen.

5.5    Verweerder stelt dat hij geen enkele reden had om te twijfelen aan de informatie die zijn cliënt hem verstrekte. Het is de vraag of verweerder onder de gegeven omstandigheden, zonder zijn cliënt hierover verder te bevragen, hierop mocht vertrouwen. Het moge zo zijn dat verweerder informatie heeft ingewonnen over de onderneming N., dit betekent nog niet dat hij zich voldoende op de hoogte heeft gesteld van de achtergrond van de koopovereenkomst dd. 25 maart 2010. Betaling van een bedrag van € 2.000.000,- in contanten is op zichzelf al dusdanig ongebruikelijk, dat dit al voldoende reden dient te zijn om een cliënt te bevragen over de herkomst van deze gelden. Dit geldt temeer waar verweerder zijn cliënt had bijgestaan in diens verweer tegen het voornemen van de curator om hem in het faillissement van de vennootschap van zijn cliënt als bestuurder aansprakelijk te stellen, wat de curator achterwege heeft gelaten in verband met de afwezigheid van vermogen van zijn cliënt. Verweerder wist aldus dat zijn cliënt kort voordat hij een bedrag van € 2.000.000,- zou hebben betaald aan Y niet over vermogen beschikte. Dat verweerder, zoals hij stelt, wist dat zijn cliënt op grote schaal zaken deed met grote bedragen in contanten had voor verweerder des te meer aanleiding dienen te zijn cliënt te bevragen naar de herkomst van de gelden.

5.6    Vast staat dat verweerder voor de aanvang van het tweede kort geding in maart 2013 op de hoogte was van het strafvonnis dd. 2 augustus 2012 tegen Y. Verweerder stelt dat hij slechts beschikte over de geanonimiseerde versie en daarom niet zeker wist of het om de koopovereenkomst tussen X en Y ging. Verweerder heeft in zijn verweer aangevoerd dat door een medewerker van verweerder ter voorbereiding van de tweede kort geding zitting in de geanonimiseerde uitspraak de passages zijn gearceerd die betrekking zouden kunnen hebben op de overeenkomst tussen X en Y. Dit betekent dat verweerder zich ervan bewust was dat de koopovereenkomst in de strafzaak aan de orde kon zijn geweest. De in de door de medewerker van verweerder in het geanonimiseerde strafvonnis op de pagina’s 36 en 37 gearceerde passages vermelde koopovereenkomst vertonen naast  de datum dusdanige  overeenkomsten met de koopovereenkomst tussen X en Y dat het voor verweerder duidelijk had moeten zijn dat het hier om dezelfde overeenkomst ging. De raad overweegt dat blijkens het proces-verbaal van de zitting van 22 januari 2013 in het eerste kort geding door zijn cliënt bovendien als volgt is verklaard:

“ U vraagt mij of de zaak waarin ik ben opgeroepen, te weten de strafprocedure tegen Y te maken heeft met de onderhavige zaak. Daarop antwoord ik u dat ik denk dat dit niet zo is. Er zijn in die zaak wel vragen gesteld over deze koopovereenkomst.

Verweerder was ter zitting aanwezig toen deze verklaring door zijn cliënt werd afgelegd. Verweerder had hieruit behoren op te maken dat de koopovereenkomst aan de orde is geweest tijdens de behandeling van de strafzaak. Reden te meer waarom het verweerder duidelijk had moeten zijn dat de door zijn medewerker gearceerde passages betrekking hadden op de koopovereenkomst dd. 25 maart 2010 tussen X en Y. Voormelde omstandigheden hadden voor verweerder voldoende aanleiding moeten zijn om bij zijn cliënt nadere informatie in te winnen en om de in het vonnis vermelde processen verbaal van verhoor dd. 17 april 2012 en van het getuigenverhoor dd. 15 juni 2012 op te vragen. Zoals verweerder in zijn verweer naar voren heeft gebracht zou hij, indien hij hiervan kennis zou hebben genomen, vanzelfsprekend een nader en grondiger onderzoek hebben verricht naar de aard van de transactie. Het valt verweerder te verwijten dat hij onder voormelde omstandigheden heeft nagelaten kennis te nemen van beide processen verbaal, voordat hij het tweede kort geding aanhangig maakte.

5.7    Verweerder heeft, zonder zich onder bovenvermelde omstandigheden nader te informeren over de achtergrond van de koopovereenkomst dd. 25 maart 2010 tussen zijn cliënt en Y in kort geding rechtsbijstand verleend aan X, terwijl er voldoende aanwijzingen waren dat er sprake zou kunnen zijn van een schijnovereenkomst. Dit valt verweerder tuchtrechtelijk aan te rekenen. De raad acht het eerste bezwaar van de deken gegrond.

Ad bezwaar 2

5.8         In het tweede bezwaar verwijt de deken verweerder dat hij de voorzieningenrechter tijdens de mondelinge behandeling van het tweede kort geding op 12 maart 2013 bewust onjuist heeft geinformeerd.

5.9         Verweerder stelt dat hij ter zitting naar voren heeft gebracht dat er in het strafvonnis sprake was van een overeenkomst met dezelfde datum, maar dat hij niet zeker wist dat dit de overeenkomst met zijn cliënt betrof en dat de voorzieningenrechter deze mededeling ten onrechte als volgt in zijn vonnis heeft verwerkt: “Voorts heeft hij aangegeven dat de overeenkomst tussen X en Y  in het strafvonnis niet voorkomt. “

Vast staat dat zowel in het vonnis van de voorzieningenrechter als in het proces-verbaal de volgende verklaring van verweerder is opgenomen: “ Het strafvonnis is gepubliceerd en de aandelenovereenkomst komt in dat vonnis niet voor”. Wat er ook moge zijn van de bewering van verweerder dat hij onjuist zou zijn geciteerd, door de raad dient te worden uitgegaan van hetgeen in het vonnis van de voorzieningenrechter en het proces-verbaal staat vermeld.

5.10  Vast staat dat verweerder tijdens de zitting van 12 maart 2013 bekend was met de inhoud van het geanonimiseerde strafvonnis en dat hij op de hoogte was van de verklaring van zijn cliënt tijdens de zitting op 22 januari 2013 waarin deze had verklaard dat er in de strafzaak vragen waren gesteld over de koopovereenkomst tussen hem en Y. Onder deze omstandigheden en gelet op de door de voorzieningenrechter tijdens de zitting geuite twijfels over de aard van de koopovereenkomst had het voor verweerder duidelijk moeten zijn dat de in het strafvonnis vermelde koopovereenkomst dd. 25 maart 2010 betrekking had op de koopovereenkomst tussen zijn cliënt en Y. Verweerder heeft aldus informatie aan de voorzieningenrechter verstrekt waarvan hij wist of behoorde te weten dat deze onjuist was. Aldus heeft verweerder de voorzieningenrechter misleid, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt te maken valt. Het tweede dekenbezwaar zal eveneens gegrond worden verklaard.

Ad bezwaar 3

5.11  Het derde dekenbezwaar heeft betrekking op een door de heer S ingediende klacht. Nu het onderliggende klachtdossier niet aan de raad is overgelegd, heeft de raad niet kunnen vaststellen dat het verweten handelen is komen vast te staan en kan het derde bezwaar van de deken niet tot gegrondheid leiden.

Ad bezwaren 4 en 5

5.12  In de advocatenwet is aan de raden van toezicht en daarmede aan de deken onder meer opgedragen een behoorlijke uitoefening van de praktijk te bevorderen en toe te zien op de naleving van de plichten van de advocaat als zodanig terwijl zij de taken vervullen die hun bij verordeningen zijn opgelegd. Bovendien heeft de wetgever in het tuchtrecht belangijke taken voor de deken weggelegd. Zo heeft de deken de taak om een onderzoek in te stellen naar elke bij hem ingediende klacht en te trachten in der minne een schikking te bereiken. Hierdoor is het voor de deken van belang om alle feiten en omstandigheden te kennen. De advocaat tegen wie een klacht is ingediend is daarom verplicht de nodige inlichtingen aan de deken te verstrekken. In dit onderzoekskader heeftt de deken verweerder gevraagd hem te informeren omtrent de bij hem ingediende klachten.

5.13 Als door verweerder erkend, staat vast dat verweerder niet aanstonds heeft gereageerd op verzoeken van de deken om informatie omtrent jegens verweerder ingediende klachten en dat verweerder aan de deken gedane toezeggingen niet is nagekomen. Door daarop niet althans niet aanstonds te antwoorden, belemmerde verweerder de deken in diens hiervoor omschreven taakuitoefening. Aldus handelde verweerder niet zo als een behoorlijk advocaat betaamt zodat de bezwaren 4 en 5 gegrond zijn.

Ad bezwaar 6

5.14  Vast staat dat verweerder in zijn reactie op het concept-dekenbezwaar dd. 11 juni 2013 melding heeft gemaakt van de faillissementsaanvraag jegens hem. Deze reactie is blijkens het poststempel  op 12 juni 2013 door het bureau van de orde ’s-Hertogenbosch ontvangen. Hoewel verweerder had moeten inzien dat het van belang was ook tijdens het kantoorbezoek op 12 juni 2013 melding te maken van de faillissementsaanvraag als van het door hem daartegen aanhangig gemaakt kort geding, is, gelet op de brief van 11 juni 2013 aan de deken, het verwijt dat verweerder heeft nagelaten de deken te informeren over de faillissementsaanvraag feitelijk ongegrond. Nu de belastingschuld van € 160.000,- door verweerder wordt betwist valt hem tuchtrechtelijk niet te verwijten dat hij hiervan geen melding heeft gemaakt tijdens het kantoorbezoek op 12 juni 2013. De raad zal het zesde dekenzwaar op grond van het bovenstaande als ongegrond afwijzen.

6        MAATREGEL

6.1    De bezwaren die door de raad gegrond worden geacht hebben betrekking op het verlenen van rechtsbijstand zonder zich ervan te vergewissen of er sprake was van een schijnovereenkomst terwijl hiervoor voldoende aanwijzingen waren, het onjuist informeren van een rechter, terwijl verweerder wist, althans had behoren te weten dat de informatie onjuist was en het belemmeren van de deken in diens toezichthoudende taak. De raad acht het aan verweerder verweten handelen dusdanig tuchtrechtelijk verwijtbaar dat niet kan worden volstaan met een lichtere dan de hierna op te leggen maatregel.  

              BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de bezwaren 3 en 6 ongegrond en de bezwaren 1,2, 4 en 5 gegrond en legt ter zake aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van zes maanden, met bepaling dat deze maatregel voor de duur van drie maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd tenzij de raad later anders mocht bepalen op grond dat verweerder zich voor het einde van de proeftijd, welke de raad stelt op 2 jaar aan een in artikel 46 van de advocatenwet bedoelde gedraging heeft schuldig gemaakt;

bepaalt dat het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde schorsing ingaat op de veertiende dag nadat deze beslissing in kracht van gewijsde is gegaan, of, indien verweerder uit anderen hoofde is geschorst in de praktijkuitoefening of niet op het tableau staat ingeschreven, onmiddellijk aansluitend hieraan;

draagt de deken op om deze beslissing en de gronden waarop deze berust openbaar te maken op de in het arrondissement O. gebruikelijke wijze.

Aldus gewezen door mr. M.I.J. Hegeman, voorzitter, mrs. J.D.E. vd Heuvel, L.W.M. Caudri, A.J. Sol, L.R.G.M. Spronken, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 9 september 2013.

griffier                                                                         voorzitter                                     

Deze beslissing is in afschrift op 9 september 2013

per aangetekende brief en per telefax verzonden aan:

-            verweerder

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement O.

per aangetekende brief verzonden aan:

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van de beslissing van de raad van discipline kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld

door:

-                 verweerder

-                 de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

indien en voor zover het bezwaar door de raad van discipline ongegrond dan wel niet-ontvankelijk is verklaard kan tevens hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

         -      de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement O.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.    Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.    Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.    Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl